| |
| |
| |
Album.
Korte berigten over boekwerken, vlugschriften, enz., aankondigingen van vertalingen, letterkundig nieuws, enz.
Brief aan Christophilus, betreffende de Bijdrage tot verdediging van de leer der voldoening aan Gods geregtigheid, door het ligden en sterven van Christus, vooral tegen het Tijdschrift Waarheid in Liefde, door B.J.H. Taats, Pred. te Elspeet, op de Veluwe. Utrecht, van Paddenburg en comp. 1843
In het 9de nommer van den vorigen jaargang van dit tijdschrift werd een werkje aangekondigd, getiteld: B.J.H. Taats' Bijdrage, enz., gewogen door azonius. Deze Bijdrage heeft nog een ander tegenschrift uitgelokt, hetwelk hierboven genoemd is. Noch azonius, noch de schrijver van den Brief aan Christophilus, zijn voorstanders van de symbolische voldoeningsleer; zij bestrijden die echter niet opzettelijk; zij bepalen zich tot toetsing van hetgeen door taats is bijgebragt. Beider oordeel stemt daaromtrent overeen, dat taats niet dan het bekende, en dat niet op de beste wijze, aangevoerd heeft, en dat, terwijl hij den schrijvers van Waarheid in Liefde onwetenschappelijkheid te laste legt, zijn geschrift op wetenschappelijke waarde geene de minste aanspraak maken kan. Ook ref., die, hoezeer van de onhoudbaarheid van dit leerstuk ten volle overtuigd, eene grondige verdediging van hetzelve met belangstelling zou gelezen hebben, vond zich door het oppervlakkige werk van taats zeer teleurgesteld. Azonius had voornamelijk ten doel de Groningers te verdedigen tegen de beschuldigingen, door T. tegen hen ingebragt, en geene geringe moeite heeft hij aangewend, om uit de vele stukken van hun tijdschrift aan te wijzen, welke hunne ware meening is. Die moeite heeft de opsteller van den Brief aan christophilus niet genomen, en zijne verdediging bepaalt zich tot eenige weinige punten. Hij stelt het principe der Groninger School, de persoon van christus het beginsel der christelijk-godsdienstige wetenschap in het licht (bl. 8-14); wijst aan, dat het niet aannemen der voldoeningsleer geene aanranding der Hervormde Kerk heeten kan, en T. haar ten onregte zoekt verdacht te maken, omdat zij aan de leer omtrent jezus, als den Zaligmaker, eenen
| |
| |
anderen vorm en ontwikkeling geeft dan de symbolische boeken (bl. 14-20). Insgelijks, hoezeer weinig hechtende aan het bewijs, daaruit ontleend, houdt hij staande, dat anselmus de leer der voldoening aan Gods geregtigheid het eerst heeft ontwikkeld. Hij kan in de geschiedenis van dit leerstuk niet treden, maar het zou hem, zegt hij, weinig moeite kosten, met behulp van de Werken van neander, gieseler, munscher, cramer von baumgarten (baumgarten crusius zaI bedoeld zijn), die voortgaande ontwikkeling omtrent dit leerstuk der voldoening aan te toonen (het meest volledige hulpmiddel, het geleerde werk van baur, die christliche Lehre von der Versöhnung in ihrer geschichtlichen Entwicklung, wordt niet genoemd). Het doel van het geschrift liet niet toe, om veel plaats in te ruimen aan het ontvouwen van eigene, aan die van taats tegenovergestelde, denkbeelden. Hier en daar geschiedt dit echter. In het bijzonder is datgene, wat over 2 Kor. V, 15 (bl. 34-38) wordt aangemerkt, lezenswaardig.
De schrijver eindigt met de betuiging, dat het zijn doel niet was, om te kwetsen. Daarvan is hij ook geenszins Le beschuldigen. Zeer gematigd is zijne taal, en verre van polemische heftigheid. Hij wilde door zijne geschriften de twistpunten onzer dagen binnen hunne eigene grenzen trachten terug te brengen. Hij heeft waarschijnlijk met deze wat veel zeggende uitdrukking bedoeld, dat hij getracht heeft aan te wijzen, wat er tot verdediging der symbolische voldoeningsleer zou worden gevorderd, en dat vóór alle dingen het hoofdbeginsel der Groninger School in aanmerking moet genomen en getoetst worden.
De Brief aan Christophilus is eigenlijk eene breedvoerige beoordeeling van taats's Bijdrage, welke geheel wordt doorgegaan, en tot het schrijven van eene recensie over eene recensie gevoelt ref. geenen lust. Het zij genoeg te verklaren, dat, naar zijn oordeel, duidelijk is aangetoond, dat taats's bewijsvoering geheel onvoldoende is, en hij zelf niet regt schijnt te beseffen, wat daartoe zou vereischt worden.
| |
De staatkundige strekking van de verwerping der wet tot regeling van 's rijks openbare schuld, overwogen door J.H. Graaf van Rechteren, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. 's Gravenhage, J. Belinfante 1843
Toevallige omstandigheden zijn oorzaak, geweest, dat wij niet vroeger deze brochure hebben aangekondigd; wij wenschen echter thans dit verzuim zoo veel mogelijk te herstellen.
| |
| |
De strekking van dit geschrift is de behoefte aan eene herziening der grondwet nader te betoogen; het staat in verband met de vroeger uitgegevene Beschouwingen over eene vereenvoudigde huishouding van Staat, van denzelfden schr.
De schr. toont in de eerste bladzijden aan, zoowel uit het oogpunt der uitgaven, als uit dat van een krachtig en doeltreffend bestuur van zaken, dat onze staatshuishouding onbestaanbaar is; hij grondt zich daarbij op de omstandigheid, dat de grondwet groote en wenschelijke besparingen in den weg staat; dat, volgens haar, aan de magt des Konings ontbreekt het regt, om de volksvertegenwoordiging te schorsen en te ontbinden; aan de magt des volks eene behoorlijke verkiezing der volksvertegenwoordiging; aan de regering eenzelvigheid, kracht en waardigheid, welke in eenen vertegenwoordigenden regeringsvorm niet denkbaar zijn, zonder een verantwoordelijk ministerie; dat de grondwet de volksvertegenwoordiging aan eene wijze van werken boeit, die verkeerde uitkomsten oplevert, en het nut der volksvertegenwoordiging voor een goed deel opheft; dat de verdediging des vaderlands, de bepalingen omtrent het beheer der financiën, waaronder de bezittingen van den staat buiten Europa, eene eerste plaats bekleeden, de quaestiën over het bestaan een er administratieve jurisdictie, en van een geregtshof in elke provincie, de herziening der grondwet noodzakelijk maken.
Daarna gaat de schr. over, om de tegenwerpingen, tegen eene herziening der grondwet gemaakt, te ontzenuwen. Hij acht een uitstel, omdat eene herziening nog zoo kort geleden heeft plaats gehad, geheel ongegrond; inkrimpingen, maar geene besparingen door vereenvoudiging, met de grondwet bestaanbaar; de beweging der gemoederen, door eene herziening geboren, ruim opgewogen door de grootere kracht der regering, en een herlevend vertrouwen bij de bestuurden, en wekt de, regering, de volksvertegenwoordiging en de ingezetenen op, om te streven naar eene constitutionele monarchale regering, vereenvoudigde zuinige huishouding van staat. Om dat doel te bereiken, prijst de schr. aan, herziening der gebrekkige staats-instellingen en het verlaten van het régime der tekorten en schuldvermeerdering, en vervanging van hetzelve door dat van een redelijk overschot op de jaarlijksche diensten en schuldvermindering. Twee middelen geeft de schr. daartoe aan de hand; behalve bezuinigingen en verbetering der belasting op de suiker, eene korting van 1/10 op alle renten van den staat, het- | |
| |
geen hij echter niet wil aanprijzen als een gedeeltelijk staatsbankroet, of eene vrijwillige conversie van 5 op 41/2 procent en eene belasting op het inkomen. Door de verwerping der conversiewet is de eerste stap gedaan, om van het oude stelsel terug te keeren, en staan wij op een keerpunt. De aanneming of verwerping der staatsbegrooting van 1844 en 1845 zal het bewijs opleveren, of men den dwaalweg zal blijven bewandelen.
Twee bijlagen zijn achteraan geplaatst, eene, opgevende den n staat van waarschijnlijke ontvangsten en uitgaven, zoodanig als dezelve in 1844 te voorzien zijn; de andere, melding makende van de gevoelens van de leden der Tweede Kamer, die, bij de grondwetsherziening in 1840, die herziening in meerdere of mindere mate niet voldoende hebben beschouwd.
Thans is de staatsbegrooting voor 1844 en 1845 aangenomen, en aan den wensch des schr. is dus niet voldaan. Intusschen is er veel in deze brochure, hoewel slechts in groote trekken voorgedragen, dat wel der overdenking dubbel waardig is.
p.
| |
Eerlijkheid het heil van Nederland, eene wederlegging der bijdrage van Mr. B. Albarda, Lid der Provinciale Staten van Vriesland, tot eene verbeterde Staathuishouding in Nederland, door A. Vogelsang, burgemeester der gemeente Heinenoord, kantonregter plaatsvervanger in het kanton Oud-Beijerland. Dordrecht, Blussé en Van Braam. 1843
De verbetering en bezuiniging, zegt de schr., zijn niet bij uitsluiting te wachten van eene verandering van grondwettige regelen, maar kunnen ook geboren worden uit eenen terugkeer tot eene betere executie en eene gezondere uitlegging. Herziening der grondwet is voor alsnog ontijdig, omdat er, bij de vertegenwoordiging althans, nog geen bepaald stelsel door de meerderheid is aangenomen, en eene veranderde inrigting van het stem- en kiesregt moet voorafgaan. Werd die herziening beproefd, dan moest zij geschieden naar vaste beginselen. Eene vermindering van het inkomen der kroon is een te kiesch onderwerp, om daarover een' pennenstrijd te voeren; de schr. acht het behoud van den Raad van State wenschelijk, om het bedaard overleg, betreffende wetten en maatregelen van inwendig bestuur, niet te verminderen, maar stemt in met het wegvallen der ministeriën van eeredienst en van de Eerste Kamer; maar hoe tot het laatste te komen? Hij verklaart zich voor het behoud der toelage van de leden der
| |
| |
Tweede Kamer, om de geldaristocratie niet te vermeerderen, maar voor eene vermindering van geregtshoven, welke hem echter toeschijnt, wegens het provincialisme, niet te zullen plaats hebben. Bestond er geen provincialisme, dan zouden er groo tere bezuinigingen in te voeren zijn door vermindering der geregtshoven, het wegvallen van een aantal gewestelijke bureaux, al hetwelk voor alsnog onmogelijk is. Thans is dus de herziening der grondwet ontijdig, maar veel kan in de ten uitvoer legging verbeterd en bezuinigd worden. Waarin die verbetering en bezuinigingen moeten bestaan, wordt echter niet opgegeven.
De schr. bestrijdt het denkbeeld van reductie van renten, pensioenen en wachtgelden, maar prijst eene eenvoudiger huishouding aan, waardoor het vertrouwen zal wederkeeren; roept de rijkeren tot opofferingen op, en eindigt met de verklaring, dat hij het heil van den staat meent gelegen te zijn in dadelijke regeling der financiën, dadelijke invoering van de meeste eenvoudigheid in onze besturen en instellingen, voor zooverre dit geschieden kan zonder verandering der grondwet.
Hoewel wij gaarne den schr. toegeven, dat de grondwet in vele opzigten beter uitgelegd en toegepast behoorde te worden; dat eerlijkheid in het nakomen aller verpligtingen voor Nederland wenschelijk is, zoo blijven wij echter overtuigd, dat eene herziening der grondwet noodzakelijk is, om bij het volk èn het vermogen èn den wil te verlevendigen, om gestand te doen aan alles, wat aan hetzelve is opgelegd. Dit geschrift is dan ook niet geschikt, om de overtuiging, die eenmaal goed is gevestigd, te doen wankelen; de Heer vogelsang bepaalt zich tot zeer algemeene trekken, spreekt zeer mooi over de eerlijkheid, over de besparingen, maar blijft, in den regel, in gebreke aan te wijzen, waarin die bezuinigingen zouden kunnen bestaan, en de middelen aan te geven, waardoor aan de verpligtingen kan voldaan worden.
Amst., 1844.
p.
| |
Description de la nouvelle citadelle de Gand, par M. Gey van Pittius, Lieutenant-Colonel de Génie, Chevalier de l'Ordre de Guillaume, du Lion Neerlandais et de la Légion d'honneur. Suivi d'une traduction de la relation du séjour des troupes Neerlandaises dans cette place en 1830. Breda, Broese et Comp., Impr. Libraires, 1843. In 4o
Er is weinig algemeen bekend gemaakt betrekkelijk de bevestiging van onze (voormalige) zuidelijke grenzen, en weinig
| |
| |
weten wij, hoedanig de millioenen besteed geworden zijn in een tijdvak, zoo als de Nederlandsche genie er nimmer een beleefd had, noch waarschijnlijk ooit weder beleven zal. De aard der zaak eischte echter geheimhouding, en eerst nu, daar al die belangrijke werken in andere handen overgegaan zijn, zou de weetlust kunnen worden bevredigd, zonder beduchtheid, vijanden bekend te maken met bijzonderheden, waarvan zij later, tot ons nadeel, partij zouden kunnen trekken. Daar er geene algemeene manier van bevestiging is gevolgd, levert zeker iedere vesting bijzonderheden op, welke van het meerdere of mindere genie van den ontwerper getuigen, en ook in het tracé der citadel van Gent zijn, volgens den overste G., tot hier toe onbekende - althans ongebruikelijke - denkbeelden in praktijk gebragt, welke de goedkeuring van militaire landgenooten en vreemdelingen hebben weggedragen. Intusschen heeft het den ontwerper niet vrijgestaan, zijne denkbeelden geheel te volgen, daar de door hem voorgestelde bastionslaces van bousmard en de boogvormige bomvrije réduits, in de uit- en inspringende wapenplaatsen, met arcades voor het werpgeschut, van hooger hand afgekeurd zijn geworden. Ook voor de gezondheid der bezeting, in de talrijke bom-proef gebouwen, en algemeen retranchement vereenigd, zijn nieuwe middelen in het werk gesteld, welker doelmatigheid door de ondervinding is bevestigd geworden.
Met de uitgave van deze verhandeling heeft de overste gey getoond, wat hij in zijn vak is, en waarin zijne verdiensten bestaan. Het verdient navolging; wie de eer begeert, die hem toekomt, brenge zijnen arbeid aan het licht, opdat men het verdiende tegen het verworvene kunne meten.
| |
De Verloofde van den Watergeus, of Miskenning en Verraad. (Enkhuizen 1572.) Een Verhaal door A. van Linde. Twee Deelen in gr. 8o, 382 en 395 blz. Te Amsterdam, bij J.M.E. Meijer. 1843
Wij ontmoeten in dit werk van den Heer A. van Linde eene tweede proeve, om de geschiedenis van den opstand tegen Spanje in eenen roman ons voor te stellen. Zijne eerste was Rochus Meeuwiszoon, de Verloofde van den Watergeus de tweede. Niemand zal het loochenen, dat het tijdperk van dezen opstand, vooral de eerste jaren, een ruim veld voor den romanschrijver opent. Dat eerste vuur der vrijheid, lichter-laaie opvlammende, bij zoo velen zich verschillend openbarende, vereenigd met eenen gezuiverden godsdienstzin, of in hevige
| |
| |
woede tegen alles wat Spaansch en Roomsch was, ja zelfs in den grievendsten en sarcastischen spot met alles wat vroegere duisterheid voor heilig hield; of meer bezadigd, maar des te standvastiger brandende; - verspreidt eenen gloed van poëzij over dat tijdperk, welken latere dagen, hoe roemrijk ook, niet kunnen evenaren. Hier ontwikkelen zich verschillende karakters in menigte, en de tijd heeft eene eigenaardige kleur, waarmede de schrijver zijne tafereelen kan opluisteren. De vermenging van deugden en ondeugden, dikwijls in denzelfden mensch; het zonderlinge der lotgevallen van de mannen, die eene rol in dat groote treurspel speelden, en dat waarlijk soms aan het romanachtige grensde, alles is geschikt, om de verbeelding en het gevoel des romandichters aan te grijpen. Sommige dier schrijvers hebben daarom het oog naar die tijden gewend, en het is wel waarschijnlijk, dat men vooreerst nog niet uitgeput zal zijn. Friesland kan nog veel geven. Holland en Zeeland zijn nog rijk. Men schijnt daarenboven dit vak van letterkunde als bijzonder gemakkelijk te achten, en waarlijk, dat is het, indien men meent, dat eene oppervlakkige kennis der geschiedenis en van de karakters der handelende personen genoegzaam is, om, met een weinig verbeelding, eenen roman zamen te stellen, die den toets eener gezonde kritiek kan doorstaan. De leesgezelschappen zenden het boek rond, en het is een kenmerkende trek van onze natie, dat het boek, indien het voor het overige zich wel laat lezen, om het vaderlandsche gevoel, er in uitgedrukt, met warmte wordt goedgekeurd. Deze trek is zeker goed, maar heeft eene kwade zijde; zij moedigt te veel de onbekwamen aan. De letterkunde der historische romans vereischt wei degelijk voorbereidende studiën. Men moet in den geest der gebeurtenissen diep zijn ingedrongen, niet alleen de algemeene karakters hebben nagegaan, maar zoo veel mogelijk iederen bijzonderen persoon doorgrond hebben. Het is
b.v. zeer gemakkelijk eenen Watergeus te schilderen: de kleuren liggen voor de hand. Vrijheidszucht, vermetelheid, woestheid, bittere haat tegen Spanje en alva, zijn de grondtrekken bij alle bijna; doch er bestaat een hemelsbreed onderscheid in de bijzondere mannen. Ruychaver is een ander dan entens; de rijk verschilt van treslong, en lumey kan lijnregt overstaan tegen bonga en hettinga. Het volkskarakter, de rang en stand, alles levert eene verscheidenheid op, welke de schrijver van eenen roman behoort te kennen. Evenzoo is het, met de in meerdere of mindere mate Spaanschgezinden. Zeker
| |
| |
kon de schrijver aan zijnen eigenlijken held en de bijkomende personen dat karakter geven, die lotgevallen hen doen ondergaan, welke hij verkiest, maar zij moeten niet in strijd zijn met hetgene den stand, waarin hij hen plaatst, en over het geheel die tijden kenmerkt. Dit is het eenige niet. Kleeding, leefwijze, wapenen, wijze van vechten ter zee en te land, de bouw der schepen, derzelver tuigaadje, en wat niet al meer, moet worden nagegaan, wil de schrijver geene anachronismen en dergelijke fouten begaan, die den meer kundigen lezer soms groote ergernis geven. - Zien wij, hoe onze schrijver de zaak heeft behandeld.
De schikking der hier voorkomende zaken en personen is vrij goed gekozen; het geschiedkundige, zonder botsingen, met het verdichte zoo verbonden, dat de lezer soms naauwkeurig van de eigenlijk gebeurde zaken moet onderrigt zijn, om het historisch ware van het verdichte te onderscheiden. Zoo is het b.v. Dl. I, bl. 330 volg., waar ruychaver's doorreizen van Friesland, om volk te werven, dadelijk aan zijn ankeren onder Ameland wordt vastgeknoopt. De schrijver heeft, wat de geschiedenis aangaat, gebruik gemaakt van e. van meteren en de Watergeuzen van v. groningen, doch ook hooft geraadpleegd. Voorts zijn de gebeurtenissen te Enkhuizen in het eerste gedeelte van 1579 met de lotgevallen der verdichte personen zeer hecht ineengevlochten; zij behooren bijeen. De stijl is vloeijend en, op enkele uitdrukkingen na, helder, waar het zijn moet, krachtig, maar mist dat indringende en aangrijpende, dat ons vaak bij andere schrijvers treft. De zamenspraken zijn soms langwijlig genoeg. Wij lazen de twee deelen, het laatste wel het meest, met min of meer toenemende belangstelling; het einde voldoet. Wat betreft de personen, zij zijn, zoo als men die in eenen roman, welke de dagen van den opstand moet afschetsen, kan verwachten. De hoofdpersoon, de Verloofde, is eene Enkhuizensche jonge dochter, schoon en braaf, zoo als het behoort. Evenwel komt het ons voor, dat hendrik buis, haar minnaar, meer hoofdpersoon is. Hij is een burgerszoon uit dezelfde stad, een Hervormde - zijne beminde staat nog op de grenzen - terwijl zijn vader een afvallige is - een vurig voorstander der vrijheid, eindelijk voor eenen korten tijd Watergeus, en een der bevrijders zijner vaderstad. Hij was geen man, zegt de schrijver, Dl. I, bl. 35, die zich doelloos bloot gaf, te voovzigtig, om openlijk en ongeroepen voor zijne bengrippen uit te komen, zoo waakzaam in zijne gesprekken, dat
| |
| |
de Spanjaard hem niet in den val kon lokken. Hoe met dit karakter zijne vrij stoute en driftige redenen, Dl. I, bl. 95 volg., strooken, is ons duister; hij had daar echter zich zelven vergeten. Wij vinden verder den vader der beminde geertruida, een onbeduidend man, die zonder noodzaak vermoord wordt; den oom en voogd van geertruida, van der werfe (zoo hard noemden zich onze voorouders niet, men schreef toen ook van der werve), iets meer beduidende en Spaanschgezind; zijn vermeende zoon arend is heviger, bijna de verrader zijner medeburgers. Wij hadden gaarne de moeder van buis meer op het tooneel gezien, al ware het alleen om te weten, hoe zich de oud-Hollandsche huismoeders in die dagen van jammer en nood gedroegen. Dit zou het belang van den roman hebben vermeerderd. Voorts een' echt vervolgenden pastoor, en een' liberalen, en daarenboven een' Spanjaard, montanus, natuurlijk een' Jesuït, een' wellusteling, een' booswicht van den eersten rang, met eenen helper, philippo, een' Italiaan, derhalve nog snooder, een' bedrieger, vergiftiger, moordenaar, enz., met nog weder twee helpers, een' visscher, dirksen, en arend van der werfe, die beide door hem vermoord worden, schoon philippo zelf onder de slagen van den laatste bezwijkt, die eindelijk ontdekt wordt zijn zoon en niet van den ouden v.d. werfe te zijn. Waartoe dienen toch zulke ellendelingen in die verdichte verhalen? Zij gelijken dikwijls in de verte op richard varney, eugenio of philippo (namen, die den romanlezeren genoeg bekend zijn); maar philippo is slechts eene kopij; hij handelt soms dom en doelloos. Waarom zijne wraak den ouden v.d. werfe niet kon bereiken, vatten wij niet. Nog enkelen komen er meer voor, om het verhaal aan te vullen, maar zijn minder merkwaardig, de betere pater quintyn uitgezonderd. De
historische personen zijn dirk janszoon brouwer, de moedige voorvechter van Enkhuizens vrijheden, een stout en wakker man, die goed geschetst wordt, en, als de anderen, in het verhaal goed voorkomt. Op het laatst verschijnt ook Oranjes vertrouwde, pieter luitjensz. buiskens. Inzonderheid speelt de Spaanschgezinde burgemeester volkert harikszoon eene groote rol, en is goed geteekend. Hij is listig, maar zwak tegenover montanus en brouwer, stout tegenover degenen, welke hij meester kan zijn. De raadsvergadering, waar de jabroêrs in den raad (om met huygens te spreken) zijnen raad volkomen toestemmen, is door de veel te dikwijls herhaalde aardigheid zeer onaardig. D. I, bl. 354 volgg. Dit tooneel herhaalt zich nog eens, D. II,
| |
| |
bl. 324 volgg. De admiral boshuizen en hopman schuilenburg, beide alva dienende, zijn trotsch en heerschzuchtig, een karakter, waarin men berusten kan, omdat wij eigenlijk niet veel van hen weten. De overige, meest merkwaardige historische personen zijn de predikant jan arendszoon en de hopman der Watergeuzen, ruychaver. Want kotterman, dien de schr. (misschien is het eene drukfout) kotterman noemt, en de schout van Haarlem, foppens (niet toppens), komen slechts even voor. Wij hadden den eerste gaarne meer in aanmerking gezien, wegens zijne bekende schranderheid, stoutheid, voortvarendheid en eerlijkheid, een sieraad van zijnen tijd. Arendsz is godsdienstig, schoon het barsch onthaal der arme vrouw door zijnen bediende, hem geene eer aandoet en ongepast is: zulk een' dienaar behoort bij een man als arendsz niet. Zijne uitdrukkingen zijn, zoo als dat die dagen medebragten, gewoonlijk uit het Oude Testament ontleend. De geschriften van die dagen zijn er vol van. Doch de schrijver had, om den wil van arendsz, Jesaja 22 wel naauwkeuriger mogen naslaan; hij had den predikant dan niet laten zeggen, D. II, bl. 187, volg.: Als de wachters op Sinons muren niet waakzamer waren geweest dan gijlieden, de Profeet zou hun niet toegeroepen hebben: wachter! wat is er van den nacht? - Arendsz is zwak. Ruychaver is een echte Watergeus, schoon zijn bijzonder karakter niet genoeg in aanmerking is genomen; hij had een eerlijk hart, eenen ijzeren wil, een braaf gemoed en onkreukbare dapperheid. Of hij nog gewoon was bij de Heiligen, bij St. thomas, te zweren, D. II, bl. 54, laten wij voor rekening van den schrijver. Anders is hij niet onbelangrijk, hoewel hij weleens den pogcher uithangt, iets, dat zich van zulke mannen niet laat denken. Voorts - want wij moeten kort zijn - de gebeurtenis met de
vlieboot en het gesprek in den bakkers-winkel, beide historische feiten, doen in het verhaal eene goede uitwerking. Bij het eindelijk omkeeren van Enkhuizen heeft de schr. het noodig geacht, dat er werd gestreden; doch de geschiedenis zelve rept van geene bloedstorting. - Wij stuitten soms op eene enkele zonderlinge uitdrukking. Dl. I, bl. 3, vinden wij aterterlingen der duisternis; het is ons nog eens voorgekomen: wat zijn dat? - De vergelijking van een schip in den storm met een' stormram, enz., D. II., bl. 68, is vreemd, en de uitdrukking gevoel voor het schoone en goede, D. I, bl. 221, in den mond van een' Spanjaard in 1572, is een anachronismus; het is een genootschapswnord van onze dagen De Motto's der
| |
| |
verschillende Hoofdstukken zijn alle, bijna zonder onderscheid, treurig; waarom geene stukken uit onze oude en nieuwere dichters gekozen? Eindelijk was er nog al iets aan te merken op het onregelmatige der regtspleging met buis; doch wij hebben genoeg gezegd, om ons oordeel over den schrij ver van dezen roman te regtvaardigen, dat wij hier met de woorden van bowring, die ze van feith gebruikt, nederschrijven : He is at the top most point of mediocrity. Wij eischen van den romanschrijver meer. Boeken, alleen zamengesteld om een uur van ontspanning te veraangenamen, moeten ons boeijen, en hoewel onze schrijver aan dit vereischte nu en dan zeer wel voldaan heeft, wij hadden het nog sterker verlangd. Wie zal ons eens een meesterstuk uit de eerste dagen van den opstand tegen Spanje geven?
| |
Attila, Koning der Hunnen. Historisch romantisch Tafereel uit de eerste helft der vijfde eeuw. Uit het Engelsch van G.P.R. James. Door Steenbergen van Goor. I. Deel, viii en 362 bladz. II. Deel, 365 bladz. 8o. Te Deventer, bij M. Ballot. 1839
Schoon ref. voor het overige niet zeer hoog loopt met de talenten van den veelschrijvenden Engelschman james, en altoos met een zeker wantrouwen gebeurtenissen, uit een zoo ver verwijderd tijdvak romantisch voorgedragen ziet, werd hij echter bij de lezing van dit welvertaalde werk aangenaam verrast; hij ging met toenemende belangstelling den loop des verhaals na, en moet bij het einde der lectuur den schrijver en vertaler beide allen lof toekennen, op welken dit met een fiksch ontworpen, goed volgehouden plan geschreven werk aanspraak kan maken. De taak, welke de schr. zich voorstelde, om het korte, maar bloedige tijdvak van attila's magt zoo te schilderen, dat de lezer een welgelijkend beeld van dien veroveraar met eene juiste schets van den toestand der wereld in zijnen tijd ontvangt, is zeer wel uitgevoerd. Er is veel studie in het boek, en alhoewel eene liefde als die van neva voor theodorus, om niet van de bijna volmaakte ildico, het schoone Dalmatische meisje te spreken, al te zeer gemoderniseerd schijnt, maakt het echter eenen zeer aangenamen indruk zoo veel reins en goeds bijeengebragt te vinden uit eenen tijd, die oppervlakkig niets dan gruwelen en bloedbaden oplevert. Zelfs de bloeddorstige attila is belangwekkend voorgesteld, en wil de historische kritiek ook al met regt iets op sommige punten afdingen, het poëtische gevoel zegt den schr. dank voor de kiesche wijze,
| |
| |
waarop hij honig uit zoo veel onkruid heeft welen te lezen. Fraaije schilderingen van natuurschoonhoden zoowel, als van vreesselijke natuurverschijnsels, wisselen met welgeteekende jammertooneelen van attila's woede af, terwijl de schr. zich nergens aan overdrijving schuldig maakt, of een bloot effect najaagt. Er heerscht eene zuiverheid van gevoel en eene reinheid van hart in dit boek, die wezenlijk verkwikt in eenen tijd als den onzen, waar men zelfs van walgelijkheden en morsige onderwerpen partij zoekt te trekken, om den overprikkelden smaak te streelen, terwijl de historische kleur over het algemeen vrij wel bewaard blijft. Slechts te Rome is de koelbloedige aanval van theodorus op den vuigen valentinianus III onwaarschijnlijk geschilderd.
De zucht, om attila overal en in alle omstandigheden in zijn eigen legerdorp, in Gallië, in Griekenland, in Italië, voor te stellen, schaadt aan de éénheid der geschiedenis van theodorus en zijne geliefde ildico, hoewel het verhaal daardoor in rijke afwisseling veel wint. De slag in de Catalanische velden tusschen attila en aëtius staat al in een zeer los verband met het overige des verhaals, en de schr. heeft zich zelven er door belemmerd, dewijl hij, zijns ondanks, aëtius onregtvaardig heeft moeten behandelen. Het ware beter geweest, dit achterwege gelaten te hebben, of bij wijze van verhaal te gelegener tijd in te lasschen. Personen, als aëtius, kan men niet straffeloos onbeduidend maken. De vinding, om het leven van attila in verband te brengen niet de lotgevallen van theodorus en ildico, de beide hoofdpersonen des romans, is anders zeer vernuftig en met smaak volgehouden. Slechts lijdt theodorus er eenigzins onder, dat attila ook hoofdpersoon is.
Doch dit zijn geene gebreken, die de lezing van dezen fraaijen roman zullen bederven. Eene dorre schets van het boek te geven, zoude nergens toe dienen. ‘Ik verwijs u, goedgunstige lezer,’ zegt de Heer S.v.G. m de nog al pedante voorrede, ‘naar het boek zelf. Dat ik het der vertaling waardig gekeurd hebbe, en het derhalve voor een wezenlijk goed bock houd e, blijkt, vertrouw ik, uit de u hier aangeboden wordende vertaling genoegzaam.’ Ref. is dit met den Heer S.v.G. eens, en verzekert tevens, dat de vertaling zelve vrij wat beter is uitgevallen, dan deze stroeve, op hoogen toon geuite volzin der voorrede zou doen vermoeden. Het boek vinde lang vele en goede lezers, want het verdient de zoodanige.
|
|