| |
De schadelijke insecten in tuinen, met de middelen tot derzelver verdelging, benevens eene opgave der voor Tuinen nuttige Insecten, door Mr. S.C. Snellen van Vollenhoven. Met Platen. Rotterdam, H.A. Kramers. 1843. V en 128 bl. kl. 8o.
In deze eeuw van nijverheid kan het niet vreemd geacht worden, dat alle kunsten en wetenschappen aan dezelve dienstbaar worden gemaakt, dat menigeen zich vooral op de bijzonder daarop betrekking hebbende takken toelegt, dat ook de natuurlijke geschiedenis hare rigting daarhenen neemt. Zoo zagen wij vóór eenige jaren door prof. ratzeburg dat gedeelte der entomologie behandelen, hetwelk voornamelijk in verband staat met den boschbouw; in Frankrijk het prachtige werk van audouin, over de pyralis vitis, in het licht verschijnen, en als werken van wetenschappelijk, zoowel als praktisch nut, alom met toejuiching ontvangen. Was het dan wonder, dat ook in ons land iemand de entomologie, in toepassing op de horticultuur, zijner aandacht waardig keurende, de in tuinen schadelijke of nuttige insekten tot het onderwerp maakte van zijne beschouwing en opmerkingen, en het resultaat dezer studie mededeelde aan het publiek, dat er beland bij heeft? Deze taak stelde de Heer S.v.V. zich, en voorzeker alle eer en dank moeten hem toegebragt worden, die, bij de minachting, waarin bij ons vooral deze tak der zoölogie gezonken is, moed en lust gevoeld heeft, om, het vooroordeel trotserende, te toonen, dat niet al de schuld van dat verval bij de geleerden ligt; dat, bij overtuiging der belangstelling van anderen en der waardering hunner pogingen, zij bereid zijn hunne kennis ten nutte van allen aan
| |
| |
te wenden, en niet alleen aan de wetenschap, in den strikten zin, hunne kracht te wijden.
Met deze overtuiging namen wij de beoordeeling van dit werkje op ons, en zoo wij in wijze van zien met den schrijver verschillen; zoo wij aanmerkingen maken, wij willen daardoor niet in het minst te kort doen aan de verdiensten van den Heer v.V., doch belangstelling in het onderwerp, en ijver voor de wetenschap, doen ons rondborstig uitkomen voor ons gevoelen, dat op onderzoek steunt en overtuiging.
Het werkje bevat eene opgave van de in tuinen schadelijke in sekten, met de middelen tot derzelver verdelging, en eene opsomming der nuttige; eenige algemeene inlichtingen gaan het eigenlijke gedeelte vooraf.
Alvorens wij deze verschillende deelen afzonderlijk nagaan, willen wij eenen blik slaan op het plan van het geheele werk, dat, naar ons inzien, voorzeker het beste niet is. Men werpe ons niet tegen, dat wij de grenzen der kritiek te buiten gaan; dat wij ons bepalen moeten tot het beoordeelen, of de Schrijver geleverd heeft, wat zijn plan vereischt; wij zouden ons kunnen verdedigen met de onzekerheid, waarin wij daaromtrent verkeeren; wat de titel regt geeft te vorderen, wat het begin der voorrede opgeeft als behoefte, waarin de schr. voorzien wilde, is het niet de kennis van de leefwijze der insekten? En later vinden wij, als doel, waarnaar hij streefde, dat hij meent bereikt te hebben, een veel bekrompener, geheel ander, het geven van een handboek, dat de verschillende schadelijke gedierten eenvoudig opgeeft en verstaanbaar beschrijft. Uit welk oogpunt nu moeten wij het werkje beschouwen? want wij houden het er voor, dat het plan van den schrijver uit deze beide zamengesmolten is, en gelooven, dat de wijze, waarop dit is geschied, niet het voordeel van beide heeft gedragen, maar de gelegenheden gelaten tot beider gebreken; dat wij hierin de bron hebben gevonden van het grootste gedeelte der gebreken, die wij aantroffen. Het is ontegenzeggelijk, dat de beschrijving van schadelijke tuininsekten een groot deel hunner leefwijze bevatten moet; dat er acht moet geslagen worden op de wijze van voorkomen, op de belangrijkheid van alle toestanden of van éénen enkelen; op de wijze, waarop zij schade aanbrengen; op den tijd van hun daarzijn, kortom op hunne geheele geschiedenis; doch even ontegenzeggelijk is het, dat tot een onderscheiden der genera, dat tot een handboek, zal het niet een lexicon worden, eene systematische behandeling ver- | |
| |
eischt wordt, en deze ontbreekt geheel. De schr. geeft, wel is waar, eene verdeeling in orden; doch wij meenen, dat hier ook ten minste de familiën hadden moeten geschetst worden. Zoo gij aanmerkt, dat,
daar vele dier familiën geene schadelijke, of nuttige gekorvenen opleveren, dit geheel niet noodig is; - afziende van het uitgebreider nut, dat het werkje, aldus behandeld, zou hebben, van namelijk ook als handleiding voor jonge entomologen, die zich toch wel het eerst en het gemakkelijkst de hier opgesomde insekten verschaffen, te kunnen dienen - verklaren wij toch het er voor te houden, dat tot het begrip van een gedeelte der entomologie een algemeen overzigt van het geheel noodzakelijk is; nu hebben wij hier eene menigte brokken, en begrijpen niet, hoe een met het vak onbekende zich een denkbeeld zal kunnen maken van den natuurlijken zamenhang. Zoo begreep ook ratzeburg het, en hoewel hij zich bepaalde bij de Forstinsecten, gaf hij steeds een vergelijkend overzigt der genera zelve; zoo de Heer v.V. hierin zijnen voorganger gevolgd ware, zouden wij ons niet te beklagen hebben over gebrek aan verband, niet over een dor opnoemen der familienamen (p. 105), niet over het afzijn van éénheid in het plan.
Doch laat ons overgaan tot het beschouwen der inleiding; het eerst hebben wij hier de verdeeling in orden, waar, met bijvoeging der Orthoptera, die van linneus aangenomen zijn, eene verdeeling, die voorzeker eenvoudig en voldoende is voor het hier vereischte; deze naar de vleugels bepaalde orden worden, naar de monddeelen, in twee groote afdeelingen geordend, wat, naar ons inzien, zich nooit natuurlijk laat doen, daar de Hymenoptera tot de eene zoomin als tot de andere afdeeling gebragt kunnen worden; doch wil men, zoo als hier gebeurt, ze al tot de kaauwende insekten brengen, nimmer voorzeker mogen zij vóór de Neuroptera worden geplaatst. Na deze verdeeling volgt eene schets van de uitwendige deelen eens insekts; dan eene beschouwing van de verschillende toestanden, die het doorloopt. Dat deze inleiding oppervlakkig is, brengen de aard en daarbij het plan van het werkje van zelve mede; doch er heerscht eene onnaauwkeurigheid in, die wij ongaarne aantreffen. Eene zoodanige beschrijving kan door eene geleidelijke behandeling, niet door het bijeenbrengen en onzamenhangend vermelden der verschillende deelen en vormen, nuttig gemaakt worden voor het verbreiden van juiste kennis en belangstelling in het vak; - nu
| |
| |
wordt zij ontsierd door vele vlekken, die niet alle even onschadelijk zijn; zoo vindt men, om een enkel voorbeeld aan te halen, op pag. 5, de insecten als onderdeel der gekorvenen aangegeven, om van die definitie niet meer te zeggen; daar worden den Coleopteren een- of tweemaal gevouwene vleugels toegekend, welk tweemaal gevouwen zijn, een kenmerk van slechts ééne familie der Orthoptera, noch bij deze, noch bij de beschrijving van Forficula auricularia, die er juist toe behoort, gemeld wordt; eene duidelijke voorstelling van de vormen der monddeelen missen wij; geen woord maakt melding van de ademhalingswerktuigen, die toch bij vele Larven duidelijk in het oog vallen, en welker openingen, bij naauwkeurige beschouwing van een insekt, niet ligt over het hoofd zullen gezien worden; ook meenen wij, dat het niet onnut ware geweest eene plaat aan deze beschrijvingen te wijden.
Langer zullen wij bij deze inleiding niet stilstaan, doch gaan over tot het eigenlijke deel van het werkje: de beschrijving der verschillende schadelijke en nuttige insekten. Deze hier stuk voor stuk na te gaan, zou voor den lezer even onnut zijn als onaangenaam, waarom wij in het algemeen ons oordeel uitbrengende, dit met eenige voorbeelden zullen trachten te staven.
Hierbij vooral geldt te vraag: wat het door de Heer v.V. gevolgde plan vereischt, en of hij dit gegeven heeft? Wanneer wij zijne latere bepaling hier aannemen, meenen wij het naast bij zijne bedoeling te zijn; hij beoogde dus eene eenvoudige opgave en verstaanbare beschrijving der schadelijke en nuttige insekten. Over de volledigheid der opgaaf zullen wij den schrijver niet lastig vallen, want ieder zal moeten bekennen, dat hij voor eene proeve zeer veel gegeven heeft; doch de beschrijvingen zijn, naar ons oordeel, min verstaanbaar. Het is niet, dat de kenmerken, die hij opgeeft, niet waar zouden zijn; weinige hebben wij gevonden, en die meest aan slordige correctie toegeschreven; doch er is eene andere oorzaak. De Heer v.V. heeft ons de kenmerken der orden gegeven; de onderverdeelingen laat hij achterwege, en nu hebben wij er vrede mede; doch waar is de beschrijving der genera? Waar eene species afzonderlijk, zonder terugzien op het genus, beschreven wordt, worden de generieke karakters speciëel, daar de species, als onderdeel, in al de attributen van de hoogere eenheid deelt. Dit zag de Heer v.V. over het hoofd; hij beschreef de species, en dacht er niet aan, dat zij ook den naam van
| |
| |
het genus voerde; daarom zult gij ook niet ligt een insekt uit deze beschrijving leeren kennen, zoo niet de naam alleen u de generieke karacters voor den geest roepen kan, wat wij niet gelooven, dat het geval zal wezen bij diegenen, voor wie de Heer v.V. zich de moeite gegeven heeft, dit werkje te schrijven; daardoor staat de gelegenheid voor honderd vergissingen open, te meer daar dit gebrek niet verholpen wordt door de volledigheid der beschrijvingen, die nog minder in bijzonderheden treden, dan gewoonlijk in entomologische, of zelfs in algemeene handboeken geschiedt. Niet, dat wij, hoezeer wij aandrongen op eene systematische behandeling, hier eene opgave zouden vorderen van het getal geledingen in eene spriet, b.v. óf van het gesloten óf open zijn der radiaalcellen, óf der insicuren der ligula; waar wij deze gevonden hebben, oordeelden wij die misplaatst; doch eene verzinnelijkende voorstelling verlangen wij van den vorm, van den habitus, die naauw met de leefwijze des insekts zamenhangt; wat, zoo het misschien hier of daar min gemakkelijk geweest mogt zijn, toch zoowel bij de Carabici, bij de Staphylini, enz. als bij de Coccinellae ligt zou zijn geweest, en een eenvoudig kenmerk oplevert tot onderscheiding, b.v. der nuttige en schadelijke Hymenoptera, alleen door het vastzittende of gesteelde achterlijf.
Doch laat ons voortgaan; bij een groot gedeelte der gekorvenen wordt het nut of de schade, die zij ons aanbrengen, door de Larve veroorzaakt, ofschoon toch niet gezegd kan worden, dat het volkomen insekt weinig voedsel tot zich neemt, op een gering getal uitzonderingen na; - hielden wij ons niet overtuigd, dat dergelijke misstellingen slechts aan onoplettendheid toe te schrijven zijn, wij zouden den Heer v.V. opmerkzaam maken op de geheele orde der Coleoptera, op de meeste Orthoptera, enz. Hij moge bij het schrijven bepaald aan de Lepidoptera gedacht hebben, zulke uitdrukkingen hadden zijn oog bij de correctie niet moeten ontgaan. De Larven worden dan ook meestal beschreven en, voor zooverre wij kunnen nagaan, naar waarheid. Ook hier zou eene meer uitgebreide algemeene beschouwing, een overzigt der verschillende groepen, de onderscheiding gemakkelijker hebben gemaakt. Min volledig worden de nymphen beschreven, en niet altijd wordt de tijd aangeduid van het voorkomen des insekts, of van den duur der verschillende toestanden.
Het derde gedeelte, de aanwijzing der middelen ter verdelging, heeft de schrijver door de nadere bepaling van zijn doel
| |
| |
ondergeschikt gemaakt. Meestal echter worden er voorgeslagen, waarover de ondervinding zal moeten oordeelen, waarom wij ons er van ontslagen zullen rekenen. - Na de opsomming der nuttige insekten, geeft de Heer v.V. eene korte beschrijving van de overige dieren, die, door het vernielen der schadelijke gekorvenen, ons voordeel aanbrengen, waarover, als niet tot het werkje behoorende, wij niets zullen zeggen.
Eéne aanmerking zullen wij ons nog veroorloven, die, bij de lezing van dit werkje, ons van het begin af bijbleef, en steeds meer gegrond toescheen; het is deze: dat in de inleiding de kunsttermen, en later de namen der insekten, ook in het Latijn gevonden worden, willen wij niet afkeuren, hoewel wij het nut er niet van inzien, noch het in verband achten met de min wetenschappelijke behandeling; doch toen wij vele der nuttige insekten en, wat wij vroeger reeds opmerkten, de meeste opgenoemde familiën enkel en alleen met de latijnsche namen aangeduid zagen, aarzelden wij niet, het ongepast te verklaren, en voor eenen wezenlijken misslag te houden.
Eindelijk hebben wij nog de platen te beschouwen, die door den schrijver zelven geteekend en op steen gebragt schijnen te zijn. Niemand, die zich ooit met het teekenen van insekten bezig gehouden heeft, zal ontkennen, dat het een werk is van diepe studie en van de grootste naauwkeurigheid, waarbij geen der kenmerken mag veronachtzaamd worden, en toch geen ten koste van den habitus uitkomen. De teekening van een insekt is als ware het eene contrôle op de kennis van den teekenaar. Zoo wij deze stelling op de bij dit werkje gevoegde platen wilden toepassen, wij zouden een gering denkbeeld krijgen van de kunde des Heeren v.V. Om dit met een enkel bewijs te staven, konden wij u eenen Carabus aantoonen, die aan den regterachterpoot zes geledingen in den tarsus heeft; en houdt gij dit meer voor onduidelijkheid van den druk, tel dan de geledingen in de pooten van den nabijstaanden Staphylinus; zoek den eigendommelijken vorm in de vleugels van Bibio marci, of ga de aderen na in de vleugels van Lophyrus pini; beschouw den Hemerobius perla, en wij betwijfelen niet, of gij zult ons toestemmen, dat, waar de regtervleugel niet in gedaante zelfs met den linker- overeenkomt, de loop der aders niet accuraat zijn kan; dat de Hemerobius vrij veel op eene Sialis gelijkt. Doch wij gelooven, dat al de gebreken der platen voortgekomen zijn uit de ongewoonheid van op steen te teekenen, en
| |
| |
kunnen slechts wenschen, dat eene geoefender hand zich daarmede had belast.
Wij hebben nu nog ons oordeel kort zamen te vatten; duidelijk blijkt het uit al het voorgaande, dat het niet gunstig zijn mag. De Heer v.V. heeft zich verdienstelijk gemaakt met het plan tot een dusdanig werkje op te vatten, en wij twijfelen niet, of hij was er ten volle voor berekend; doch eene onbegrijpelijke ongelijkheid en onnaauwkeurigheid, zoo in aanleg en behandeling, als correctie, hebben de uitvoering grootendeels doen mislukken, en van het werkje gemaakt, wat het is.
|
|