| |
| |
| |
Mengelingen.
De hertog van Alba in Spanje.
(Vervolg van Bladz. 237).
In hoe ver de Hertog eerst in zijne vreeze, en later in zijne hoop, juist had gegist, had hij met zekerheid kunnen weten, zoo hij getuige had mogen zijn van een gesprek, dat in de geheimkamer des Konings gehouden werd tusschen filips zelven en zijnen gunsteling, Don ruy gomez da silva, die den Koning behulpzaam scheen te zijn in het schiften van staatsstukken.
‘Weêr eene neêrlaag van requesens, die hij ontveinst onder den zachten naam eener omzigtige behoedzaamheid,’ sprak filips met een' koelen glimlach, een der stukken inziende.
‘Al dat ongeluk werd door zijn' voorganger voorbereid,’ antwoordde gomez, wiens gelaat eene sprekende verdrietelijkheid uitdrukte.
‘Nog weder smeekschriften, die meer vermetel klinken, dan eischen!’ ging de Koning voort, zonder op die aanmerking te letten; ‘wij zouden op deze wijze tot de gedachte kunnen komen, dat wij gedwaald hadden, met alba te zenden; maar dat wij in eene grootere dwaling zijn vervallen, met hem terug te roepen.’
‘De getrouwe onderdanen, die Uwe Majesteit in Vlaanderen heeft, zullen dit niet toestemmen,’ hernam gomez.
‘En de Prins van Oranje?’ antwoordde filips, hem sluw aanziende.
| |
| |
De hoveling antwoordde niet, maar begon met eenige verlegenheid op nieuw de papieren te doorzoeken.
‘Het wordt u niet geweten,’ voegde hij hem toe, hem aanziende met den blik, die het midden hield tusschen minachting en scherts; ‘er behoorde iets anders toe, dan de drangredenen van Don ruy gomez, om ons tot dezen stap te doen besluiten. Wij hadden redenen voor dezen maatregel, van ernstiger gewigt, dan de nadeelen, die wij er van vreezen.’
‘Uit welke oorzaken Uwe Majesteit mijnen raad ook volgde, ik weet dien gegeven te hebben naar mijn beste doorzigt en met goede bedoeling,’ hernam deze met eene zachte stem, als wilde hij door de mildheid van den toon, wat er vermetels in die woorden lag, matigen; te gelijk legde hij den Koning andere geschriften voor.
‘Klagten tegen den gewezen' Landvoogd,’ sprak filips; ‘Don
gomez! zoo daar meer van dien aard zijn mag, leg het ons heden niet voor; leg het ter zijde, bij het andere.’
‘Uwe Majesteit moet wel vast besloten zijn, dien man met gunst te bejegenen, dat zij vreest, deze goede stemming te verliezen, door het lezen van dit alles,’ sprak gomez, met eene bitterheid, waarbij de vijand, links genoeg, den hoveling vergat.
‘Gij vergist u, Prins van Eboli! ik kan dit alles lezen en aanhooren, zonder in eenig voornemen te wankelen; zoo ik in de grieven en de vijandschap mijner hovelingen onderling partij wilde kiezen, of luisteren naar alle lasteringen, die men mij influistert, dan zoude ik heden den Hertog van Alba moeten verbannen, ter wille van Don ruy gomez, en morgen Don ruy gomez in den kerker werpen, om feria te vergenoegen!’
Gomez da silva had den wenk begrepen; hij boog het hoofd, als had hij een onherroepelijk vonnis gehoord, en bleef neêrslagtig met zijne bezigheid voortvaren.
Na een pijnlijk zwijgen, scheen de Edelman evenwel weder moed te vatten:
‘Uwe Majesteit zou dan, ten gevalle van feria, mijne gemalin eene slechte dienst bewijzen,’ merkte hij aan en begluurde loerend zijnen meester.
‘Het kon mogelijk zijn, dat het ons alsdan inviel, haar met onze koninklijke weldaden te troosten!’ hernam filips droogjes. ‘Maar wees gerust; morgen neemt alba zitting in den geheimen raad; en gomez zal kunnen blijven waar hij is,’ voegde hij er bij, met iets ironieks in den toon.
| |
| |
‘De Hertog zal dus ook zijne stem hebben in de zaken van Vlaanderen?’
‘Zeer zeker! heeft hij niet de beste kennis van de hulpbronnen en behoeften mijner rebellen?’
‘Arme requesens! dan zal men u de landvoogdij zwaar maken!’ zuchtte de Prins van Eboli.
‘Don ruy gomez! ik moet u iets herinneren, dat gij somtijds vergeet,’ sprak de Koning. ‘De kunst van een' goed hoveling bestaat minder in onhandige aanmerkingen, dan wel in gepast zwijgen.’
De spanning, die weêr door dit antwoord ontstaan was, werd op nieuw door filips afgebroken, terwijl hij den Edelman met meer goedheid aanzag: ‘Gij hebt mij nog niets gezegd van de Prinses van Eboli; zij is toch wèl?’
‘Niet vrolijk, Sire! zij schijnt lijdend.....’
‘Dat is niet goed; de schoonste Donna van ons Hof moet zich niet aan zwaarmoedigheid toegeven. Wij willen haar zelve tot opgeruimdheid manen; wij willen haar nog dezen avond zien!......’
‘Uwe Majesteit zal zich herinneren, dat zij voor Donna margaritha een onderhoud moet bemiddelen in haar paleis, met den toledo....... Uwe Majesteit vond niet voegzaam, dat in de vertrekken der Koningin.....’
‘Juist, dat is waar; maar die zamenkomst heeft geene haast, volstrekt niet; wij wenschen integendeel dat zij vertraagd worde, nog vele maanden; zoo het kon..... de kleine savedra moet ziek worden...... haar toestand aan 't Hof is een weinig dubbelzinnig, zoo lang de ondertrouw niet heeft plaats gehad; zij moet bij Donna anna wonen, tot zij alba's zoon huwen kan. Als dat gesprek heden plaats vond, en de uitkomst had, die ik gis, zouden wij gedwongen zijn tot eene handeling, die nog niet met onze ontwerpen strookt. Hebt gij ooit opgemerkt, dat de Gravin iets tegen het huwelijk had? Ten tijde van de zalige Koningin elisabeth wenschte zij het niet; nu heeft men haar naar zijne terugkomst met hartstogtelijkheid zien verlangen!’
‘Mijne vrouw, met wie zij vertrouwelijk omgaat, heeft nooit eenigen tegenzin tegen hem bij haar waargenomen; ook tegen de Koningin, die haar lief heeft, zou zij zich dus geuit hebben.’
‘En Donna maria meende haar eene blijde verrassing bespaard te hebben.........’ hernam filips nadenkend. ‘Neen,
| |
| |
het kan niet anders: frederico heeft een voorwendsel gezocht in die mannelijke galanterie, om de bruid niet bij overrompeling te nemen. Dat voorwendsel valt weg na hun gesprek...... en het is mijn oogmerk niet, zoo schielijk met de toledo's te breken. ....’
‘Uwe Majesteit stelt dus slechts uit?......’ vroeg gomez verrast en verheugd.
‘Gomez! ik heb u dezen ochtend verdriet gedaan; ik zal u iets zeggen, dat u vreugde geeft: het is wel eene vreugde, die gij met boete en gebed weêr moogt verzoenen; maar dat is uwe zaak... Gij begrijpt, dat een dienaar, die zich zelven den allergetrouwsten noemt, geenszins kan gezegd worden, getrouw te zijn, daar hij zich eene eere aanmatigt, die het zijn' Vorst alleen toekomt hem te geven; maar de Vorsten ook moeten zich van grieven als deze wreken, wanneer de gelegenheid gunstig is, en niet op oogenblikken, waarin de regtvaardigheid en de voegzaamheid eischen, dat ze belooningen en liefkozingen uitdeelen voor waarachtige diensten. Eene zoodanige gelegenheid wacht ik, heb ik alreede in 't oog; maar te schielijk, kan zij mij ongelegen zijn. Spanje en Nederland moeten weten, dat ik over alba voldaan ben, dat hunne klagten noch hun haat magtig waren, eenigen invloed uit te oefenen op ons besluit, en Rome moet weten, dat wie de ketters vervolgt, met den ijver van dezen man, veel waard is aan den Katholijken Koning! En nu, verlaat mij, gomez! ik weet, dat ik u geen zwijgen heb aan te bevelen; wij hebben behoefte aan vrome overpeinzingen; laat de Infante isabella gewaarschuwd zijn, dat wij met haar bidden willen......’
Het gebeurde, gelijk de Koning gewild had: Donna margaritha, die men, onder voorwendsel eener ligte ongesteldheid, van het Hof verwijderde, werd gehuisvest bij de Prinses van Eboli, en de zamenkomst, die haar lot beslissen zoude, vond niet plaats, ondanks den ernstigen wil der beide belanghebbenden, om die te zoeken; want ook Don frederik werd belast met eene zending naar Portugal, die hem dáár maanden lang kon terughouden, en het scheen of de Koning het gansche huwelijksontwerp vergeten had, of wel, dat hij het had opgegeven. Ondertusschen genoot alba al de voordeelen eener besliste
| |
| |
hofgunst. In het openbaar gewierden hem liefkozingen en eere van zijnen meester, die zijne vrienden verrukten, en in het kabinet ging zijne meening bijna altijd door. Filips slaagde er in, den Hertog zelven in de volkomenste gerustheid te brengen op zijnen goeden wil; en deze hield het er voor, dat het des Konings opregte bedoeling was geweest, zijnen zoon bij eene bevallige vrouw een aanzienlijk huwelijksgoed toe te voegen, en dat alleen een oogenblik van kwade luim over het ongevallig gedrag van dezen hem een toornig woord op de lippen en een' vreeselijken gloed in de oogen had gebragt: men ziet, des Hertogs gissingen kwamen de waarheid nabij; maar zij betrapten haar niet. Zoo bleef, alles tot na het pinksterfeest, toen het Hof naar Aranjuez was verreisd: de Hertog van alba had zijnen meester derwaarts moeten vergezellen, en Donna anna ging zich verlustigen op het landhuis van perez, den man, voor wien zij haren echtgenoot, en haren koninklijken geliefde, beiden verraadde. Donna margaritha, die haar hier niet had behoeven te volgen, bevond zich dus onbewaakt te Madrid. Zij scheen willens, van die vrijheid gebruik te maken, om uit te gaan; digt in de mantille gewikkeld, en slechts van eene Duenna verzeld, daalde zij, schichtig als eene gejaagde ree, den marmeren trap van het paleis Eboli af, die naar de buitenpoort leidde. Tegelijk klom een man dien op, gevolgd van den Majordomo des huizes. Een bezoek, dat men haar kwam aandienen. Zij wilde haastig ter zijde wijken, maar het was te laat. De man naderde, vatte hare hand met eene drift, die naauwelijks wellevend konde heeten, en waaraan alléén zij Don frederik kon hebben herkend. ‘Senora! ga niet uit, ik wensch eindelijk met u eene verklaring te hebben. Ik weet, dat gij thans zelve beschikken kunt over uwen tijd; offer het gebruik, dat gij
er van maken wilt, voor heden op aan mij. Gun mij nu dat gesprek, zoo lang reeds toegezegd.’
Zij stamelde iets, tot antwoord; maar slechts dááraan, dat zij zich omwendde en hem voorging, begreep hij, dat zij zijnen wensch gehoor gaf. De Duenna opende het vertrek, dat zij zoo even scheen verlaten te hebben; haar vrouwelijk handwerk lag nog op een laag tafeltje, digt bij de sofa; een gebedenboek lag open er nevens. Het was eene prachtige zaal, door eene hangende lichtkroon vrij goed verlicht, en wel waardig, dat de smaakvolle en behaagzuchtige anna de mendoca er hare gasten ontving. Margaritha zette zich zwijgende op de sofa. Maar hare trekken spraken van geweldige aandoening. Hetzij ze
| |
| |
dien man beminde of haatte; haar lot ging zich nu beslissen. Zij wees Don frederik een' armstoel, dien hij niet nam. Toen zij de zwartzijden Mezzaro had afgeworpen; was zij in een bevallig, doch hoogst eenvoudig gewaad van fijn Florentijnsch weefsel, dat hare schoonheid beter regt deed dan de satijnen hofsleep.
‘Een zonderlinge toestand is de mijne,’ begon Don frederik. ‘Toen ik de toezegging van uwe hand verkreeg, Gravin! waart gij droevig en teruggetrokken; uw hart stemde niet in met de verbindtenis, die men voor u wilde sluiten...... Later schijnt gij u daarmede verzoend te hebben, en nu ben ik het, die.......’
‘Uw woord terugneemt!’ viel zij in met eene levendigheid, die zoo veel had van blijde verrassing, dat frederik's argwaan er door werd opgewekt; ook vervolgde hij op gansch anderen toon: ‘Integendeel, Madonna! alleen ik wil met zekerheid weten, wanneer gij opregt waart. Op dien dag, toen gij onder hartstogtelijke tranen aan mijne voeten nederzonkt, en mij badt niet aan te dringen op het voltrekken van een huwelijk, waarvan gij, met weinig toegevendheid voor mij, zoo veel afkeer hadt, of op dien anderen, toen gij de Koningin deelgenoote hebt gemaakt van uw verlangen naar mijne wederkomst.’
Donna margaritha had toegeluisterd, met het hoofd leunende op de regterhand, terwijl hare groote zwarte oogen doordringend op den spreker rustten; nu antwoordde zij schielijk, terwijl zij zich een weinig ophief: ‘Telkenmale was ik opregt, Senor! en in ernst, de laatste niet het minste.’
‘En waaraan heb ik die gelukkige omwending te danken?’ vroeg hij, terwijl hij haar een' vonkelenden blik toewierp.
‘Ondersteld nu, dat het eene vrouwenluim ware, Senor
de toledo?’ antwoordde zij met nedergeslagen oogen.
‘Het moge dus zijn, Madonna! maar ik moet u het volgende onder de aandacht brengen. Toen ik de eerste maal toegaf aan uw verzoek, was ik jong, vol vurige, ridderlijke galanterie; en bijna gelukkig eener dame een offer te brengen. Sinds dat uur sprak ik u niet weêr. De étiquette van ons Hof scheidt verloofden veel strenger dan vreemden. En alleen door de Camerera-Major vernam ik eenige dagen daarna, dat gij eene maand in het klooster van Miranda gingt doorbrengen, om uwe moeders zuster, de Groot-Priorin helena, te bezoeken. De wil van mijnen vader en Koning riepen mij te gelijk naar Vlaanderen. Vijf jaren liggen daartusschen, nu wij elkander
| |
| |
wederzien. Vijf jaren van een krijgsmansleven, dat voor tien gelden mag. Een leven, waarin een man beter leert op de kracht van zijn' arm te vertrouwen, dan zijn' wil te plooijen naar vrouwengrillen. Nu ontheft gij mij van eene belofte, vroeger met tranen afgebeden. Ik weet, dat verbindt mij op nieuw; maar weet dan ook gij, Gravin! dat ik niet ééne eigenschap heb, om een zacht echtgenoot te zijn voor u, en dat ik van nu aan niet ééne luim meer zal inwilligen; neem daarom uw besluit, dat onveranderlijk zijn moet. Wilt gij mij nog tot gemaal?’
Hoe hard ook Don frederik die woorden uitsprak, er was iets gedwongens in zijne houding en zijnen toon, alsof hij zich moeite gaf om niets dan dit te zeggen; en het was opmerkelijk te zien, hoe margaritha's gelaat verhelderde, naarmate de Caballero meer onhoffelijk werd.
Toch had ze meer opregten ernst dan losse schalkheid in den blik, toen zij antwoordde:
‘Ik leg met vertrouwen mijne toekomst in de hand van Don
frederik.’
De jonge man trad terug, of hij een Vlaamsch musket op zijne borst had zien rigten; maar zoo als een man van moed zich, na die eerste beweging van verrassing, snel hervat, werd ook hij zich weêr meester tot zelf beheersching, en met een' blik van doodende verachting en haat op de beeldschoone vrouw, zeide hij met bijna schimpende koelheid: ‘Zoo zijn wij het eens!’
En daarop bleef hij zwijgend op den grond staren, als overdacht hij, hoe op nieuw aan te vangen, na dit woord.
‘Hebt gij meer gestreden met zulke wapenen, Senor?’ vroeg eensklaps de jonge Dame, met een' ironieken glimlach.
‘Ik verdedig mij met dezelfde, waarmede gij mij aanvalt.’
‘Zeker niet, Monsenor! Want ik was waar bij ieder mijner woorden, en gij meent niets, van alles wat gij zegt.’
‘Leerlinge van Mendoca! wie u ook op dit spel heeft afgerigt, die erkentenis zult gij niet aan mijne lippen ontwringen!’ riep de zoon van alba, uitbarstende in den toorn, die zoo lang reeds binnen in hem kookte.
‘Mij dunkt, gij hebt mij nu bitterheden genoeg gezegd, om het eindelijk met de rondborstigheid te durven wagen,’ sprak, zij eenigzins scherp.
‘Rondborstigheid!’ herhaalde hij. ‘Ik begrijp de nieuwe woorden niet, die men in mijn afzijn aan 't Hof heeft uitgevonden!’.
| |
| |
Toen bleef hij een oogenblik nadenken, met de armen over den leunstoel heengebogen. ‘Eigenlijk kunt gij gelijk hebben,’ sprak hij daarna, terwijl hij de oogen uitvorschend naar haar ophief; ‘daarbij, wij zijn alleen. Het is niet waarschijnlijk, dat men eenig spion eenen wenk heeft gegeven; en zelve.....’
Maar zij zag hem aan met een' blik, vol van zulk een onbeschrijfelijk verwijt, dat hij bloosde en de verdenking niet verder uitte.
Tot hiertoe had hij zich op verren afstand gehouden van de sofa der Gravin; nu plaatste hij zich regt vóór haar, en sprak hard en schielijk: Welnu dan, Mevrouw! om met de opregtheid te beginnen; ik wil u niet meer tot mijne gemalin, en ik zal u zeggen waarom, al ware het ook dat mijn verhaal noch nieuw voor u zijn mogt, noch vermakelijk:
‘Twee dagen nadat de Koningin ons te zamen verloofd had, in den nacht van maria Hemelvaart, heb ik eene zonderlinge dienst moeten bewijzen aan een' der Prinsen, die toenmaals aan het Hof leefden. Waarom ik mij liet overhalen om voor hem te doen, wat ik een' broeder zou geweigerd hebben, is u van geen nut te weten, Gravin! Alleen ik bewees haar! Het viel mij ligt, want ik was ter dier dage Capitan der Guardias van Z.M.; ik had de wacht in het binnenste van het paleis, en het was alleen de vraag, eene Dame uit te leiden uit de groote galerij, die toegang geeft tot de vertrekken der vrouwen van de Koningin; haar heimelijk en veilig het paleis uit te voeren, en daarin terug te brengen, als zij van dien heimelijken togt zou teruggekeerd zijn. Het was de zaak der Dame zelve, van uit hare kamer de galerij te bereiken, en zij moest daarin goed geslaagd zijn; want toen ik op het afgesproken uur daarbinnen kwam, stond zij reeds vóór mij, digt gesluijerd, en met eene houding, die scheen te weifelen tusschen vreeze en vreugde. Al had ik tusschen de plooijen van haar Mezzaro kunnen heenzien, ik had het niet gewild. Zij trok alleen mijne belangstelling, in zoo ver ik een' vriend te verpligten had, en ik was hem verschuldigd, zijne geliefde door geene onbescheidenheid te doen blozen. Zwijgend bood ik haar mijn' arm, en met geen woord ook brak zij dit zwijgen af; toch was het een lange weg, de onderaardsche gang van de Palazzo Reale, die naar de buitenpoort leidt. De Prins wachtte ons dáár; hij was gemaskerd en droeg, ter vermommimg, de kleuren van het Huis Toledo, niet anders, dan of hij een mijner edelknapen ware geweest. Toen ik de schoone
| |
| |
in zijne handen gaf, klemde zij zich zoo angstig, of met zoo veel liefde aan hem vast, dat ze zich als wegborg tusschen het fluweel van zijnen ruimen mantel. Gij ziet, dat mijn geheugen goed is, Gravin! De Caballero droeg zijne Dame voort, meer dan zij ging. Den tijd, die verloopen moest eer zij keerden, gebruikte ik om mij te verzekeren, dat alle toegangen, waarbij wij belang konden hebben, door geene andere wachten bezet waren, dan die uit mijn vaandel. Daarna bleef ik met onrust hunne terugkomst verbeiden; want de dag begon reeds aan te breken, en met ieder kwartier nam het gevaar toe om bespied te worden door sommige bewoners van het paleis, wien het inviel om zich ter vroegmis te begeven. Eindelijk keerde mijne beschermelinge, vergezeld door een' man in priesterkleeding, zeker eene nieuwe vermomming van den schalken Prins. De Dame kuste zijne hand, toen zij mij zag naderen, en hij leidde die daarna zegenend op haar voorhoofd, eene mommerij, die mij ergerde. De gesluijerde vrouw trad aan mijne zijde vast en haastig voort; eene haast, die haar noodlottig werd, tot mijn geluk! want daarbij ontviel haar een gordel, dien ik opnam, opdat hij haar niet verraden zoude; dien ik vergat terug te geven bij haar schichtig wegsluipen, toen wij de galerij weder bereikt hadden, en waarop ik een' naam ontdekte en een wapen, die het noodig hebben gemaakt, dat ik dus tot u spreek. Want, Madonna! de vrouw, die afdaalt tot dergelijke avontuurlijke togten, mag de liefde van een' Prins kunnen boeijen voor een' tijd; op de achting, die een goed Edelman wenscht te schenken aan zijne gade, heeft zij nimmermeer regt - en dit voorval, dat geene anderen bekend is, dan wie er deel in namen, is voor u niet nieuw, want gij zelve waart die vrouw!’
Donna margaritha had toegeluisterd zonder een' zweem van onrust of de minste verontwaardiging te laten blijken, en slechts met het zacht en weemoedig toeknikken van wie tusschen smartelijke en zoete herinneringen heen en weder wankelt; slechts toen hij van den gordel gewaagde, had zij eene ligte beweging van verwondering niet kunnen weêrhouden; en toen hij eindigde, getuigde haar gelaat van eene kalmte, welke tergend terugwerken moest op den man, die al zijne woorden er op berekend had om haar te schokken en te ontzetten.
‘In waarheid, Don frederik!’ sprak zij, ‘in uw verhaal is voor mij meer nieuws, dan gij gemeend hebt. Dat gij dien gordel vondt, ontheft mij van een' grooten angst; ik meende al- | |
| |
tijd nog, dat hij in onveilige handen kon zijn; dat welligt de Koning....... En zoudt gij gelooven, dat ik nu voor het eerst hoor, wie mij die gewigtige dienst heeft bewezen? De Prins had van een' Capitan der Guardias gesproken, zonder een' naam te noemen, en in de ontroering van die oogenblikken had Don filip zelf mijne hand kunnen vatten, zonder dat ik hem had herkend. Nu ontheft het mij van de moeijelijke taak, u deze bijzonderheden mede te deelen, iets, waar eene vrouw toch altijd tegen huivert; maar nu begrijp ik ook te beter, hoe de Prins mij kon aanbevelen, om mij gansch aan uwe edelmoedigheid te vertrouwen.’
Don frederik bleef als verstijfd van verwondering; hij begreep niet, wat die vrouw zijn kon; zoo veel vermetelheid, zoo veel schaamtelooze kalmte onder een' toestand, als de hare tegenover hem, en toch die rustige ernst, die geene ligtzinnigheid scheen! hij werd verlegen met zijne houding; want hij had al zijne wapens op haar afgestompt, en niet één scheen haar ook slechts geschrampt te hebben; ook antwoordde hij op een' toon, die weifelde tusschen bitterheid en scherts:
‘De Prins zal van die edelmoedigheid toch wel niet wachten, dat ik u tot gemalin zal nemen?’
‘Neen, Senor! ik geloof niet, dat hij die eere voor mij zou wenschen,’ sprak zij met een trotsch glimlachje.
‘Maar in 't eind dan, Mevrouw! wat wil men van mij?’ riep hij, stampvoetend van ongeduld en toorn; ‘want ik verklaar mij overwonnen en verward in dit weefsel van vrouwelijke......’
‘Behoedzaamheid,’ viel zij in; ‘gij moet mij vergeven! eene bede als die, welke ik u te doen heb, waagt men niet, dan na zich verzekerd te hebben van den goeden wil des mans, aan wien men haar rigt. Van u weet ik nu, dat gij niets liever wenscht, dan te doen wat ik wil; want ik vraag alleen eene openlijke herhaling bij den Koning van datgene, wat gij eerst ontwijkend, en later met duidelijke woorden hebt verklaard: “dat gij mijne hand niet meer wilt, dat gij mij vrij laat,” slechts dat gij verzwijgen zult uit welke oorzaak! slechts dat gij mij toestaan wilt - mijne rol van een' onbeantwoorden hartstogt voor u vol te houden - tot dat’ - zij zuchtte diep - ‘er te eeniger tijd voor mij uitredding daagt.’
‘Daar is eene goedheid, die lafheid wordt, Madonna! onnoozelheid zou ik haar moeten heeten, zoo ik vrijwillig dus de gevolgen op mij nam, van - van - ik wil het onberaden'
| |
| |
hartstogt noemen. Gij weet het, dat, wat gij mij vraagt, gaat niet met een klein gevaar verbonden; gij weet, hoe filips zijne gehoonde Majesteit wreken zal, en zijne bevelen, die ongehoorzaamd blijven. Ik kan niet terugtreden, Gravin! gij weet het, en misschien zelfs daarom eischt men het van mij; ik zou het kunnen, zoo ik gansch op mij zelven stond; de Koning zou mij kunnen verbannen; het zij zoo! mijn zwaard zou mij overal een Vaderland geven, of, zoo zijn toorn het ergste bestond, een krijgsman heeft altijd zijn leven veil voor zijne eer! maar de Hertog van alba neemt de verantwoordelijkheid op zich van mijne weigering; ik mag hem niet roekeloos blootstellen; hij heeft te verliezen, wat niets hem kan hergeven: daarom, Mevrouw! wacht geene ridderlijke dolheid van mij; ik, die veel meer regt heb, het woord te vragen, dat mij de vrijheid teruggeeft. Dat wacht ik; niet van uwe edelmoedigheid, maar van uwe eer, van uwe billijkheid, Gravin! Dat was het, wat ik van u eischen kwam, toen ik dit gesprek wenschte. En daarbij, hoe weinig waagt gij? Wie zal het u als misdaad aanrekenen, zoo gij weigert den man te huwen, dien anderen voor u kozen? Gij hebt duizend voorwendsels. Wat kan het ergste zijn, dat men u oplegt? Een klooster? Welaan! Hoe jong ook en hoe schoon; welke uitzigten kunt gij nog hebben in de wereld, die u de stille vergetelheid van het klooster niet vergoeden kon?’
‘Het noviciaat zou vooreerst eene uitredding zijn,’ sprak zij nadenkend; ‘maar - mijn..... zoon.....’
‘Beklagenswaardige!’ riep Don frederik, ‘ook dat!’
‘Daarom heb ik dubbele voorzorg noodig, en gij ziet wel, Senor! dat ik dus het beslissende woord niet kan uitspreken; de Koning zou mijnen tegenzin dieper zoeken, dan in eene plotseling veranderde luim, en als filips II zoekt, gij weet, hij zou vinden; wij allen waren verloren. Om Gods wil dus, edele toledo! wees grootmoedig en mannelijk. Uw mannelijke moed mag geene lasten werpen op de schouders van eene vrouw, die hij zelf ligter zou kunnen dragen!’
‘Ik beklaag u diep,’ antwoordde hij koel; ‘maar dit offer kan ik u niet brengen! en dring er niet op aan; want ik zeg u, dat beden en eischen ijdel zullen zijn: waag evenmin den kamp met mijnen wil; want, zoo waar God leeft! ik ben vast besloten u niet te sparen, en ik heb de middelen in de hand om u te verpletteren. Het zal op het uiterste zijn; maar het zal zijn, als het moet. En ik heb u gewaarschuwd.’
| |
| |
‘O! gij goede Heiligen! is dan de riddergeest zoo gansch geweken uit de zonen van den Cid, dat een hunner edelsten geene hand wil uitsteken, om het bloed van zijne Vorsten te beschermen? Ik zeg hem, dat ik een' zoon heb; de Infant diego is ter dezer dage een stervend kind, en hij begrijpt niet, dat hij in mijn' zoon een' Koning te redden heeft!’
‘Gravin! Gravin! gij drijft uwe aanspraken hoog; indien diergelijke verbindtenissen regt gaven op de Koninklijke vermaagschapping! voorwaar......’
‘Diergelijke verbindtenissen! Heilige des Hemels! Senor! moet ik u dan nog meer duidelijk zeggen, dat gij tot de zuster uws Konings spreekt!’ riep margaritha.
‘Madonna!’ riep Don frederik, weifelend tusschen spot en verbazing.
‘Hoe, Senor!’ sprak nu de jonge vrouw met waardigheid, ‘wat ik voor afkeer hield, was dan werkelijk verachting! Kondt gij dan waarlijk meenen, dat de Gravin savedra door uwe tusschenkomst hare vertrekken kon verlaten, om er anders in terug te komen, dan als de echtgenoot van Don juan van Oostenrijk!’
‘Wien wilt gij misleiden, Madonna! u zelve of mij?’
‘O! dat Don juan hier ware, om mij te wreken van dit wantrouwen! Zult gij nog twijfelen, Senor! als ik u zeg, dat onze echt priesterlijk werd ingezegend in de kapel van la Trinidad; dat de Groot-Priorin helena, mijne moei en Don basilio, Edelman van den Prins, er getuigen van zijn geweest, en dat de Priester, die mij terugleidde, dezelfde was, die onze trouwringen had gezegend! Het is waar, de geheimhouding van dit huwelijk berooft mij eene wijle van den rang en den naam, dien de Prins mij schonk, en het heeft mij tot hiertoe meer groote en zware zorgen gegeven, dan onbeneveld geluk; maar eens toch zal het beter worden, - en dan ook...... ’
‘Don basilio hebt gij genoemd! was basilio daarbij tegenwoordig?’ riep nu Don frederik, terwijl hij met medelijden op haar zag. ‘Helaas! arme Gravin! wel zeker zijt gij het slagtoffer eener gruwzame misleiding; Don juan heeft u niet gehuwd, en zal dat niet doen, u zoo min als eene van de anderen, die hij heeft doen vallen door list of door verleiding. Zijne vrienden, - ik zelf - hadden te veel toegevendheid voor zijne hartstogten; Don basilio vooral is de gedienstigste en behendigste in het bevredigen van al zijne ongeoorloofde wenschen. Ik verpand de eer van het Huis Toledo er onder, dat de priester geen gees- | |
| |
telijke is geweest, en dat de Groot-Priorin zoowel is misleid geworden als gij zelve. En wilt gij zekerheid? Nog onlangs schreef mij basilio uit Candia, dat hij op dit eiland eene beeldschoone burgerdochter voor zijn' meester had gewonnen door een diergelijk middel!’
Donna margaritha had den spreker eerst aangezien met een trotsch ongeloof; maar toen hij voortging, werd haar blik strak, en alle trekken van haar schoon gelaat vreeselijk gespannen; en toen hij het laatste woord had uitgesproken, wierp zij zich voorover, met een' kreet zóó wanhopig en zóó schel, als men van eene menschenstem bijna niet kon gewacht hebben, en die Don frederik deed verbleeken, - Don frederik, wiens ooren, in de schrikbare moordtooneelen van den Nederlandschen oorlog, tegen jammerkreten en wanhoopsgillen moesten zijn verhard geworden, Don frederik, die zich verbeeldde, met meêdoogende omzigtigheid den slag te hebben voorbereid.
De jonge man wist niet regt, hoe hij het zou aanvangen, om haar hulp toe te brengen. Hare vrouwen roepen, - maar dat gaf haar in dezen toestand bloot aan eene gevaarlijke nieuwsgierigheid - de Duenna was misschien eene vertrouwde; hij deed eenige schreden naar de deur, om deze te zoeken; doch margaritha was niet bewusteloos; - toen zij den Edelman zag gaan, sleepte zij zich met hartstogtelijke haast op de knieën voort, tot waar hij stond, strekte beide handen naar hem uit, en riep gillend: ‘Dood mij! uit barmhartigheid, dood mij!’
En zij bukte het schoone gelaat diep naar den grond, als wachtte zij in waarheid van zijne hand den moordenden slag.
Maar toledo zag haar aan met ernst en met mededoogen, en sprak alleen: ‘Margaritha! gij zijt moeder!’
‘En eene moeder.... moet leven..... ’ kreet de Gravin, en bij dát woord eerst gewierd haar de verligting der tranen; een luid, een hartstogtelijk weenen herstelde de radelooze tot een juister besef van haren toestand.
‘Leven voor mijne pligten en voor mijne wraak!’ sprak zij, en alsof zij zich nu eerst bezon, niet alleen te zijn, hief zij het hoofd naar frederik op, scheidde de lokken, die verward over het voorhoofd hingen, en zeide hem gebiedend en smeekend tevens: ‘Tot de wraak voor 't minst zult gij mij bijstaan.’
‘De wraak, ja, Mevrouw! zoo zij mogelijk is! Geloof mij, ik zie helder genoeg, om te weten, dat ik niet u alleen, maar ook mij zelven zou te wreken hebben. Maar het eerst vraag ik haar van de geregtigheid des Konings. Filips is billijk; hij
| |
| |
zal de regtvaardigheid niet verzaken, zelfs niet ter wille van een' bloedverwant; uwe onschuld, uwe edele geboorte, zijn bedrog, hij zal u genadig zijn, en Don juan zal zijne straf.....’
‘O God! o God! neen, lever hem niet in de handen van den Koning!’ riep margaritha met schrik, terwijl zij opstond; ‘gij weet niet, wie filips is; gij weet niet, wie hij zijn kan voor die van zijn bloed. Denk aan Don carlos! O, edele toledo! ik vraag geene hulpe voor mij, geen medelijden, maar genade voor Don juan! Verraad hem niet aan den Koning. Waar was ik, toen ik dat dwaze woord wraak op de lippen nam? Ik, die mijn bloed zou willen geven, om hem het leven ligt te maken. En daarbij, weet ik dan zeker, dát hij schuldig is?’ vervolgde zij, terwijl weêr een blosje zigtbaar werd op hare bleeke wang. ‘Is de brief dan zoo oud, waarin hij mij spreekt van zijn koningrijk Tunis, van zijne schoone hoop op een' troon? Een troon, dien hij zich wint voor mijne kinderen, als ik mij zwijgend en gelaten schik naar de eischen van het oogenblik, als.....’
‘Een koningrijk van Tunis, Madonna?’ vroeg frederik, in hooge verbazing; ‘hoe, die hersenschim komt in den Prins op? en hij is vermetel, hij is onhandig genoeg, die in geschreven woorden het aanzijn te geven?’
‘Ongelukkige! ik geef zijne ontwerpen prijs,’ schreide margaritha. Toen vatte zij op nieuw de handen van den Edelman: ‘O! beloof mij - zweer mij: geen woord van dit alles aan den Koning, aan niemand; vergeet wat ik zeide! Wist ik, wat ik sprak?’
‘Neen! in waarheid, Madonna! gij waart in verbijstering dit gansche onderhoud door; gij zijt het nog; gij zijt niet in staat, voor u zelve te denken, te oordeelen, te handelen. Ik had vroeger het regt moeten hebben, uw beschermer te zijn; nu aanvaard ik het als een' pligt; ook ik heb eene schuldige hand geleend tot uw verderf; ik zal vergoeden, margaritha! gij zijt hulpeloos, verlaten, misleid; maar de overmaat van uw ongeluk heeft u een' vriend gewonnen. Verlaat u veilig op mij; ik zal alles voor u zijn, wat een broeder wezen kan voor zijne zuster. En bid God en de Heiligen, om uwentwil, dat zij mij bijstaan in dát, wat ik ondernemen ga.’
En daarop, zonder haar antwoord af te wachten, schelde hij de Duenna, en verwijderde zich snel.
| |
| |
Als jongeling, als vriend, als Vorst, had Don juan van Oostenrijk zich zóó schuldig gemaakt tegen den zoon van alba, dat wij noodig hebben, ons geheel in zijn' toestand aan het Spaansche hof te verplaatsen, om een woord te kunnen spreken ter vergoêlijking van zijne schuld. Voor zijn gedrag tegenover eene vrouw weten wij niets ter verschooning te zeggen, of het moest te vinden zijn in de ijdelheid van margaritha zelve, die haar oordeel zoo ver verleidde en verzwakte, tot ze in vollen ernst geloofde, dat een koninklijke Prins van Spanje, zóó trotsch en zóó eerzuchtig als deze, den wil en de vermetelheid konde hebben, om op zijn achttiende jaar zijn lot voor eeuwig te verbinden aan dat van de dochter eens gewonen Edelmans. En in waarheid, de zoon van karel den Vijfden en van elionora de plombes was nog niet genoeg bevestigd in den rang van koninklijken bloedverwant, om dien, ter wille van den eersten hartstogt den besten, te kunnen op het spel zetten. Nog nieuwelings, en als door tooverslag, uit de vergetelheid van een eenzaam landhuis aan het hof overgeplaatst, met den titel van broeder des Konings, had hij zich beter kunnen gewennen aan de voorregten van dien nieuwen stand, dan aan de pligten, die hij opleidde. Reeds zijn besliste afkeer tegen den geestelijken stand, waarvoor men hem de roeping wilde opdringen, ware genoegzaam geweest, om hem zijn geluk duur te doen schijnen; maar meer nog. Geplaatst aan de zijde van den erfgenaam der kroon, was hij, niet minder dan deze, het voorwerp der koninklijke achterdocht en bespieding. Belemmerd en beperkt in de onbeduidendste handelingen des levens, op den voet gevolgd en bij de hand voortgeleid door de kleingeestigste étiquette, die als eerbewijzing moest gelden, waren nooit gevangenen vaster geketend in ruimer kerker, door meer blinkende ketens, dan deze vorstelijke jongelingen het
waren; hetzij ze aan Alkala's Hoogeschool voortgestuwd werden op een pad, dat vooruit voor hunne voetstappen was afgebakend, hetzij ze in de Palazzo Reale door marmer of tapijtwerk waren bemuurd. En mogt Don carlos die ketens dragen, als de leeuwenwelp, in gevangenschap geboren; Don juan werden ze aangelegd in het vuur der jeugd, bij het ontluiken der eerste levenskracht, en bij het ontwaken van alle driften, nadat ongedwongenheid en vrijheid hem behoeften des levens waren geworden. Was het wonder, dat hij hijgend snakte naar lucht, dat hij stampvoette en knersetandde tegen de ongewone breidels; dat hij ze soms afwierp met eene
| |
| |
roekelooze vermetelheid, die de toeschouwers sidderen deed? Het was niet altijd een edel gebruik, dat hij maakte van de vrijheid, dus als bij verovering verkregen; om eene luim bot te vieren, zich in eene dwaasheid toe te geven, eenen hartstogt van het oogenblik in te willigen, stortte hij zich in gevaren, waarvoor een moedig krijgsman zou hebben teruggebeefd; en als hij ze als door wondermagt, of door overmaat van stoutmoedigheid, was ontkomen, dan waren het meestal zijne volgelingen of zijne vorstelijke bloedverwanten, die er in naauwer beperking de straf van droegen: - het beste middel welligt, waardoor de Koning hem op nieuw onder het juk ter neder boog, want dan zegevierde de edelmoedigheid voor eene poos over de vrijheidszucht. Eene goedhartigheid als deze, bij eene beminnelijkheid, die zwakheden en fouten niet slechts vergeven deed, maar tot aantrekkelijke eigenaardigheden wist om te tooveren, namen de stugste gemoederen voor hem in, zonder dat hij het wist of wilde. Zoo vond hij bij zijne uitspattingen aan de ééne zijde hinderpalen, die hem prikkelden ter overkoming, en aan de andere eene zwakke toegeeflijkheid, die hem het breede pad der lusten opensloeg zoo vaak hij wilde, en die hem met vaardige hand over de smalle grens hielp, die loszinnigheid scheidt van zonde. Zonder bepaald zóó schuldig te zijn, was Don frederik toch voor den jongen Prins een zwak vriend geweest, zonder dat deze meenen kon, hem er meer voor verpligt te zijn. De zoon van alba, de zoon van den vertrouwdsten gunsteling des Konings filips II, moest natuurlijk uitgesloten zijn van die vereeniging van jonge edellieden, die zich gegroept hadden rondom de drie Prinsen: Don carlos, Don juan van Oostenrijk en alexander farnese, die, naar den wil des Konings, gezamenlijk werden opgevoed, in de hoop, dat de beminnelijke hoedanigheden, de schitterende
eigenschappen van de laatsten, verzachtend en veredelend mogten werken op de vorming van zijnen zoon. Maar, helaas! als voorbeelden waren ze dezen zóó onbereikbaar, dat hij de eerste schreden daartoe niet eens beproefde, te stomp zelfs om hunne meerderheid te begrijpen of te erkennen, en de Infant strekte meestal slechts tot eene schaduw, die de verdiensten en de voorregten van zijne schitterende bloedverwanten in het licht stelde. Was het voorzigtige terughouding van dezen, was het zijne volstrekte onbeduidendheid - zijne behoefte aan vrienden van zijnen rang, van zijne jaren: wij kunnen het hier niet uitwijzen; maar zeker is het, dat er eene goede verstandhouding heerschte
| |
| |
tusschen hen drieën, in de dagen, toen de politiek des Hertogs van alba zijnen zoon aan het Hof bragt, terwijl de wil van filips hem in hunne nabijheid plaatste, in de hoop, hun een' bewaker meer te geven, of, erger welligt, een' bespieder. Maar de jonge toledo, geleid door de inzigten van zijnen vader, begreep het anders. Don carlos haatte den Hertog: dat was reeds genoeg, dat was zelfs te veel voor een' erfgenaam van de kroon, die Koning worden kon; Don frederik moest zich een paar stralen voorbehouden van die opkomende zon, die door twee zoo schitterende sterren werd overschenen. Zonder zich dus openlijk aan te sluiten aan eenen kring, waarvan het wantrouwen der jonge Vorsten zelve hem het naderen hinderde, toonde zich frederik hun vriend door geheime ongevergde diensten, zoodat de Prinsen zich minder bewaakt voelden, als de jonge toledo zijnen diensttijd had; zeker konden zijn, dat eenig gebruik, lastig voor hen, uit den weg was geruimd, als deze gehoor had gehad bij den Koning, en gerust naauwgezette palen konden overschrijden, als deze geroepen werd om ze af te schutten, zoodat zij ten laatste begrepen, dat zij als den hunnen op hem rekenen konden, zonder dat hij het hun had gezegd. Don carlos, zoo ligtgeloovig als hij wantrouwend was, wierp zich met geslotene oogen in de armen van den zoon zijns vijands; maar de anderen waren voorzigtiger; farnese had tot sluiksche gangen zijne diensten niet noodig, en Don juan gebruikte ze, zoo als hij meende dat ze werden aangeboden, met eigenbatig doel en zonder vriendschap. Dáár lag de vergissing, die hem schuldig maakte, tegenover alba's zoon; want Don frederik, die farnese hoogachtte, die Don carlos beklaagde, had onwillekeurig Don juan lief gekregen en tot den
afgod van zijn hart gemaakt, als tot den held van zijne verbeelding. Toen deze dus hem zelven gebruikte, om eene bruid te rooven, die plegtig verklaard had, nimmer de zijne te willen worden, verschoonde hij nog den vriend, en bewaarde diens geheim met heilige trouw, terwijl de andere zich zelfs van de dankbaarheid vrij meende, omdat hij zich gediend waande door vèrziende kuiperij. Zonder eenige bekommering over de gevolgen, ijlde dan ook de jonge Prins naar een landgoed van zijnen opvoeder quexada, waar margaritha, onder de hoede der Groot-Priorin, hem weldra volgde, en zoo ontgingen beide voor het oogenblik eene verklaring, die Don frederik zeker zoude gevraagd hebben. Alba's zoon werd intusschen geroepen naar het leger van zijnen vader in Nederland; en daar hij de ver- | |
| |
bindtenis met de Gravin savedra natuurlijk als eene onmogelijke had opgegeven, en geen woord uit Spanje hem daaraan herinnerde, in de vijf jaren, die hij er doorbragt, was hem in de woelige en bloedige dagen, welke hij doorleefde, zijne verloving aan haar als eene ongebeurde zaak geworden, en had hij gemeend, dat zij bij anderen niets meerder zoude zijn, daar de Koningin, die haar had voorgesteld, overleden was, en het ook margaritha's belang moest zijn, die te helpen vergeten, toen zij hem plotseling (wij weten op welk eene verpletterend wreede wijze) werd herinnerd. Don juan, die in dien tijd van overwinning tot overwinning was heengevlogen, even als hij van hartstogt tot hartstogt was weggedarteld, vergat zijn misleid slagtoffer alleen daarom niet, omdat zij zich zelve telkens onder zijne aandacht stelde, met de ernstige aanspraken eener gemalin, die hem vader had gemaakt; omdat zij voornamer was dan zijne andere bedrogenen, en, beter dan eenige andere, hem gevaarlijk kon zijn bij den Koning. Toen zij hem dus deelgenoot had gemaakt van toledo's wederkomst,
van de bevelen des Konings omtrent hare vereeniging met dezen, van al hare angsten en al hare zorgen, dacht hij zich dezen nog altijd als den listigen jongeling, die niets liever wenschte, dan zich onontbeerlijk te maken bij de jonge Prinsen; misschien wel om dus onafhankelijk te worden van zijnen vader den Hertog; en had hij haar gerust gesteld met de verzekering, dat Don frederik zich leenen zou tot iedere handeling, die zij noodig zou achten, als zij hem de vriendschap en de bescherming toezeide van Don juan van Oostenrijk. Intusschen nam hij zijne maatregelen, die ons uit de gevolgen zullen kenbaar worden.
‘Is Donna margaritha schuldig?’ vroeg de Hertog van alba, toen zijn zoon hem, als bepaalde uitkomst van zijn onderhoud met deze, de bekentenis deed, dat hij haar niet zoude huwen.
‘Beklagenswaardig, maar voorzeker schuldig in de oogen van den Koning,’ antwoordde deze.
‘Meer hebben wij niet noodig,’ hernam de Hertog met verhelderden blik.
‘Monsenor! eene ongelukkige op te offeren - eene vrouw...’
‘Eene vrouw, of de belangen van het Huis toledo: meent gij, dat ik hier zal aarzelen?’
‘Ik weet het tegendeel, mijn vader! en daarom moet gij al- | |
| |
les hooren, opdat gij de arme redden kunt, of ten minste wreken, terwijl gij mij verdedigt. De Gravin, door hartstogten geslingerd, door pligten gebonden, zou haren beleediger willen sparen en een lijdzaam slagtoffer blijven; dát mag ik niet toestaan, daar ik weet, hoe zeer zij onschuldig in den afgrond is gevallen, waar anderen haar hebben heengeleid. Ik moet haar verweren tegen haar zelve en tegen den man, die haar bedriegt.’ En hierop deelde Don frederik den Hertog geheel het duistere feit mede, waarin hij bestemd was geweest, zoo noodlottig eene rol te spelen, en waarvan de last nu zoo zwaar op zijn hoofd nederkwam.
Alba luisterde onbewegelijk en zonder eene aanmerking te maken; toen de jonge man geëindigd had, bleef hij eene wijle nadenken, en sprak toen:
‘Hier is voor u slechts één weg: eene openlijke weigering van de hand der Gravin. Zoo de Koning daarin niet berust, zult gij even openlijk rekenschap moeten geven van die weigering. Maar hij zal berusten. Want terstond na uwe verklaring, zal hij door mij alles weten, en als ik filips wèl ken, vreest hij boven alles de ergernis, die dit voorval zal geven aan een Hof, waar men de vormen zoo preutsch bewaart; ik weet te goed, met welke banden hij zich zelven kluistert, om zijne achtbaarheid te bewaren voor den adel en het volk; hij zal Don juan, dien hij meer bemint dan een' zoon, niet prijs geven aan de schande van zijne onridderlijke daad. Hij zal ons stilzwijgen koopen, al moet het zijn door het offer van zijn' wil!’
‘Of ons dat opleggen door eenig geheim en duister middel, dat hij alleen kent, Monsenor!’ hernam frederik somber.
Alba glimlachte. ‘Neen, mijn zoon! door duistere middelen ontdoet men zich niet van hinderpalen, als wij zijn; het requiescat in pace wordt niet voor een' alva uitgesproken. Sinds mijn' terugkeer in Spanje, voel ik mij weêr geheel in mijns konings gunst en vertrouwen bevestigd, en het was geen valstrik, waarin hij u te wikkelen zocht, toen hij aandrong op de verbindtenis met de Gravin; het was verwondering, het was toorn: wat was natuurlijker, toen hij u zag weigeren, wat gij eerst hadt gewenscht? De Koning durft geene laagheid eischen van de zonen zijner eerste grandezza, niet van mijn' zoon ten minste!’ voegde hij er bij, met eenen fieren blik, - ‘om hem echter zeker te voorkomen, - neen! om u eindelijk een' echt te doen aangaan, die volkomen passend is met de eer van ons geslacht en met uwe verdiensten; een' echt, waarvoor
| |
| |
ik u altijd bestemde, en waarin gij reeds gelukkig zoudt zijn, zonder uwen zonderlingen inval, om Koningin elisabeth voor u te laten kiezen,....’ er was iets van bitterheid in den toon, waarop de Hertog dit laatste zeide.
‘Monsenor!’ viel frederico in.
‘Neen! ik zeg het niet als verwijt, ik vergeef het u, dat gij dezelfde vrijheid naamt, die ik mij zelf nam, eene vrouw te kiezen naar eigen' wensch; de herinnering aan uwe moeder zou u hier bij mij vrijspreken; maar luister: Zoodra gij den Koning uw laatste woord hebt gezegd, reist gij naar Alba; ik heb onderhandelingen aangeknoopt met Don garcia de toledo. Z. Heiligheid heeft ons de dispensatie gegeven, gij zult uwe Nicht Donna maria de toledo huwen, als gij het wilt!’.
Frederico hief het donkere oog met sprekende verrukking naar zijnen vader op, en vroeg snel, met eene mengeling van onrust en levendigheid:
‘En maria?’
‘Is bereid te gehoorzamen, wat haar vader heeft beschikt; maar ik beveel u spoed, want het is niet te berekenen, hoeveel tijd filips ons zoude overlaten, indien hij het ergste wilde; men moet op alles gewapend zijn!’
‘En wat wordt er van margaritha?’
De Hertog haalde even de schouders op. ‘Haar zal geworden, wat zij het meeste wenschen moet: rust en vergetelheid,’ sprak hij koel.
‘Don juan blijft ongestraft: ik blijve ongewroken! Neen! dat zal niet zijn, al moest ik mijne wraak gaan opzoeken aan de uiterste kusten van Afrika, of op de golven der Middellandsche Zee!’
‘De broeder des Konings is onschendbaar!’ sprak alba plegtig.
‘Hoe? om haar te beter te misleiden, vleit hij de arme margaritha met mijne edelmoedigheid - bespotting voor mij, dat woord en dát vertrouwen!...... Ziet hij dan niet, dat hij noch van haar, noch van mij, meer geheimhouding kan wachten; dat eene vreeselijke uitbarsting volgen moest, als wij zamen kwamen, de roekelooze!.... en hij is gerust?’
‘Hij rekent op den Koning!’ hernam alba, ‘de Koning, die de teêrste verschooning voor hem heeft, sinds den dood van Don
carlos!...’
‘Sinds hij den zoon verried aan den vader, om zich vrij te maken van zijne bestemming voor den geestelijken stand,’ hernam frederico bitter. ‘O! wij waren in Vlaanderen niet
| |
| |
ver genoeg van Spanje, om onwetend te blijven van zoo laaghartig eene daad, als Don juan zich toen heeft veroorloofd uit eigenbaat.’
‘Neen, Senor! laat ons billijk zijn; hij deed zijn' pligt; de half krankzinnige knaap zou in zijne razernij altijd vernieuwde aanslagen gesmeed hebben tegen het leven van een' vader en tegen de rust van het koningrijk, zoo men de eerste zachtkens hadde afgeleid. Het ware broedermoord geweest, zoo hij Don
carlos gespaard had.’
‘Hij bragt den Koning tot kindermoord,’ hernam de jonge toledo hevig.
‘De Koning strafte een' misdadigen zoon; ik zou hetzelfde hebben gedaan,’ hernam alba streng.
Een donker rood vloog over frederik's voorhoofd.
‘Hertog!’ riep hij opvliegend; - de Hertog zag hem aan met een' blik, die den jongen toledo dwong tot een' kalmer toon, waarmede hij vervolgde: ‘Ik ken mijn' vader!’
‘En ik mijn' zoon!’ hernam alba, terwijl plotseling de gansche uitdrukking van zijn gelaat veranderde. Hij zag met onuitsprekelijk welgevallen op Don frederik; hij scheen in gedachten die gansche gestalte te meten, en de magt van dien kloeken arm te berekenen; een glimp van vergenoegen speelde rondom zijnen mond, toen hij den gloed waarnam, die flonkerde uit dat oog, en de gezondheid en de kracht, die schitterden op die trekken, en den moed, die zetelde op dat voorhoofd.
‘Frederico!’ sprak hij eindelijk, en zijne stem klonk zacht, ‘ik ben trotsch op u,’ en hij nam zijne hand en bleef eene wijl zwijgend in die houding. En toen hij het hoofd weder ophief, was er iets duisters en straks in zijne trekken, dat van een' somberen inval getuigde. - ‘Om uwentwil wenschte ik dat Don
carlos leefde,’ hernam hij met gedempte stem. ‘De Koning moet den vader benijden in mij. Hij heeft zijn' zoon moeten opofferen; zal hij mij toestaan den mijnen te behouden?’
‘Men moet op alles gewapend zijn,’ had alba gezegd, en hij was de eerste mensch niet, die zóó gesproken had; maar zeker zou hij de eerste geweest zijn, zoo hij had kunnen uitvoeren wat hij voornam. Alba, minder dan een ander, had dit zelfvertrouwen moeten hebben. De Koning was sneller geweest in zijne bewegingen, dan de toledo's in hunnen aanval.
| |
| |
Toen Don frederik de beslissende verklaring had afgelegd, op de wijze zoo als de Hertog het had voorgeschreven, werd hem de tijd niet meer gelaten om een paard te bestijgen tot de reis naar Alba, noch tot eene mededeeling aan zijnen vader. Uit des Konings vertrekken werd hij als gevangene weggevoerd naar Tordesillas. De Hertog, die in geweldige spanning de uitkomst zat af te wachten, vernam haar weldra door gedienstige vrienden. In ijlende haast snelt hij naar Aranjuez; het Hof trok naar Madrid terug, toen hij er aankwam; het zou niet mogelijk zijn den Koning te spreken voor den volgenden dag. In diepe bekommering doorwaakte hij den nacht, en wachtte het uur van den morgen af, waarop hij zich naar het koninklijk paleis kon begeven. Zijn rang opende er hem de poorten en de binnenzalen; maar tot het kabinet des Konings vond hij zich den toegang afgesneden. Door bemiddeling eener staatsdame liet hij gehoor vragen bij de Koningin. Hij kreeg ten antwoord, dat de Infant ongesteld was, en dat anna maria in afzondering hare gebeden stortte voor zijn behoud. Alleen vaderlijke liefde overwon in den grijzen veldheer den trots van den Spaanschen grande, en den afkeer, om eene derde weigering te gemoet te gaan. De Infante isabella clara eugenia, de lievelinge haars vaders, en vaak genoeg in zijne bedoelingen ingewijd, was den Hertog genegen. Zoo hij slechts haar konde zien. Vergeefs: de Prinses deed hem door een' vertrouwd persoon weten, dat zij bevel had hem niet te ontvangen. Dit gaf ten minste die opheldering, dat de Hertog zeker was, dien dag noch van den Koning, noch van iemand der zijnen, een bijzonder gesprek te zullen verkrijgen. Maar toch gaf hij de hoop niet op, filips, in het bijzijn van anderen, een paar woorden toe te lispelen, die hem tot onderhoud zouden uitlokken. Nevens de overige granden, ging hij zijne opwachting maken bij den
Koning, die hem niet toesprak, en op hem zag met eene overdrijving van toorn, waaronder het scherpe oog des Hertogs iets van eene gemaakte gramschap meende te ontdekken. Dit gaf hem genoeg verligting, om de hatelijke blikken zijner vijanden met kalmte en gelatenheid te trotseren, tot op het oogenblik, waarop filips de hovelingen ontsloeg, om met zijne raadslieden zijn kabinet binnen te gaan. Alba had hier regt op den voorrang, zelfs boven ruy gomez, en de Koning ook wenkte hem om te volgen. Maar de Staatssecretaris en een paar andere grooten werden doorgaand teruggehouden. Geen woord, geene toespeling op het gebeurde, ontviel den slimmen monarch, en de Hertog was de man niet,
| |
| |
om zich voor deze getuigen aan een schaakmat bloot te stellen. Filips en alba kenden elkander te wèl, om niet te weten, de eerste, dat de ander een volstrekt stilzwijgen zou bewaren, onder omstandigheden als deze; de tweede, om zeker te zijn, dat de Vorst besloten had, hem de gelegenheid tot spreken te benemen. Intusschen werden er vele en gewigtige zaken behandeld, alba's raad gevraagd, met blijkbaar ongeduld aangehoord, en toch gevolgd; terwijl de Hertog de hoogste menschelijke zelfoverwinning noodig had, om niet een verstrooid antwoord te geven, of een zulk, dat verwarring van denkbeelden of beneveling van doorzigt verraadde. De marteling werd hem ten laatste zoo onuitstaanbaar, dat de Hertog van Santa Croce, die een koud zweet zag op dat hooge voorhoofd, dat zich nooit onder eenige zware taak had gerimpeld, hem overluid en meêwarig vroeg, of hij zich vermoeid gevoelde.
Filips sneed een antwoord af, met het koele woord:
‘Wij zullen den Hertog rust geven ter onzer tijd....’
Toen greep alba den moed der vertwijfeling, en hij sprak: ‘Ik begeer geene andere rust, Sire! dan die na afgedane bezigheden - en daarom bid ik, laat ons overgaan tot de aangelegenheden van den Afrikaanschen oorlog; ik heb gewigtige mededeelingen omtrent den Prins giovanni van Oostenrijk, en alleen voor Uwe Majesteit...’
Maar filips zag hem strak en scherp aan: ‘Wij hebben berigten uit Candia, die nieuwer zijn dan de uwe, Hertog!’ antwoordde hij hard en met koelheid, en van toen af gaf alba het op. Ook de Koning scheen den strijd moede; want spoedig daarna sprak hij het woord, dat hem bevrijdde.
Met de bedaardheid, waarmede hij van een' verloren' veldslag de gevolgen zou hebben berekend, maar met meer grievende smarten in de ziel, overwoog de Hertog van alba de kansen, die hem nog overbleven. Zijn doordringende geest had uit het laatste woord van filips twee zaken begrepen: de Koning wist, en de Koning had besloten, te willen ontveinzen wat hij wist. Door welke bewijzen dus ook de Hertog de onschuld van zijnen zoon zou kunnen staven, ze zouden alleen strekken om hem schuldiger te maken; hoe beter hij gelijk had, hoe meer men hem in het ongelijk zou stellen; de Koning wilde smoren, geheimhouden, en Don frederik had misschien te weinig verschooning voor die bedoelingen laten doorschemeren.
| |
| |
Van daar die toorn des meesters, die geheimzinnige gevangenschap, waarvan men den vader zelfs niet veroorloofde een woord te spreken. Buiten dat ééne, was voor alva zelven alles hetzelfde gebleven; om den schijn te bewaren, had filips zijne ontevredenheid getoond over eene weigering, die hij moest goedkeuren in het binnenste van zijn hart, en eene korte gevangenschap in een Koninklijk slot zou welligt het ergste zijn, dat Don frederik te wachten had. Eene onregtvaardigheid zeker tegenover een' Edelman, omdat hij vrij wilde beschikken over zijn hart; maar niet eene al te harde boete, en zeker eene verdiende les, voor den trouweloozen Capitan der Guardias, die jonge Prinsen in hunne liefdesavonturen voorthielp. De kalme overweging van dit alles had den Hertog gerustheid kunnen geven; maar een onzeker gevoel, door niets gewettigd, en dat zich toch telkens aan hem opdrong, scheen hem te waarschuwen, dat er meer was, dan hij zien kon; dat hij omwikkeld was door eenen nevel van intrigues, waardoor zijn oog, hoe scherpziend ook, niet kon heenboren; dat hij omkronkeld was van zoo vele listen; dat de verwarring zelve eindigen zou met hem te verstikken, en dat hij geene beweging kon doen, die er hem niet naauwer in verwikkelde, en dat hij van het doel, waarop de Koning afging, toch altijd maar de halve waarheid konde raden. Die onbestemde gewaarwordingen van vreeze, te midden van alles, wat hij had nagespoord tot zijne geruststelling, bewoog den Hertog tot voorzorgen, die den Vorst beletten zouden het ergste te ondernemen tegen Don frederik. Zoodra zijne wezenlijke grieven tegen dezen bekend waren aan anderen dan hem zelven; zoodra het woord gesproken was, dat Don
juan aanklaagde, wie het dan ook mogt hebben geuit, zou filips II regtvaardig moeten zijn; hij kende zijne aanspraken op het uiterlijke van die vorstendeugd te wèl, om er niet zeker van te zijn. Perez, de minnaar der schoone mendoca, haatte den Koning en was veil voor goud. Hij zou, door bemiddeling van dezen, een onderhoud vragen met margaritha, en haar door hoop of door vreeze, door smeekingen of door dreigen, dwingen zich te verklaren aan de Koningin, of aan de Infante isabella. Frederik zou dan gered zijn! Alva verspeelde met dien stap welligt den laatsten glimp van vriendschap van den Koning; maar hij geloofde zich onmisbaar en zijn zoon zou gered zijn! Dan ook hier zag hij zich vóórkomen. Perez had niets liever gewenscht dan hem dienst te doen. Maar de Gravin margaritha was uit het huis der Prinses eboli weggevoerd,
| |
| |
in het midden van den nacht, op bevel van den Koning, men wist niet waarheen.
‘De maatregel was noodig,’ voegde perez er bij. ‘De arme jonge dame vervulde anna's paleis van hare kreten en klagten; de ongelukkige hartstogt voor Don frederik heeft haar krankzinnig gemaakt. Ik heb het regt niet, de daden van eenen toledo te beoordeelen; maar de edelsten en besten van het hof en de stad misprijzen den Senor, dat hij, na de schoone Gravin zulk eene liefde te hebben ingeboezemd, weigert die te bekroonen.’
‘In waarheid,’ antwoordde alba droogjes.
‘En het is wel te zien, in hoe hooge gunst de Heeren van alba staan bij den Koning, dat slechts eene gevangenschap op Tordesillas.....’
‘Zeker, de Koning is hoog genadig,’ hernam de Hertog, terwijl hij den kamerdienaar van zich zond. Tegenover dien man de eer van zijnen zoon te redden, en de onbillijkheid des Konings bloot te geven, zou gevaarlijk geweest zijn, even als nutteloos. Toch scheen de hoveling ter goeder trouw te dwalen, en dat kon niet anders. De Koning zweeg als de kerkers zijner inquisitie, zelfs tegenover Donna anna de mendoca, zijne minnares. Hij ondervroeg niemand; anders had men uit zijne vragen zijne twijfeling kunnen opmaken. Hij handelde slechts, en liet wie om hem waren de redenen van zijne handelingen uitleggen naar hun eigen doorzigt, of liever, hij verbood hen over zijne handelingen na te denken.
Na haar gesprek met Don frederik, had ook de arme margaritha in eenen toestand verkeerd, die tot de gissing van waanzin verleiden moest. Beurtelings in de dofste verslagenheid weggezonken, of zich opwindende tot vlagen van hartstogt, waarin ze Don frederik's naam noemde met verwijt, zich zelve verwenschte, en somwijlen een' naam ontsnappen liet, dien ze spoedig met gillende smart op de lippen verbeet. Dat bleef zoo tot op den terugkeer van Donna anna uit Aranjuez, gelijktijdig met het hof, waardoor het groote nieuws tot haar kwam: de gevangenneming van alba's zoon. Toen bedacht zij, dat hij zich voor haar had opgeofferd, dat hij gezwegen had, en dat zij spreken moest en zich zelve aanklagen. In haar geschokt verstand warde zij alles dooreen, de belangen van haar kind en de fortuin van Don juan, de opoffering van den versmaden verloofde en hare eigene onschuld; waar ze vroeger het meest voor beefde scheen haar nu het noodigste toe: de Koning moest
| |
| |
alles weten. Den Koning te spreken was als het vaste punt geworden, waarop al hare gedachten heenliepen, al hare beraadslagingen heenleidden, al hare bedoelingen uitkwamen. Bedaard en kalm was ze begonnen der Prinses van eboli die bede voor te dragen. En anna de mendoca had niet ééne reden, om haar niet te ondersteunen. Wij begrijpen, hoe weinig filips gezind was, er zich toe te leenen. Ook sloeg hij haar af, op die eigene wijze, die tot geen' tweeden aanval de vrijheid geeft. Zij bad hem te mogen schrijven. Hij deed haar schrijfgereedschap ontnemen. Zij riep onder hartstogtelijke tranen, om zich te mogen uitstorten aan de Koningin. Zij werd opgesloten in haar vertrek. Hare smart, haren angst, hare klagten, gilde ze uit in de eenzaamheid, nam de beelden van het tapijtbehangsel tot getuigen harer ellende, en liet de Prinses van eboli smeeken, haar aan te hooren.
Maar filips verklaarde haar krankzinnig, gebood anna, zich niet tot haar te begeven, onder belofte, haar nog in dien eigen' nacht van zoo lastig eene gast te ontslaan. De lieden, die gebruikt waren om de arme Gravin te vervoeren, had men nooit aan het hof gezien, zelfs niet onder de lagere bedienden. Toch kwamen zij uit naam van den Koning.
Van Donna margaritha de savedra heeft daarna niemand meer gehoord; nooit zelfs is haar naam meer genoemd geworden aan het Hof van filips II.
Maar langen tijd na deze gebeurtenissen werd er aan het Hof van margaretha van Oostenrijk een knaapje opgevoed, dat giovanni heette, in welks onderhoud door den Koning van Spanje werd voorzien, en dat, na den dood van Don juan, door farnese met zachte welwillendheid in bescherming werd genomen. Alexander farnese heeft aan het sterfbed gestaan van zijnen Koninklijken Neef van Oostenrijk, en was de uitvoerder van diens laatsten wil.
(Het Vervolg in een volgend Nommer.)
|
|