De Gids. Jaargang 6(1842)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 268] [p. 268] In 't woud. zang der liefde. Als de uchtend de transen Met purper bestrooit, De hemel met glansen En stralen zich tooit, Dan snel ik in 't lieflijke loover, En geef aan mijn droomen mij over. Dan slaak ik er zuchtjens, Zoo teêr en zoo blij, En fladdrende luchtjens Ontvoeren ze mij! Zegt, zuchtjens! mijn' boezem ontstegen, Klonk ooit een zoet antwoord u tegen? Daar ginds in 't verborgen, Daar weet ik een Maagd, Die meer dan de morgen Mijn zinnen behaagt; Steeds zweeft er heur naam op mijn lippen, Doch nimmer nog liet ik ze ontglippen. Slechts de eenzame linde Bewaart op zijn' stam Den naam der Beminde, 't Geheim van mijn vlam; Blijf, linde! getrouw het bewaren, En laat het geen' stervling ervaren! Doch zag eens, bij 't dolen, De Maagd in het woud Heur naam zoo verholen Gegrift in het hout, Dan wensch ik, dat ik het toch wiste, Of zij ook terstond op mij giste! Vorige Volgende