| |
| |
| |
Mengelingen.
De hertog van Alba in Spanje.
De ceremonie van den handkus was afgeloopen, en nóg hield de Koning zijne granden en hovelingen bij zich terug, en er lag op het gelaat van al die blijvenden eene onrustige spanning, eene vorschende nieuwsgierigheid, die scheen aan te duiden, dat het belangrijkste oogenblik van deze hofscène nu eerst ging aanvangen. En zoo was het ook. Eene gestalte, sinds vele jaren niet in de hofzalen aanschouwd, zou er nu te bespieden zijn; een man, vreemdeling geworden aan het hof van Madrid, zou er nu zijne plaats innemen; de gewezen Stadhouder der Nederlanden kwam rekenschap afleggen van zijne voogdij aan zijnen Vorst. Filips II zou het eerste gehoor geven aan den Hertog van alba!
‘De Hertog van alba!!’
En op deze trekken van den lezer mis ik op ééns de uitdrukking, die ik had willen leggen op die van de Spaansche Grooten; geene opgewektheid, geene belangstelling, niet eens nieuwsgierigheid. Het is ook geene nieuwe figuur de Hertog van alba, het is geene vrolijke, het is niet eens meer eene belangwekkende; alles met hem is afgesleten, tot den haat toe. ‘Wat hebben wij nog noodig te weten van den man, met wien men ons heeft vervolgd van onze kindschheid af in de schoolboeken, tot op de jongelingsjaren in de romans, tot in den ouderdom met geschiedkundige redevoeringen? Sinds den allerlaatsten roman, en de allerlaatste verhandeling, waarin hem de tirannen-rol was toebedeeld,
| |
| |
hielden wij het er voor, dat wij nu met hem hadden afgedaan,’ en toch wordt hij u nog weder voorgesteld door mij, en wel om eene reden, die ik voor eene goede houd.
Wij hebben hem veel gezien, dat is waar, maar wij hebben hem bijna nooit anders gezien dan als beul, meer zeldzaam als Veldheer, slechts enkele malen als Regent, en alleen maar van ééne zijde als Staatsman; en onder al die gedaanten wekt hij bij ons haat en afkeer: want als beul was het onzer vaderen bloed, dat hij stortte; als Veldheer stond hij tegenover hen als vijand; als Regent was hij de ruwe vertreder van regten en vrijheden, die zij inriepen; als Staatsman kon zijne staatkunde geen ander doel hebben dan hunne ten onderbrenging.
Maar wij hebben hem niet gezien als onderdaan, niet als mensch, niet als vader; wij hebben hem altijd zien heerschen en verdrukken; wij hebben hem nooit zien buigen, nooit zien lijden; wij hebben nooit met hem gevoeld!
Wij kennen hem alleen slechts uit zijne daden in Nederland, en die daden zijn voor ons altijd wandaden geweest; en toch, zou het wel zoo wanhopige taak zijn, ze in zachter licht te stellen? Maar wij willen dat niet; wij willen het bloed, dat aan zijne vingeren kleeft, en waaronder droppelen zijn van een dierbaar en kostelijk heldenbloed, niet beschimpen, door het als eene zalve der eere uit te storten op zijn voorhoofd, en de pijnlijke kramptrekkingen zijner slagtoffers niet bespotten door er lofgalmen van te maken voor hunnen moorder. Wij willen alleen maar een weinig regtvaardig zijn voor den man, wiens karakter, zoowel als dat van een' ander, eene mengeling is geweest van goed en kwaad; want het kan niet schaden, eene zaak of persoon van meer dan ééne zijde te bezien, zelfs niet voor Nederlanders, en zelfs niet al geldt het alba!
Tot het doel, dat wij wenschen te bereiken, hebben wij den Landvoogd en de Geschiedenis van Nederland niet noodig; wij volgen alleen ferdinand alvarez de toledo in Spanje, onder het oog van zijnen Monarch. Het was iets merkwaardigs te zien, hoe die grijze krijgsman, op eenen leeftijd, waarop een ander reeds levensmoê zou zijn geweest, en gebukt onder der jaren last, die gewoon was geworden aan de onafhankelijkheid eener vrijë Landvoogdij en van het Oppergebied eens legers, die een gansch Land had verpletterd onder den druk van zijnen arm, zich nu weêr ging krommen onder het juk van den hofdwang, en de moeijelijke taak op zich nemen, om zich te plooijen onder den wil van een' oppermagtig meester. De gang, dien hij
| |
| |
doen moest door de zaal, om tot dezen te naderen, kon wel de zwaarste togt zijn in geheel zijn leven, tot hiertoe. Hij wist niet, hoe hij ontvangen zoude worden; het is zoo, men had hem bij zijne aankomst in Spanje met eerbewijzingen omringd, maar dat kon de geestdrift zijn van het volk, dat voorbarig de bedoelingen des Konings vooruit liep; daar lagen vele jaren tusschen dat heengaan naar eene luisterrijke bestemming, die zelve het sprekendste bewijs was van koninklijk vertrouwen en hoogachting, toen hij ging met grootsche vooruitzigten, met een fier zelfvertrouwen in de borst, met eene moedige hoop in het hart, met welgevallen nageöogd door zijnen meester en begeleid door de wenschen van zijn volk, - en deze wederkomst, afgesmeekt uit moedeloozen onlust, nu menige trotsche hoop teleurstelling was geworden, en menig mislukt ontwerp zijn zelfvertrouwen beschaamde; vele jaren, waarin anderen het oog en het oor van den Monarch hadden gehad, en waarin veel gebeurd was, dat handige vijanden, zelfs zonder het gif van den laster te gebruiken, tot zijn nadeel konden uitleggen. Ja, filips was een regtvaardig Vorst, maar hij kon ongeluk als schuld nemen en de overmagt der gebeurtenissen onhandigheid noemen, en van de kracht eens volks, in beweging gebragt door den magtigen hefboom der vrijheidszucht, niets zien, dan de zwakheid en den slappen ijver van den tegenstander. Zeker, de Vorst kon grieven hebben tegen den dienaar, die wederkeerde, zonder zijne taak te hebben volbragt, die het werk ordeloozer had laten liggen dan hij het gevonden had; tegen den Landvoogd, die wederkeerde uit een Land in vollen opstand, nadat hij was heengezonden, om ontevredenen tot rust te brengen. Alba wist het, en de lieden, die den Koning omringden, wisten het ook; van daar die gloeijende nieuwsgierigheid, die hun de oogen uitschitterde, nu zij weldra weten zouden, of ze een' val te beschimpen zouden hebben, of eene
gunst te benijden; en meerderen waren er, die hem het eerste toewenschten, dan die hem het laatste waardig keurden. Ook dit wist de Hertog. Daar is geene moeijelijker kunst voor een' hoveling, dan in 't midden zijner vijanden, onder het oog van den Vorst, voort te treden met gepaste waardigheid en gepaste zedigheid, bij de onzekerheid, of hij ongenade te gemoet gaat of gunst; sommigen zouden zich met linksche schuchterheid gebukt hebben of klein gemaakt, als konden zij zich onzigtbaar maken, als moesten zij vooruit het medelijden en den troost afbedelen; anderen hadden met bespottelijken trots het hoofd in den nek geworpen, en met vlammende blikken hunnen
| |
| |
kwaadgunners gespeld wat ze te wachten hadden, zoo de kans zich vóór hen verklaarde; maar alba hief het zijne zoo moedig op en toch zoo kalm; zulk een rustig zelfvertrouwen teekende zich op zijn voorhoofd, en zulk een zedige ernst straalde er uit zijne oogen, dat geen vijand het regt kon hebben tot een' glimlach of tot eene verwensching; en toch had hij aan de zijde des Konings een' man gezien, die zijn doodsvijand was, Don ruy gomez da silva, de laaghartigste onder den adel van Spanje; hij had hem den Koning zien toespreken, toen hij binnenkwam, terwijl zijn gelaat iets vreeselijkers uitdrukte dan haat: het teekende zelfvoldoening! en te vergeefs had de Hertog een' vorschenden blik geslagen op den Koning zelven; evenmin als voor de loerende blikken van de anderen, was er voor zijn onderzoekend oog iets te lezen op die onbewegelijk strakke trekken, ondoordringbaar als de geheimenissen van de toekomst. Filips had zich een masker van koninklijke waardigheid voorgedaan, waardoor het geen hovelingsoog gegeven was heen te boren, zelfs niet zij, welke van die oogen en spieren hunne dagelijksche studie maakten. Dat masker bewaarde hij, totdat de komende digt bij zijnen troon was genaderd en aan zijne voeten nederknielde; toen hief hij hem schielijk op, en reikte hem de hand met eene onuitsprekelijke uitdrukking van goedheid en welgevallen, en heette hem welkom met een hoofsch en vleijend woord, doch dat opregt genoeg klonk om welgemeend te kunnen zijn; en toen alva zich op nieuw gebogen had tot den handkus, rigtte Filips hem weder op, en de hand op zijnen schouder leggende, schoof hij hem zachtkens ter zijde af, zoodat de Hertog aan zijne regterhand kwam te staan; daarop sprak hij luid: ‘Ziedaar de plaats, mijn toledo! die gij niet weder verlaten zult.’
Toen waren er onder de aanschouwers, die verbleekten van wangunst; Don ruy gomez wendde het hoofd af van ergernis en verbeet de zaamgetrokkene lippen.
Alba ontving het woord der vorstengunst met diepe aandoening; het was hem aan te zien, dat het hem van een' zwaren last onthief, zich gehandhaafd en geëerd te zien door zijnen Monarch, op een oogenblik, dat hem zulks het meest noodig was; maar toch antwoordde hij zonder vleijende overdrijving en met die rustige mannelijke dankbaarheid, die zich de weldaad waardig keurt, en die weet, hoe haar te vergelden.
‘Het is eene schoone plaats, Sire! zoo men haar dankt aan de genade van zijnen Vorst; het ware vermetel een ander woord te gebruiken; maar ik wil hopen, dat Spanje....’ doch de Ko- | |
| |
ning liet hem niet uitspreken. ‘Wij hopen,’ viel hij in, ‘dat uwe ontvangst in het Vaderland, in onze hoofdstad, eene zoodanige is geweest, als waarop de eerste Veldheer van Spanje en onze allertrouwste dienaar regt kan hebben?’
Deze laatste phrase sprak filips met zulk eene zonderlinge mengeling van ironie en ernst, dat gomez het hoofd schichtig ophief, en alba zijnen meester twijfelend aanzag, terwijl hij antwoordde: ‘Men heeft mij verwelkomd met statelijke eerbewijzingen, Sire! meerdere en grootere zeker, dan waarop ik meende regt te hebben; ook hebben ze mij koel gelaten; alleen zoo ik had kunnen weten, dat mijn Koning zelf ze verordend had.....’
‘Wij zijn meester in Spanje, nu als voorheen, Hertog van alba! en ge kondt u herinnerd hebben, dat openlijke handelingen als deze niet plagten plaats te vinden zonder onze goedkeuring.’
‘Zoo dank ik uwe Majesteit dáárvoor, dat zij meer acht heeft willen geven op den goeden wil, dan op de veelheid der diensten, meer op het pogen, dan op het slagen.... de provinciën, Sire!....’
‘Niets daarvan, Heer Hertog! wij hebben uwe trouw en uwen ijver geroemd; gij hebt geene andere regtvaardiging noodig, en voor niemand,’ sprak de Koning, en hij zag schielijk daarbij de omringenden aan, als ware dit woord tot hen gerigt; zachter vervolgde hij tot den Hertog: ‘Bij san jago, toledo! de zaken van Vlaanderen gaan niet voordeelig genoeg, om ten aanhoore van zoo vele getuigen behandeld te worden; deze Spanjaarden gissen nog niet, hoe men in Nederland tegen zijn' Vorst durft opstaan; uwe verantwoording later!’ - en weêr luid voegde hij er bij, een' jongen man wenkende, die met alba was binnengekomen en die zich eerbiedig op eenen afstand hield:
‘Het is goed, dat Don frederik u gevolgd is; wij hebben van uwe daden gehoord, Senor! gij hebt veldheersdeugden ontwikkeld, die bewijzen, uit welk geslacht gij een zoon zijt.’
Ondertusschen was de jongeling genaderd, doch niet met de vrolijke drift van wie koninklijke gunst te gemoet gaat, maar veeleer met eene stroeve gedwongenheid, welke bijna de linkschheid scheen van den krijgsman, die den hoftoon in het veld heeft verleerd, en die zich niet wil verpijnen, om hem op nieuw te vatten.
Don frederik de toledo, alba's zoon, was niet meer in de eerste vaag der jeugd; zijn forsche bouw en zijne gevormde trekken bewezen, dat hij den mannelijken leeftijd alreede had bereikt; maar er lag op zijn gelaat nog iets anders dan het kenmerk
| |
| |
zijner jaren. Niet enkel de moed, die in zijne daden had gesproken; het was eene zonderlinge mengeling van fierheid en schuchterheid, van schrander beleid en wilden hartstogt, van list en openhartigheid, die het tot een raadsel maakte, wat toch wel de ware uitdrukking der ziel konde zijn. En zeker toch was het, dat de norschheid, die thans die trekken zoo strak spande, ook wel somwijlen verhelderd kon worden door den fijnen glimlach, die om den mond speelde; die ernst en die terughouding kon eene reden hebben; de jonge toledo had vroeger een' kring van vrienden aan dit hof gekend, dien hij niet vond; Don juan van Oostenrijk, die zich lauweren verwierf aan de kusten van Afrika; alexander farnese, naar Italië teruggeroepen; en Don carlos, den zoon van filips, in zijn afwezen een' dood gestorven, waarover de sluijer des geheims rustte; dien carlos, die zijn vriend was geweest, in wiens droomerijën hij had gedeeld, wiens ontwerpen hij mede had opgebouwd; dien carlos, voor wien schiller ons eene belangstelling heeft ingeboezemd, waarvan wij niemands verbeelding de illusie benemen willen; en het moest hem hinderlijk zijn, zich aan een hof terug te zien, waar de jongelingen niet van zijnen tijd waren en de mannen het niet meer konden worden. Hoe het zij, hij kuste de koninklijke hand, die hem werd toegereikt met koelen eerbied, en toen filips hem met vleijende welwillendheid toesprak: ‘De verpligtingen, die wij hebben aan uwen vader, willen wij overbrengen op u; gij zult ons straks volgen naar de Koningin, en de gunst vernemen, die wij u toekennen,’ antwoordde hij slechts met eene diepe buiging: ‘Heer Hertog! wij willen u zelve voorstellen aan onze nieuwe Gemalin,’ vervolgde de Koning, ‘Don pietro donati! laat hare Majesteit gewaarschuwd zijn,’
en daarbij gaf hij het sein, dat de overigen ontsloeg.
Toen bleef ferdinand van toledo met filips II alleen. Met welke gewaarwordingen voor beiden! Ze waren zamen opgegroeid, zamen grijs geworden, de een in de dienst des anderen, dat is zoo: ze stonden tegenover elkander als Vorst en Dienaar; maar de wijde afstand, die tusschen hen lag, was aangevuld geworden door de verdiensten des eenen en het vertrouwen van den anderen, en zóó alleen, door geen hovelingsoog bespied, legde de Vorst, zelfs de Vorst filips, iets van de eischen zijner waardigheid ter zijde, en de onderdaan trad nader met minder ceremoniëel. Want ze verstonden elkander, en ze waren aan elkander verbonden door al wat de overeenstemming van hoofd
| |
| |
en hart voor hechte banden kunnen zamensmeden tusschen twee menschen. Ze hadden dezelfde belangen, dezelfde wenschen, dezelfde beginselen; hun geest had dezelfde rigting, en hunne handelingen hetzelfde doel; zoo die handelingen zelve niet éénerlei konden zijn, was dat alleen, omdat de een bevelen moest en de ander gehoorzamen; maar de bevelen van den een' waren altijd in den geest van den ander', die ze zou volbrengen; of het moest dáár zijn, waar de naijver des Dienaars op de waardigheid des meesters dezen de plooibaarheid deed missen, die gene in zijn eigenbelang ligter konde toonen; en waar hunne eigenschappen niet dezelfde waren, was dit alleen het onderscheid van hunnen rang. Filips ware een minder kundig, voortvarend Veldheer geweest; alba zeker geen zoo kundig Vorst; ook hadden zij elkander lief, zoo als beide lief hebben konden; zij achtten elkander, en het was niet alleen de angst voor de gewone ongenade van den hoveling geweest, die des Hertogs borst had beklemd bij het binnentreden in de hofzaal, het was de vreeze geweest van den vriend, die eene onverdiende hardheid duchtte van den vriend!
Maar nu waren ze zamen; de Hertog kon lezen in het oog van zijnen Vorst en laten lezen in het zijne; hij kon zich verantwoorden over daden, die dezen mishaagd konden hebben, en zou op zijne beurt zijne grieven kunnen klagen; want ook de Landvoogd had grieven..... Afgezonden met onbepaalde volmagten tot straffen en geweldig dwingen, had hij op krijgsmanswijze, met al de geestdrift van zijnen ijver, met het onbepaaldste vertrouwen op de wettigheid zijner zaak en op de goedkeuring van zijnen meester, gebroken wat niet boog, en vertrapt wat niet geëffend kon worden; en nu de dwang gebleken was eene staatkundige fout te zijn, maar die nog kon verholpen worden door te volharden; nu het tot een uiterste gekomen was, waarin terugtreden nog radeloozer dwaasheid kon heeten dan voortgaan; nu had men plotseling in Madrid den weg der zachtheid willen inslaan, dien weg, welken alba door duizend daden zich een' onbetreedbaren had gemaakt, en om er hem toe te dwingen, onthield men hem de middelen, die zijn meesterschap moesten schragen: geld en manschap. Sinds twee jaar had hij slappe ondersteuning uit Spanje ontvangen, en wijze vermaningen uit het Kabinet van Madrid, door zijne vijanden ingegeven, of ten minste door hen, die den staat der Vlaamsche beroerten niet kennen konden als hij. Sinds twee jaren was bij gedwongen geweest tot de wanhopigste kunstgrepen, die hem door het ver- | |
| |
drukte volk zouden aangerekend worden als onvergeeflijke gruwelen, en aan het hof als roekelooze misslagen. En de Koning had toegelaten, dat er op zijn onbepaald vertrouwen zóó werd afgedongen, zijne ruime volmagt zóó verlamd; de oude vriend had geluisterd naar de sissende lastertongen zijner vijanden, naar de verdachte stemmen der oproerigen, die natuurlijk zijne haters moesten zijn; had aanvankelijk zoo veel door beiden laten uitwerken, dat de trouwe dienaar van zijn welbehagen, als éénige
uitkomst uit zijne verlegene houding, een ontslag moest afsmeeken, dat na twee jaren eerst werd verhoord, en toen gegeven in den vorm eener vernederende terugroeping!
Maar nu had hij het oor van den Vorst, de onverdeelde aandacht van den vriend; geen afgunstig bespiedend oor zou de woorden der klagt vergiftigen als een morren van den gekrenkten trots, geen saterlach der boosheid zou eene vorstelijke vrage om opheldering tot eene vrage des wantrouwens verdubbelzinnigen, geene fluisterende toelichting het aantoonen van een misverstand ophelderend vergrooten tot een verwijt des toorns, en eene ontevredenheid vergallen tot eene ongenade.
En zóó moet het geweest zijn; alba scheen zich volkomen geregtvaardigd te hebben in dat onderhoud, dat zeer langen tijd duurde, en tevens volkomene genoegdoening verkregen te hebben; want toen beide het geheime Kabinet verlieten, dat ze waren binnengegaan, leunde filips op zijnen Veldheer, met een zoo zigtbaar welgevallen en een zoo pralend vertrouwen, en op het gelaat van den Hertog blonk zulk eene trotsche vreugde en zulk eene onverholen zegepraal, toen zij de Grandezza voorbijgingen naar de vertrekken van de Koningin, dat wie van deze met kwade bedoeling aan toledo's terugkomst hadden medegewerkt, hem met smartelijk naberouw op Brussels Landvoogdszetel terugwenschten; en anderen, die laaghartiger waren, of hem minder openlijk kwaad hadden gewild, zich plotseling herinnerden, dat zij zijnen zoon frederik, die met hen was gebleven, nog niet hadden verwelkomd.
‘Die ontvangst zal den Vlamingen eene teleurstelling zijn,’ sprak de Hertog van feria tot den Biechtvader des Konings.
‘Wie weet!’ antwoordde deze met een ligt schouderophalen.
Toen Don filips, gevolgd van de beide toledo's, het vertrek der Koningin binnentrad, was deze alleen met de Camarera-Major en slechts ééne Hofdame; haar gewone stoet scheen met
| |
| |
eenig opzet voor ditmaal van haar verwijderd te zijn; die zweem van innigheid aan een hof, waar de vormen der etiquette met zulk eene kleingeestige vasthoudendheid werden nageleefd, bevreemdde alba meer, dan zij hem verblijdde. Niets gaf hem regt te denken, dat de genegenheid der Koningin hem die weinig ceremoniëele ontvangst had voorbereid; hij wist, dat zij tegen hem vooringenomen was.
Toen anna maria van Oostenrijk als eene fiere bruid uit haars vaders Staten naar haren vorstelijken bruidegom werd heengeleid, had zij de provinciën van alba's Landvoogdij moeten doortrekken. Hij zelf was haar te gemoet gekomen aan het hoofd van Vlaanderens eerste Edelen, en haar togt door de Nederlanden was eene aaneenschakeling geweest van prachtige feesten en eerbewijzingen, en niets van wat de vrouwelijke ijdelheid kon vleijen en den vorstelijken hoogmoed streelen, was door hem gespaard geworden, om zich aangenaam te maken bij de nieuwe Souvereine. Ook had er aanvankelijk tusschen hen de beste verstandhouding geheerscht; zij had de hulde aangenomen met den glimlach van het hoogste welgevallen; maar met hoe vrolijk een geleide de Hertog haar ook zijns meesters Staten doorvoeren mogt, hij had niet kunnen beletten, dat er niet somtijds klagten waren doorgedrongen, dat zij, midden door het volksgejuich heen, niet somtijds het volkslijden had opgemerkt; bij deze tooneeldecoratie van vreugde en gejuich, waarmeê hij haar omheinde, was somtijds een scherm weggevallen, dat een schavot verborg, en zij had wel eens eene fakkel zien zwaaijen, die aan eene houtmijt was opgestoken, en een aangeboden bloemruiker was wel eens door een' traan bevochtigd geweest. Zij had het lijden en de bange vooruitzigten van dit volk begrepen; zij was jong, vrolijk, gelukkig; zij kon goedig zijn; haar hart kon niet verstompt wezen voor het medelijden; in haar Duitsch Vaderland had ze noch de Spaansche staatkunde, noch het Spaansch despotisme leeren begrijpen; wat was natuurlijker, dan dat zij alleen de strengheid van den Landvoogd verdacht en beschuldigde? Hoe gaarne had zij genade en zachtheid, die schoone vorstelijke deugden, geoefend! maar zij kon daarvoor niets dan beloven.....
Zoodra toch het volk wist, dat zij beloofde, stroomde het klagten en smeekschriften tot haar, die alle als zoo vele beschuldigingen waren tegen den Regent; was het vreemd, dat zij een' afschuw kreeg van den man, die haar de schoonste dagen van haren jonkvrouwelijken viertijd door zulke tranen
| |
| |
bedierf, en die hare glansrijke droomen door zulk eene werkelijkheid vernietigde? Maar meer nog; een meer bepaald verzoek werd haren koninklijken invloed aanbevolen, en een zulk, dat niet onder de menigte kon verloren gaan. Dat gedeelte van den Vlaamschen adel, dat voor montigni partij trok, hetzij als vrienden, hetzij als verwanten, wist haar belang in te boezemen voor dezen Edelman, in Spanje gevangen onder zeer ongunstige vooruitzigten; de namen van egmond en hoorne, toen reeds onder den ijzeren staf des Hertogs gevallen, werden met opzet bitter en klagend uitgesproken; men duchtte voor den Heer van montigni hetzelfde lot..... Anna maria gaf haar woord, dat het eerste verzoek, door haar aan haren koninklijken bruidegom te doen, zijn leven zoude zijn en zijne vrijheid.
De eerste bede eener bruid, bevallig en jeugdig als deze, aan een' Gemaal, die reeds grijze haren droeg, en die dus in toegevendheid vergoeden moest wat hij in liefde te kort zou schieten!.... aan een' Vorst als filips bovenal, die zoo gaarne het masker van zachtheid voor het oog der wereld bewaarde; dit eerste verzoek, waarvan Europa als getuige zou zijn, hij kon het niet weigeren, niet met eenigen schijn van gewone Vorsten heuschheid..... het kon niet mislukken..... de Vlaamsche adel was gerust! - en toch het mislukte! Montigni was gestorven, een' verdachten dood gestorven, vóórdat de Koningin een' voet in Spanje zette; filips had den aanslag op zijnen genadezin niet durven afwachten..... men hield het voor zeker, dat anna's woord zijnen dood had verhaast! - en de vijanden van alba fluisterden haar in, dat deze den Koning van haar voornemen had gewaarschuwd. Dat was het, wat zij hem niet zou kunnen vergeven. Der schoone vrouw de gelegenheid te benemen, om gansch Europa te toonen, wat hare schoonheid vermogt op den gevreesden Monarch van het Zuiden; der vorstelijke het voordeel, om zich voor altijd hare nieuwe onderdanen te winnen door een zoo indrukmakend blijk van goedertierenheid; der vrome het zoete zelfbewustzijn eener goede daad!
Zij weet niets aan den Koning, die toch de daad had bevolen; alles aan alba, die haar had veroorzaakt. Daarbij had des Hertogs trots op zijne verdiensten bij haren Gemaal, waarmede deze misschien met te weinig hovelingsvoorzigtigheid geschitterd had, haren vorstentrots gekwetst. Zij moest naijverig zijn op wie bij filips zoo veel gelden kon, en een zigtbaar teeken, dat hij zelf zich had opgerigt, had hij haar durven toonen! de hoogmoedsdolheid is zoo blind, dat zij de klippen niet zien kan,
| |
| |
waarop zij te gronde moet gaan. Hoe het zij, de Koningin was nu twee jaren in Spanje, sedert twee jaren gehuwd aan filips; zij had in dien echt teleurstellingen ondervonden, gelijk welligt iedere vrouw, die uitgehuwelijkt wordt als zij; als iedere Koningin zeker; maar zij had zich met lijdelijke berusting in hare droeve grootheid geschikt; zij had vele zaken anders leeren inzien; door eene hoofsche étiquette in elke handeling beperkt, zag ze misschien met een treurig oog op hare vrijëre jeugd terug; maar zoo het lot der Nederlanden nog altijd hare belangstelling bleef wekken, zij had geleerd, hoe zeer de vrouw van filips II onmagtig was, het lijden harer onderdanen te verzachten; en, van stillen, weinig ondernemenden aard, worstelde zij niet tegen de overmagt der omstandigheden, maar besloot in het diepste van haar hart wenschen, die haar als misdaden konden worden aangerekend. Van Oostenrijksche Prinses was zij Koningin van Spanje geworden! - en de Koningin hield van haren gemaal bepaalde voorschriften, hoe zij den Hertog bij zijn eerste bezoek ontvangen moest, en zij bewees, hoe zeer zij zich reeds begon te oefenen in de groote hofkunst, om den afkeer te vermommen onder eenen welwillenden glimlach, en eene bittere nagedachte onder een zoet woord, toen zij toledo met kalme hoffelijkheid de hand reikte tot de onvermijdelijke ceremonie, en toen zij er bijvoegde met eene gulheid, die volstrekt niets dubbelzinnigs had:
‘Wij achten ons gelukkig, Hertog! u thans op onze beurt welkom te heeten in Madrid; het is ons niet gegund, dat te doen met een deel van dien statelijken luister, waarmede gij ons de reize door Vlaanderen veraangenaamd hebt; maar welligt is het u niet minder wél in onzen huiselijken kring; gij zult mijn' oudsten zoon zien! - Mevrouw!’ en zij wendde zich tot de Camerera-Major: ‘geef last, dat men mij den Infant, Don diego, brenge!’
Die moederlijke trots, waarmede de Vorstin te gelijk den gehaten onderdaan vernederde, door hem te zeggen, dat zij zijn nageslacht een' meester had gegeven, vond voor het oogenblik weinig wederklank bij den Hertog van Toledo, die minder gevatheid had dan beraden overleg, en die door het ongewone en vreemde van dit vorstelijk onthaal eenigzins in verwarring was geraakt; zijn antwoord ten minste was het ongelukkigste, dat er in deze omstandigheid gegeven kon worden.
‘Ik deed minder dan mijn pligt was, Mevrouw! schoon ik het beste bood wat ik konde; het bleef altijd eene krijgsmans- | |
| |
hulde, te midden van een oproerig en woelziek volk, en Uwe Majesteit is wel goed, zich mijner te herinneren, om niets beters......’
‘Mij uwer herinneren, Heer Hertog!’ viel de Koningin in de rede, met al de voorbarige levendigheid eener vrouw, op de kwetsbare plek aangetast, ‘mij uwer herinneren? voorwaar! uwe gestalte is mij onvergetelijk, onvergetelijk als zij den Vlamingers is, zelfs al ware zij hun door geen metalen standbeeld in het geheugen geprent.....’
Dit woord was eene fout; anna maria van Oostenrijk had de Koningin van Spanje vergeten; ook zag filips haar aan met één' van die blikken, die vernietigen, en waaronder zij wegkromp, terwijl hij haar het woord ontnam, met te zeggen: ‘Uwe Majesteit heeft wèl gelijk; het geheugen der Vorsten mag niet zwak zijn voor hunne verdienstelijke onderdanen, en voor de drift, waarmede de Hertog haar de merkwaardigheden van Antwerpen toonde, mag zij hem dankbaar zijn; in de Citadel heeft hij zich een steenen gedenkteeken opgerigt, van zijne vinding, dat zijn' naam tot een' schrik zal maken voor muiters, zoo lang wettige Vorsten nog ongehoorzame onderdanen te straffen hebben! Maar wij hebben heden getrouwen te beloonen,’ voegde hij er bij, zich vleijend tot alba wendende, ‘en daarom..... Don frederik! wij hebben u nog niet voorgesteld aan onze zeer lieve gemalin!’
Die voorstelling geschiedde, en anna maria, die haren toorn tegen den vader misschien niet tot den zoon uitstrekte, of wel zich met nieuwe zelfbeheersching gewapend had, sprak hem toe met heuschheid, en zonder inmenging van een scherp woord; maar de jongeling bleef altijd dat uiterlijk van koelen eerbied behouden, dat hij reeds in 's Konings vertrekken had aangenomen, totdat zij plotseling, de jonge Dame, die een weinig achterwaarts gestaan had, bij de hand nemende, tot hem zeide:
‘Senor! deze verrassing hebt gij mijn' Koninklijken gemaal te danken. Zijne Majesteit wenschte, dat gij uit onze hand uwe verloofde ontvangen zoudt; de zalige Donna elisabeth had haar u toegezegd. Wij haasten ons om u woord te houden.’
Toen rigtte de jonge man het hoofd op; een donkere blos vloog hem over het voorhoofd, zijne oogen flikkerden van hartstogt, en tusschen de tanden siste een: ‘Dat is duivelsch!’ dat gelukkig door niemand werd verstaan. De Koningin scheen in
| |
| |
die beweging niets te zien dan een natuurlijk gevolg der verrassing, want zij voegde er goedig bij:
‘Gij ziet uwe bevallige bruid even verrast als gij zelf, Senor! en toch, zoo de Jonkvrouwelijke schroom haar niet weêrhield, zou de jonge Gravin de savedra u kunnen zeggen, dat zij niet minder dan wij allen naar uwe gewenschte wederkomst heeft verlangd.’
De Gravin margaritha de savedra zag er inderdaad uit als iemand, die zeer verrast is; eene zoo geweldige aandoening overstelpte haar, dat zij zich aan den zetel der Koningin moest leunen, om niet te wankelen; zij was doodsbleek geworden, en boog het hoofd op de borst neder, als wilde zij het lief gelaat wegschuilen tusschen de plooijen van den breeden kanten halskraag; de Koningin had niet te veel gedaan, met haar bevallig te noemen; al de weelderige schoonheid eener zuidelijke Europeane was de hare, en schoon het stijve en sombere hofgewaad van zwart satijn, slechts hier en daar door kant en zilver vervrolijkt, hare gestalte niet volkomen regt deed, schoon eene onbeschrijfelijke verwarring hare trekken ontstelde, schoon de glans dier gloeijend zwarte oogen niemand gevaarlijk kon zijn, dat zij ze nedersloeg, was het toch ligt te raden, hoeveel aantrekkelijks zij hebben moest boven duizende harer zusters, als een lach van opgeruimdheid of vreugde al die bekoorlijkheden in het regte licht zou stellen; maar Don frederik zag haar niet aan; hij vatte niet eens de zachte hand, die men tot de zijne wilde maken; eene werktuigelijke buiging was al wat hij op zich zelven scheen te kunnen verkrijgen.
De Koning had zich sedert lang in eenen leuningstoel geworpen, en speelde met het zilverkant zijner manchetten; hij bespiedde zwijgend dit belangvol tooneel; zijn lichtblaauw oog flonkerde zonderling, en om zijnen mond speelde iets, dat naar een' glimlach zweemde. Zoodra alba, die, in de hoogste spanning van onrust en belangstelling, zijne vorschende blikken had verdeeld tusschen zijnen zoon en zijnen Vorst, dit had opgemerkt, was het of eene stuiptrekking zijne hooge gestalte doortrilde; men begrijpt, dat het slechts een tooneel was van seconden, maar die den belanghebbenden en den spelers onuitstaanbaar lang moeten zijn toegeschenen.
Er heerschte eene doodstilte, waarbij frederico's ademhaling hoorbaar was.
De Koning maakte er een eind aan; hij wenkte den jongen toledo tot zich:
| |
| |
‘Senor! in de verrukking van het wederzien, vergeet gij, dat de Hertog, uw vader, regt heeft op eene verklaring van dit raadsel. Mijn alba! laat ik het u duidelijk maken: uw frederico heeft in uw afzijn de toezegging ontvangen van de schoone hand daar ginder; wij hebben ons belast met de huwelijksgift der bruid, die bestaat in twee Baronnijën en een' Vorstelijken uitzet, en wij wenschen alleen van hem te weten, op wanneer de dag van de ondertrouw kan bepaald worden; gij ziet, beide zijn verstomd van verrassing, ze waren zoo lang gescheiden;’ daarop geleidde hij zelf margaritha, die sidderend, maar lijdelijk volgde, tot alba, met het woord: ‘Uw' zegen, mijn Hertog! voor uwe toekomstige schoondochter!’
De Hertog was op het punt om met een hoffelijk woord des Konings wensch te voldoen; doch Don frederik zag hem aan met zulk een' angstig smeekenden blik, dat hij alleen met eene zwijgende buiging antwoordde. Maar de jongeling had ondertusschen zijn schuwe terughouding overwonnen; met eenen moed, grooter nog, dan hij in geheel zijn krijgsmansleven had kunnen toonen, wendde hij zich tot den Koning:
‘Sire! om Godswil, laat er niets onherroepelijks bepaald worden; daar ligt veel tijd tusschen onze eerste kennismaking en dezen dag; wij weten niet, of de Gravin heden denkt als toen; sta toe, dat wij ons vooraf te zamen beraden over eene zoo ernstige zaak; sta toe, dat ik met mijn' vader.....’
‘Niets is meer billijk,’ antwoordde de Koning koel, doch zonder toorn; ‘alleen herinner u, Senor! dat gij uw woord gegeven hebt aan onze overledene gemalin, en dat Koningin anna u deze bruid op nieuw heeft aangeboden, en dat het ons niet vrijstaat, onze Majesteit in twee onzer gemalinnen te laten honen, zelfs niet door een' toledo.’
‘Als een toledo zijn woord heeft gegeven, zal hij het houden, mijn Koning!’ sprak alba, somber beslissend.
‘Mijn vader!’ riep toen de jongeling, met iets in den toon, dat naar wanhoop zweemde, ‘ik zweer bij mijn' riddereed, een onderhoud, dat ik van de Gravin vraag, kan alleen hier beslissen! Senora!’ sprak hij zacht, maar ernstig tot deze, die half bewusteloos door zijnen vader werd ondersteund, ‘kan ik hopen op een afzonderlijk gesprek met u?’
Zij boog alleen het hoofd toestemmend; het scheen boven haar vermogen een woord uit te brengen.
De Hertog leidde haar terug naar den zetel der Koningin, die in sprakelooze verwondering bij de vreemde uitkomst harer ver- | |
| |
rassing had toegezien; zij streelde margaritha met een vriendelijk medelijden over de bleeke wang, en noodzaakte haar met zachten dwang, om plaats te nemen. Intusschen was de Camerera-Major teruggekomen met den Infant en zijne voedster. Het was voor allen eene gepaste afleiding, die zelfs de Koning zich ten nutte maakte, om weder den toon van welwillende goedheid te hervatten, waarvan hij een oogenblik was afgeweken. Hij zelf riep de aandacht der beide Edellieden op het Koninklijke kind, dat de erfgenaam had moeten zijn van zoo veel troonen en van zoo veel grootheid, zoo niet eene magtiger hand dan die van filips hem daarvan had ontzet. De grijze vader heeft nog moeten rouw dragen over dien zuigeling.
De beide Spanjaarden bogen zich eerbiedig henen over den zoon van hunnen meester, en alba sprak tot filips met eene deelneming, die kennelijk meer was dan hovelingsvleijerij: ‘Wees gezegend in dezen erfgenaam, mijn Koning! millioenen bidden dagelijks tot de Heiligen voor het heil van dit kind; maar geen hart kan meer waarachtig gehecht zijn aan wat de luister van uwen troon verhoogen kan en geluk brengen in uw huis, dan ik, maar toch...... Sire! ik heb uwe jaren, en mijne bede is..... dit kind geen' Koning te zien.’
‘En het is de mijne, dat altijd een toledo uit uw geslacht, bekwaam als gij en trouw, mijn' opvolger moge ter zijde staan,’ hernam filips, terwijl hij hem de hand drukte.
Tegelijk gaf hij hun het teeken, dat hen ontsloeg. Terwijl de Hertog zich boog voor de Koningin, die haren Infant met moederlijk welgevallen in den arm had genomen, hief hij eenen blik naar haar op, die kon worden uitgelegd, als smeekte hij haar, bij de liefde, die zij haren eigen' zoon toedroeg, den zijnen niet te verderven; maar zijner lippen ontgleed geen woord, dat eene klagt heeten kon of eene bede.
Toen verliet hij het kabinet. Frederico, die niet beter verlangd had, volgde hem snel.
‘Sire!’ sprak Donna anna tot haren gemaal, ‘gij hadt mij het geluk mijner margaritha toegezegd; welk eene rol hebt gij mij laten spelen?’
‘Eene zulke, Mevrouw! als tot een doel leidt, dat gij vroeger zelve gewenscht hebt,’ antwoordde filips.
Wij vinden ferdinand alvarez de toledo terug in den prachtigen tuin van zijn eigen paleis. Niet terstond bij zijne terug- | |
| |
komst van het hof was het hem vergund geworden, zich die verlustiging toe te staan. Vreemden en vrienden, hovelingen en grooten van Madrid, krijgslieden en geestelijken, afgezondenen uit zijne eigene stad Alba, en dienaren van zijn huis, verdrongen zich in zijne voorzaal, om hem te verwelkomen. De meesten wisten reeds, hoe hij door filips was ontvangen geworden; niemand had meer kunnen zien, dan wat deze had willen toonen, en niemand had kunnen weten, hoe veel alsem er was gemengd in den beker der vorstengunst, aan alba toegereikt. Van het tooneel in het vertrek der Koningin was niets bekend geworden, dan wat tot zijn voordeel kon worden uitgelegd. Toegelaten zonder vormelijke ontvangst, tot een afzonderlijk gehoor, dat zoo lang had geduurd! De vrouwen van den jongen Infant hadden niet nagelaten, de voorstelling van haar Koninklijk voedsterkind met vergrootende en versierende kleuren over te brengen, en de handdruk des Konings in het Palazzo Reale, reeds als een voorbeeldeloos zelfvergeten van dezen afgemaald, was in de voorzaal van het paleis Toledo reeds tot eene broederlijke omhelzing opgeklommen; daarbij wist men, dat de Infante isabella clara eugenia, de geliefde dochter des Konings, haar verlangen had betuigd, den Hertog spoedig te zien; en men hield hem voor beter dan ooit gevestigd, want wat zijne vijanden niet hadden kunnen volbrengen in zijn afwezen, met zoo vele wapenen tegen hem in handen, zouden ze zekerlijk niet meer pogen in zijne tegenwoordigheid; nu de Landvoogd alba, ferdinand de toledo niet had doen vallen, was ferdinand de toledo niet meer weg te rukken van de benijde plaats. Bij gevolg was het raadzaam, zich zijn vriend te toonen of het bij tijds te worden, en hun lastige ijver ontnam den Hertog dat eerste
oogenblik van rust en vrijheid, waar hij snakkend naar uitzag; en schoon hij zelfs zijne vrienden en getrouwen, die hij onder die menigte zag, liefst op een later uur had begroet; voor hen, wier opregtheid hij wantrouwde, moest hij nog weêr zijn gelaat in de plooi houden, die de omstandigheid vereischte; eindelijk toch had hij zich van hen weten te ontslaan, en was weggeijld in de vrijë lucht. In Madrid, in zijn huis vooral, kon de muur, die beschutte tegen een onbescheiden oog, tegelijk de schuilhoek zijn, waar zich de verspieder verschool; onder de plooijen van de satijnen behangsels zijns rustbeds kon een huurling van filips de zuchten beluisteren, die hij slaken zou in den slaap; maar onder den helderen hemel, achter het doorschijnende loofdak der
| |
| |
boomen, waagt zich een verrader niet. Het zonlicht is te helder voor spionnen; in de dompige lucht der paleizen alleen kan het verraad ademhalen, want wat anderen leven geeft, doodt het! Zoo was dan alba alleen met de natuur en zijnen God; zeker was hij de eerste niet komen zoeken, schoon ze hier aan zijne voeten had gelegd, wat vier werelddeelen konden aanbrengen, en Spanje's milde lucht kweeken! Wat zeiden hem die bloemperken, die hij vertrad; die boomen, waartegen hij leunde, zonder ze te zien; die gouden vruchten, die hij vergat te plukken; die heesters, die hij vernielde, als hun welige bloei hem den weg versperde? hij kwam niets van hen vragen, dan hunne eenzaamheid, hunne rust, hun zwijgen, hun gemis aan zintuigen, die bespieden konden of overbrengen; en of het wel zijn God was, dien hij hoopte te vinden, vreezen wij evenzeer; met zulke blikken en met eene houding als de zijne nu was, en met de woorden, die hij nu uitsprak, gaat men niet tot God! daaruit spraken nog de onrust en de bejagingen, die verre zijn van God, de trots en de angst en de waan van den mensch, die niet één' zijner afgoden heeft durven omwerpen, en die nog zijne hoop en zijn heil wachten moet van menschen, gelijk hij er nog alles van kon vreezen! De God van alba was ook niet de God, dien men dienen kon in de vrijë natuur, maar dien men alleen aanbidden kan in de Cathedraalkerk; hij begreep dien niet anders dan in den gouden miskelk, op een altaar, omringd van gemijterde en gepurperde geestelijken, in een' dampkring van wierook, in eene schittering van waslicht. Hoe het zij, altijd liep hij met driftige schreden lanen en perken door; hij had zich niet eens den tijd gegeven, zijn hofgewaad af te leggen; alleen zijn' hoed had hij afgeworpen, en de korte rosse haren, door het zoele windje in de hoogte gewiegeld, schenen regtstandig op te rijzen. De hooge middagzon brandde hem op het krijgshaftige voorhoofd; maar het ging hem als zijn'
meester bij eene zekere processie; hij voelde geene zon; de ontstemming, die nu op zijn gelaat lag, bewees, hoe zeer zijne rustige en kalme opgeruimdheid een masker was geweest; het was of zich meer rimpels plooiden in zijn vel en dieper groeven in zijne wang. Eene hevige gemoedsbeweging, of eene hevige overspanning brandde hem op de wangen, en zijne oogen gloeiden droog en dof in hunne holten; dan eens liep hij met gebogen hoofd, als in suffende mijmering; dan weder hief hij het fier en dreigend op, als wie een' vijand in 't aangezigt meent te zien; eens viel zijn oog op een vogeltje, dat, ver uit de lucht
| |
| |
heengevlogen, rusten kwam tusschen de bloesems der granaatboomen, dat beurtelings zong en zich de vederen ploos, en het kopje tierig en dartel heen en weêr wendde, als wilde het den eigenaar uitlokken tot deelneming in zijn lustig spel.
‘Dat beest is vrolijk!’ riep de Hertog met eene smartelijke bespotting van zich zelven; daarop verviel hij in een diep gepeins, onder den invloed waarvan hij zich werktuigelijk op eene marmeren bank nederwierp. ‘Het zou mij beter zijn, als ik dezen drukkenden last kon uitstorten in den boezem van een' ander; deelneming moet verligten; ik heb hier geleden zoo als de Koning lijdt; ik heb alleen gedragen; ik zou willen weten, hoe een ander dit alles had ingezien..... een ander!’ en hij scheen van zijn eigen woord op te schrikken. ‘Ik heb een' zoon,’ vervolgde hij meer bedaard, ‘een' zoon, dien ik lief heb....’ en hij wreef de hand peinzend over het voorhoofd - ‘hij moet met mij vallen of zich verheffen,’ ging hij aarzelend voort.
‘Ik weet, wat ik op Don filips vooruit heb,’ riep hij eindelijk, plotseling tot een besluit gekomen; en snel eenige schreden voorwaarts gaande, bragt hij een sifflet aan den mond, dat schel en schetterend weêrklonk. Een bejaard man, zonder liverei, die een' degen droeg, als een bewijs van goede afkomst, kwam eenige oogenblikken later aanloopen; hij bleef in eene wachtende houding staan, en staarde met een' blik van diep medegevoel op den Hertog, die met den rug naar hem toegewend bleef, terwijl hij tot hem sprak: ‘Senor everardo! laat mijn' zoon weten, dat ik eindelijk alleen ben.’
De oude man mompelde zuchtend: ‘O, heilige maria! zelfs voor mij verbergt hij zich.’
‘Ja zelfs voor u, trouwe man!’ hernam alba, toen hij vertrokken was; ‘op uwe trekken zou men lezen wat men op de mijne te vergeefs zal trachten uit te vorschen; als gij weten kondt, wat ik zelf mij nog verbied te denken.’
Terwijl toledo zijnen zoon wachtte, trachtte hij weêr naar die heerschappij over zich zelven, waaronder hij vreugde en leed, twijfeling en voorspoed, beide zoo meesterlijk verborg, en zijne trekken waren verhelderd en zijn stap ernstiger, toen Don
frederik hem naderde. Hij reikte hem zwijgend de hand en nam plaats op de bank.
‘Vader!’ sprak de jongeling haastig, ziende dat hij zwijgen bleef, ‘het is niet zoo als het zijn moest,’ en hij staarde hem vragend aan.
| |
| |
‘De Koning is ondoorgrondelijk!’ antwoordde alba ontwijkend.
‘Niet voor u, Heer!’
‘Ook voor mij! Vroeger mogt ik gewoon zijn, op dat gelaat de stormen vooruit te zien, of helder weêr te voorspellen; ik ben het duistere boek ontwend, of er zijn regels in, die gansch nieuw zijn; Koning filips alléén weet wat filips bedoelt. Ik weet niets. Daarenboven, waarom zouden wij alleen niet gelooven wat het hof en de hoofdstad gezien hebben, en voor waar houden; waarom niet gelooven wat den Vlamingers tot in de ziel toe zal smarten; wat de verachtelijke gomez en de zijnen nu reeds heeft doen verbleeken?’ voegde hij er meer opgeruimd bij; en daarop frederik scherp aanziende, sprak hij ernstig:
‘Spreken wij van uwe belangen, gij hebt mij willen raadplegen.’
‘O, mijn vader!’ borst de jongeling toen uit, met lang bedwongen hartstogtelijkheid; ‘de Koning wil mijn verderf, dit huwelijk.....’
‘Biedt menig voordeel aan, Senor! Het heeft al den schijn eener hooge gunst; - de Koning belooft twee Markgraafschappen........’
‘Al beloofde hij de beide Indiën, mijn Heer en vader! het huwelijk zal niet voltrokken worden.’
‘De Gravin is schoon!’
‘Zij is schoon.’
‘En jong.’
‘Ook jong.’
‘Van een edel geslacht.....’
‘Een geslacht, waaraan het eene eere moet zijn, zich te verbinden.’
‘Don lorenzo suarez roemde mij zoo straks hare zachte geaardheid, hare goede opvoeding.’
‘Zij kan volmaakt zijn, mijn vader! Ik wil gelooven, dat zij het is, en toch....... en toch...... moet ik mijn woord terugnemen.’
‘Uw woord!..... gij hebt dan toch werkelijk beloofd?’ hernam alba hoofdschuddend.
‘Ik heb beloofd! ja, mijn vader! en... zoo als de Koning zeide, in het bijzijn der zalige elisabeth, als eene heilige gestorven.’
Alba fronsde het voorhoofd. ‘Een Spaansch Edelman geeft zijn woord niet loszinnig; maar als het gegeven is, moet hij het eeren,’ sprak hij somber.
| |
| |
‘Geene magt der aarde zal mij daartoe dwingen!’ riep de jongeling.
‘Frederico! zoo ik het u gebood?.......’ sprak de Hertog streng.
‘Het hoofd van het Huis toledo moet gehoorzaamd worden,’ antwoordde deze met eene onontcijferbare mengeling van list en verslagenheid, ‘zoo gij mij dat gebiedt, dan heeft de Koning overwonnen!’ Hij zweeg eene wijle, maar daar de Hertog evenzeer bleef zwijgen en hem aanzien met een onverwrikt gelaat, wierp hij zich aan zijne voeten en ging voort: ‘Vader! o geloof mij, bij de waarheid van Gods heilige Kerk, bij de wondermagt van de Madonna! ik zweer u, het was niet ligtzinnig; het was geene onbedachtzaamheid, toen ik mijn woord gaf. Het is nog minder in onberadenheid, dat ik het terugeisch. Het is de vraag niet, of ik die vrouw zou kunnen beminnen; het is de vraag, of ik haar zal moeten huwen. En dit....... welnu! - zal mij de eer verbieden!...... Mijn Hertog! moge ik geen' priester vinden voor mijne laatste biecht, zoo ik logen spreke.’
‘Het is genoeg, mijn zoon!’ sprak nu de Hertog, en hief hem op. ‘Van nu aan zult gij aan mij alléén rekenschap geven van de uitkomst uwer verklaring met Donna margaritha. - En zoo die is, wat gij vermoedt, ontsla ik u van uw woord. Het verdere gaat mij aan. Gij hebt wèl gezegd, het hoofd van het Huis toledo moet gehoorzaamd worden in alles door de leden, maar daarvoor ook neemt het de verantwoording hunner daden voor zich!’
‘Ik dank u, vader! Gij waart de éénige, voor wiens dwang ik gebogen zou hebben. - Zij zal teleurgesteld zijn, de Koningin......’
‘De Koningin!’ herhaalde alba, met eenen bitteren glimlach. Hij bleef eene wijle in gepeins zitten, daarop hief hij het oog op zijnen zoon en sprak weêr: ‘Frederico! ik wil mij niet verbergen voor u! één mensch op de wereld moet alles deelen met den Hertog van alba, en dat moet een toledo zijn, zijn oudste zoon!’ En hij deed hem naast zich plaats nemen. ‘Neen, het is de Koning, die eene grieve heeft tegen mij, welke hij ontveinst; eene onhandigheid der Koningin heeft hem verraden...... Het standbeeld op de binnenplaats van de Antwerpsche Citadel heeft hem gekrenkt! De Vorsten willen niet, dat hunne onderdanen geheugen zullen houden van een' verdienstelijk dienaar, omdat hun de ondankbaarheid dan
| |
| |
te zwart zoude staan; wie zich vorstendank verdient, wint zich vorstenhaat, zoo hij niet weet te vergeten, en ik had de onvoorzigtigheid te toonen, dat ik mij herinnerde. - En toch, ik verbeeldde mij, dat het den Vlamingen goed zou zijn, de gestalte gedurig voor oogen te hebben van hem, die de schrik was hunner uitsporige muitzucht. - Ik verbeeldde mij, dat requesens de schrik van mijn beeld nog kan noodig hebben, om 's Konings oproerige vassallen ten onder te brengen,’ - voegde hij er bij, met een' bitteren lach. ‘En toch, ziedaar wat mij bederft bij filips. Ik weet het, de nadruk, dien hij op dat allergetrouwste legde, gaf mij reeds argwaan, en de bitterheid van anna verzekerde het mij. Niet de klagten der Nederlanders! hij weet wel, dat ze hem zelven treffen, dat ik nooit anders was, dan de hand, die uitvoerde, wat hij gebood; niet het verlies van zoo vele goede steden en provinciën, door geen' requesens weêr te winnen; niet mijne gewaande fout in het veronachtzamen van de zeemagt: de ondervinding alléén heeft kunnen leeren, met welke wapenen deze vijanden bestreden moeten worden; niet het heffen van den tienden penning, een maatregel in den drang der tijden aangegrepen, en waarvan hij gansch den last mij op de schouders werpt, nu hij gebleken is een onuitvoerbare te zijn; en toch, frederico! schreef hij mij eenen brief, vol lof en dankbaarheid, toen hij aanvankelijk eene goede uitkomst waarborgde. O! zoo ik hem wilde doen blozen voor gansch Europa! maar hij weet, dat mijne trouw sterker is dan zijn ondank, en daarom waagt hij alles met mij!’ De Hertog zweeg; een oogenblik kruiste hij de armen over de borst, die onrustig jaagde, en hief de oogen met uitdrukkingsvolle verbittering ten hemel op.
Frederico vatte zijne handen met eerbiedige teederheid, en zijne stem verried beter zijn gevoel, dan zijne woorden, toen hij sprak:
‘De Koning durft u niet laten vallen!’
‘Niet om het bestuur der provinciën, dat kan waar zijn,’ hernam alba, ‘maar wie zegt ons, dat hij niet een voorwendsel zoekt! en dat hij het vinden zal, grieft mij minder, dan dat hij het vinden wil! Hij moest het niet willen, niet tegenover mij. Bij Gods heilige Moeder! hoe Don filips mij dezen morgen geslingerd heeft! niet rusteloozer kwelt de wind gindschen weêrhaan; hoe hij met mij speelde..... de.... tijger!.... maar een Spaansche grande mag de gedachte niet uitspreken. Zie, Senor! hij heeft mij trapsgewijze alle gemoedsaan- | |
| |
doeningen laten doorloopen; alle graden eener folterbank, smartelijker dan die, waarop men ketters tot bekentenis brengt, heeft hij beurtelings op mij toegepast. O! het was een gruwelijk spel! En filips moest het met mij niet drijven, niet zóó. Eerst die onzekerheid, die mij banger viel dan een doodvonnis; daarop dat woord, dat Don ruy gomez deed wegkrimpen van spijt; toen in het kabinet: gij hadt hem moeten zien, het was niet de Koning, die zijnen Stadhouder rekenschap afvroeg; het was het hoofd van het geslacht, dat een jonger lid over familiezaken raadpleegt: zóó zat hij tegenover mij, ernstig, maar gemeenzaam; zóó ondervroeg hij mij over Vlaanderen. Hij luisterde als filips en berispte als Keizer karel! En zoo natuurlijk, met zoo veel verschooning voor wat mijne vijanden fouten noemen! Over het verlies van half Nederland sprak hij met de koelheid, als had ik hem eene nieuwe overwinning te melden gehad. Mijne bekwaamheden en mijn' ijver prees hij, als... ze verdienden! Frederico! ik zeg het met zelfbewustheid, want ik heb voor mijnen Koning gedaan, wat in menschenmagt stond! Dat God en Zijne Heiligen het niet altijd hebben gezegend, ter eere van de Kerk en van den Allercatholijksten Vorst, is buiten
mij. Ook van u sprak hij, mijn zoon! en zoo als mij de meeste voldoening kon geven. Hij wilde uwe krijgsbedrijven kennen, in de kleinste bijzonderheden; hij wilde weten, “wat hij u later vertrouwen kon;” dat zijn des Konings eigene woorden; en toen ik van Alkmaar spreken moest, waar de terugtogt bijna eene nederlaag was, haalde hij de schouders op, en oordeelde het goed, dat gij aan de razende wanhoop van muiters, die altijd den dood te gemoet gingen, geene kostbare levens van zijne trouwe onderdanen hadt opgeofferd. Toen deelde hij mij mede, waarom dat ontslag, vroeger geweigerd, mij nu was gegeven, op een oogenblik, dat ik het niet verlangen kon; - waarom mij de tijd niet gegund was, de Provinciën in betere orde achter te laten; waarom ik het bewind moest overgeven aan requesens; zóó moest overgeven! Hij zeide mij zoo veel, dat ik rust kreeg, bij alles wat mij ontrustte, en mij ontlast voelde van wat mij het zwaarst drukte. Frederico! frederico! Hij was mij een weldoende Heilige, die balsem droppelde op de schrijnende wonde. En daarop, - mijn zoon! -’ en de kalmte, waarmede hij zich tot hiertoe op dezelfde plaats gehouden had, scheen den Hertog nu weêr gansch te verlaten; want hij verhief zich plotseling en stapte weêr met ongeregelde schreden langs den jongen man heen en weder.
| |
| |
‘O, Monsenor!’ sprak deze, ‘de Koning kan opregt zijn voor u...... Telkens als hij tot u sprak, lichtte er een andere gloed uit zijne oogen, dan die, waarmede hij mij te ontzetten trachtte. Maar ik begrijp het! Mijn aarzelen om een huwelijk te voltrekken, waaraan hij groote voordeelen verbonden had, heeft hem tegen mij vertoornd; hij heeft begrepen, dat ik het ontgaan wilde, en van toen aan was het bij hem beslist, dat het zou voltrokken worden. Hij wilde zich, als bij verrassing, van mijne gehoorzaamheid verzekeren; hij dacht, dat ik, overbluft door zijne tegenwoordigheid, door zijn' rasschen eisch, den moed noch de bezinning hebben zoude, hem in 't aangezigt te wederstaan; hij hield het onmogelijk, dat ik mij door eene uitvlugt zou weten te redden; misschien....... hij kon niet weten, waarom ik margaritha's hand afslaan moet; misschien eischt hij alleen deze proef van mijne gehoorzaamheid, om mij werkelijk de gunst te schenken, waarop hij zinspeelde; ongelukkig was de proef te sterk voor een' onderdaan, die zijn' meester trouw is, maar die......’
‘Gij gelooft niet, dat de Koning den hinderpaal weet, die u scheidt van Donna margaritha?’ viel alba hem levendig in de rede.
‘Neen, Heer! dan zou hij het huwelijk niet bevelen.’
‘Mogen daarvoor de Heiligen gedankt zijn!’ hernam de Hertog, meer opgeruimd; ‘dan was die blik slechts de toorn van het oogenblik, en zoo wij een wettig bezwaar aanwijzen, zijn wij nog behouden; tot zóó lang willen wij onzen vijanden door een vrolijk gelaat schrik in het hart jagen, opdat zij, ons zoo zeker ziende, geene poging tot ons verderf wagen, en onze vrienden bemoedigen door onze rust.’
‘Ik hoop veel van de Senora zelve; zij is vrouw, zij zal te bewegen zijn tot edelmoedigheid, of zoo niet, ik heb meer dan één middel, om haar tot den schijn van die deugd te dwingen.’
‘Verklaar mij dit, Senor!’
‘Verschoon mij voor als nog daarvan, Heer! Ik ben Ridder! - en het is het geheim eener vrouw!’
Maar everardo, die schielijk naderde, belette alba een antwoord.
‘Een page van 't hof, met eene boodschap aan Uwe Excellentie, die geen uitstel duldt,’ sprak de dienaar, zijn storend naderen verontschuldigend.
‘Ik volg terstond,’ sprak de Hertog, en zijnen zoon met innigheid de hand reikende, fluisterde hij hem toe: ‘Ik heb
| |
| |
een uur gehad, zoo als de Koning der beide Indiën in gansch zijn leven er geen heeft gekend.’
Toen ferdinand van toledo het verzegelde papier had ingezien, dat hem overhandigd was, riep hij met vrolijke zegepraal:
‘De Koning roept mij terug in zijn' geheimen kabinetsraad; dus dacht hij niet op mijne verwijdering. St. jacob! Patroon van Spanje! vergeef mij mijn wantrouwen, zoo het onbillijk geweest zij!’
(Het Vervolg in een volgend Nommer.)
|
|