| |
Disputatio historico-literaria de Franc. Petrarchae vita, moribus, in bonas literas meritis, quam - def. C.H.G. Lamers. Traj. ad Rh. 1842. XXIV et 142 pag.
Toen het Romeinsche Rijk, ondermijnd door het Despotisme, onder de slagen van woeste horden instortte, kon zich op deszelfs bouwvallen niet aanstonds een Rijk van vrede en regt vestigen. Een nacht van barbaarschheid moest het heldere daglicht der beschaving voorafgaan, en Europa, van zijn zwaartepunt beroofd, levert gedurende eeuwen het schouwspel op van verwarring en achteruitgang. Eerst door de Kruistogten werden de Volken van Europa uit hunnen slaap gewekt en brak eene ligte schemering aan. Toen begonnen de Volken de drukkende
| |
| |
banden van leenstelsel en hierarchie moede te worden, en met het begin der veertiende eeuw verrijst het morgenrood der vrijheid en der beschaving aan de kimmen van Italië. Dat Land werd de bakermat der nieuwere beschaving; dáár wedijverden Vorsten en onderdanen in het erkennen en beloonen van Geleerdheid; dáár wekten enkele groote mannen den lust op, om de schatten der Oudheid uit het stof der bibliotheken op te delven, en wierpen, met die hulpmiddelen toegerust, het juk der Scholastiek af; dáár verhief zich een kreet tot Godsdienstige en Staatkundige vrijheid, die, ware zij niet met geweld onderdrukt, den gewetensdwang verbannen en Italië groot gemaakt zou hebben.
De man, die, volgens heeren, onder al de groote mannen der veertiende eeuw, de grootste verdiensten had, zoowel jegens zijne tijdgenooten als jegens de nakomelingschap, is fr. petrarca, wiens groote en veelzijdige verdiensten de bewondering van tijdgenoot en nakomeling hebben opgewekt. Petrarca heeft in zijne Brieven ons eene schets ontworpen van den toestand dier tijden, van zijn leven en werken, en groot is het getal dergenen, welke later die schets hebben aangevuld en uitgewerkt. Toen de Hoogl. marsand in 1826 te Milaan zijne Biblioteca Petrarchesca uitgaf, had hij negen honderd Boekdeelen over petrarca verzameld, welke Verzameling in 1830 door den Koning der Franschen is aangekocht. Zie valery, Voyages en Italie. Brux., 1835, p. 168.
Na al dat geschrijf verwachte men niets nieuws over dit onderwerp, dan alleen van hem, die gelukkig genoeg mogt zijn, om hier of daar nog onuitgegevene Brieven van petrarca of van zijne tijdgenooten te ontdekken; eene mogelijkheid, die na zoo vele vlijtige nasporingen weinig kans oplevert. Evenwel zal niemand ontkennen, dat het nuttig is de resultaten dier vroegere onderzoekingen mede te deelen, mits zulks geschiede door iemand, die, met de beste Werken over zijn onderwerp bekend, geene onbewezene stelling overneemt, en niet blindelings het gezag van anderen volgt. Laat ons zien, in hoeverre de Heer lamers aan die vereischten beantwoordt.
Op bl. 22 verklaart de Schrijver, dat hij overal de bronnen, waaruit hij geput heeft, zal opgeven. Daar wij nu buiten de Schriften van petrarca slechts tomasini, Petrarcha redivivus en de Mémoires pour la vie de Pétrarque van de sade aangehaald vinden, zoo mogen wij daaruit besluiten, dat van de op bl. 63 volg. opgegevene lijst van Schrijvers, die over petr. geraadpleegd
| |
| |
kunnen worden, de meeste, aan den Schrijver slechts bij naam bekend, immers niet geraadpleegd zijn. Ook wordt het langdradige Werk van de sade niet onduidelijk als hoofdbron opgegeven, bl. 64, en het is ons voorgekomen, dat er slechts zelden van zijne berigten is afgeweken. Dit bejammeren wij, omdat de sade's Werk, vollediger en beter dan dat zijner voorgangers, toch eene gevaarlijke bron is. Te regt zegt de Heer victor courtet, Notice sur Pétrarque. Paris, 1835, p. 11, na in sommige opzigten de sade boven de labastie gesteld te hebben: Malheureusement M. de Sade semble n'avoir fait qu'un long panégyrique, dont il n'est permis qu'à un critique profondément érudit de poursuivre jusqu'au bout la lecture. - Tiraboschi heeft in het vijfde Deel zijner Storia d. letteratura Italiana eene menigte fouten van de sade aangewezen, van wiens kritiek dankbaar gebruik is gemaakt door jagemann, in zijne Geschichte der freien Künste in Italien, B. III, Th. II. De citatie van baldelli, op bl. 55, overtuigt ons niet, dat de lof, aan diens Werk op bl. 64 toegekend, op eigen onderzoek gegrond is, en het bevreemdde ons, nergens gebruik gemaakt te vinden van de bouwstoffen, geleverd door l. mehus, vooral in zijne Vita Ambrosii Camaldulensis. Florent., 1759. Onmisbaar zijn de Bibl. Petrarchesca van marsand en de uitgaaf der Rime di Petrarca, door denzelfden bezorgd te Padua, 1819, 2 vol., beide voorzien met kritische onderzoekingen, de vrucht van twintigjarige studie.
Na deze aanmerking zullen wij trachten aan te toonen, dat de Schrijver in de Levensschets van petrarca al te ligtvaardig de sade gevolgd is, en bij het opgeven van petrarca's verdiensten veel belangrijks onvermeld heeft gelaten.
Petrarca's leven, bl. 23-65. - Op bl. 24 en 25 wordt gezegd, dat convennole da prato eerst te Pisa, later te Carpentras, de Leermeester van petr. zou geweest zijn. Vgl. de sade, I, p. 19 en 30. Hoe weet men dit? Petrarca, die, zonder hem te noemen, uitvoerig over dezen Leermeester spreekt, Senil., XV, 1, geeft alleen te kennen, dat hij hem in Frankrijk gekend heeft, en villani, de eenige, die hem noemt, bij de sade, Pièces justific., p. 9, plaatst hem te Avignon. - Dat petr. te Montpellier de lessen van bartholomeus d'osa zou hebben bijgewoond, wordt op goede gronden ontkend door jagemann, t.a.p., 233 volg. Cino da pistoia moet geheel uit het getal zijner Leermeesters wegvallen, daar deze slechts in zijne vaderstad, nooit te Bologna, lessen heeft gegeven. Zie jagemann, bl. 186 volg. De Heer la- | |
| |
mers zal zich toch wel niet beroepen op den Brief bij de sade, I, p. 138 volg., welks onechtheid aan geen' twijfel kan onderhevig zijn.
Bl. 29 (1). De Heer lamers schijnt aan het bestaan van den virgilius van petrarca te twijfelen, codex etiam nunc adesse dicitur. Wij kunnen verzekeren, dat dit beroemde Handschrift in de Ambrosiaansche Boekerij te Milaan gevonden wordt, en uitvoerig beschreven is door ang. maio, in Virgilii interpretes vett. Mediol., 1818, Praefatio, p. xxv-xxix.
Bl. 29 (3). De sade heeft gezocht te betoogen, dat laura uit het geslacht de noves afstamde, met hugo de sade gehuwd en moeder van elf kinderen geweest is. Marsand heeft in zijne Bibl. Petr. dat gevoelen bestreden, en is tot het celibaat van laura teruggekeerd. Het spijt ons buiten staat te zijn de gronden dier stelling op te geven, daar de zaak ons alleen bekend is uit valery, t.a.p., L. VII, ch. 8.
Bl. 40. Dat petr. op denzelfden dag, 23 Augustus, 1340, werd uitgenoodigd, om zich te Rome en te Parijs te laten kroonen, betuigt hij zelf in zijne Epistola ad posteritatem. Minder bekend is hetgeen aangaande de Parijsche uitnoodiging door michaud is medegedeeld: ‘C'est à tort,’ zijn zijne woorden, ‘qu'on a fait honneur de cette démarche à l'Université de Paris. Les recherches les plus exactes faites dans les registres n'ont présenté aucune trace de la délibération qui aurait dû précéder cette lettre; et tout porte à croire que le chancelier Robert de Bardi, Florentin comme Pétrarque et son ami personnel, lui avait écrit sans l'aveu de ses collègues, bien sûr de leur faire partager son admiration, dès que le poète serait à Paris.’
Bl. 47-50 wordt gehandeld over de onderneming van rienzo en petrarca's deelneming in die gebeurtenis. Hierbij had de Schrijver kunnen opmerken, dat de geestdrift van den tribuun voor de Romeinsche Oudheid en zijne voor dien tijd buitengewone bedrevenheid in het ontcijferen van inscriptiën, den grond gelegd had tot die vriendschap. Ons dunkt, dat hier ook iets gezegd had moeten worden over het stoute Gedicht (Canzone, VI), waarmede petrarca zijnen vriend toejuichte en aanmoedigde.
Bl. 59. Uitvoeriger berigten over petrarca's Bibliotheek zijn te vinden bij jagemann, p. 59-61. Blume, Iter. Ital., I, p. 213 sq., IV, 172.
Bl. 65. Niet al de genoemde uitgaven bevatten de La- | |
| |
tijnsche Werken van petrarca. De Aldijnsche uitgaaf van 1501, waarvan slechts acht exemplaren bekend zijn, bevat alleen zijne Cose volgari, welke voor het eerst gedrukt zijn in 1470. Blume, Iter. Ital., IV, p. 53. De uitgaaf van 1501 is door bembo naar het eigen Handschrift van petrarca verbeterd. Zie renouard, Annales des Alde, T. I, p. 67 suiv.
De karakterschets van petrarca, bl. 66-91, komt ons voor door den Schrijver con amore bewerkt te zijn. Wij houden het voor het beste gedeelte van zijne Verhandeling. Bij het gezegde over de liefde van laura had nog kunnen gevoegd worden, dat de sterke afkeuring van dien hartstogt in den derden Brief aan augustinus, en in eenen Brief aan dionisio di Borgo S. Sepolcro (edit. Bas., 1581, p. 625 sq.), ten onregte onzuivere bedoelingen heeft doen vooronderstellen. Petrarca betreurt slechts zijne liefde niet bepaald te hebben op het eenige ware, zekere en bestendige goed. Ook sismondi, welke niet dweept met petr., en b.v. in het gispen zijner ijdelheid wat al te ver gaat, erkent de zuiverheid van die hartstogt. Zie la littérature du midi de l'Europe. Paris, 1829, I, p. 410 ss.
Minder gunstig is ons oordeel over het derde Stuk, waarin petrarca's verdiensten omtrent de Letterkunde geschetst worden, bl. 92-138. Hier had de Schrijver uit de Brieven van petrarca en uit andere bronnen meer kunnen en moeten geven. Wij missen hier verscheidene trekken, die aan het ontworpen beeld licht en diepte konden bijzetten. Zoo hadden wij gewenscht, petrarca's verdiensten omtrent de Italiaansche Letterkunde niet uitgesloten te zien; meer in bijzonderheden te vernemen, welke Werken der Oudheid door hem aan de vergetelheid ontrukt zijn; proeven te vinden van zijne studie der Geschiedenis, waarbij onder andere ook gesproken had kunnen worden over de Commentarii de vita Caesaris, welke vroeger aan julius celsus zijn toegeschreven (zie Fabric., Bibl. Lat., I, 255-259, en baehr, Gesch. d. röm. Liter., 354 volg.); met meerdere voorbeelden zijne bevoegdheid, om over de echtheid van oude Schriften te oordeelen, gestaafd te zien; eindelijk iets te hooren over de Muntverzameling, welke petrarca in 1354 aan Keizer karel IV te Mantua ten geschenke gaf. Zie de sade, III, 381. - Voor het overige erkennen wij, dat de Schrijver voldoende gehandeld heeft over de moeijelijkheden, waarmede petr. te worstelen had; de hulpmiddelen door hem te baat genomen; zijne blakende zucht voor al, wat uit de Oudheid was overgebleven; de wijze, waarop hij de Ouden las en daaruit voordeel trok; de pogingen,
| |
| |
door hem aangewend, om de ware Wijsbegeerte te doen herleven, waardoor hij als een voorlooper der Kerkhervorming verdient aangemerkt te worden.
De voorstelling is over het algemeen duidelijk, maar niet vrij van wijdloopigheid en een' omhaal van woorden, die de Lezers vermoeit. Het Latijn is klassieker dan dat van petrarca, ofschoon het hier en daar ontsierd wordt door fouten tegen de grammatica, en door het gebruik van woorden en wendingen, die afkeuring verdienen. Haud parum nocere, bl. 6, is even verkeerd als parum abfuit quin. Abundare met den genitivus, bl. 19, non posse non quin, bl. 21, en meermalen het gebruik van quicum, niet slechts voor quacum en quocum, maar zelfs voor quibuscum, bl. 28, 33, 67, enz.; het verkeerde gebruik van non magis quam, aliquot temporis, bl. 45, remittere, als intransitivum, bl. 46, zijn fouten, die wij ongaarne in eene Letterkundige Verhandeling aanwijzen. Op bl. 26 vinden wij jus ediscere, voor jurisprudentiae operam dare; obversari, voor obniti of resistere, en de woorden animus scilicet unice literarum Studio intentus erat, quodque superesset tempus, omne illud literis dabat, zijn logisch onjuist. Voor decorum staat, bl. 74, pulcrum moralem. Aan gevoel voor het schoone ontbrak het den Ouden niet; maar wij twijfelen, of zij daarvoor sensus pulcri venustique gezegd hebben. Zou men daarvoor niet elegantia kunnen gebruiken? Zie goeller ad cicer., Orat., p. 92. Eindelijk begrijpen wij niet, waarom de Schrijver Hetruria schrijft, en Avignio voor Avenio.
En hiermede rekenen wij onze taak afgedaan. Toen de Heer lamers zijne Verhandeling aan de Redactie van de Gids ter beoordeeling zond, begeerde hij zeker geene ijdele lofspraak; welnu, wij hebben ons gevoelen geuit sine ira et studio, quorum causas procul habeo, en wenschen den Schrijver toe, dat hij op de baan der Letteren moedig, maar tevens omzigtig voortga.
L.J.B.
|
|