Van elke dezer vindt men hier een groot aantal, en daaronder vele, die allezins belangrijk zijn, vooral waar het ophelderingen over Hebreeuwsche Oudheden, Geschiedenis en gevoelens betreft, en ook ter aanwijzing van hetgeen de Dichter uit anderen heeft overgenomen, of waar hij althans met hen vergeleken kan worden; vooral wijst de Hoogleeraar ons hier op tasso en milton, en ook somtijds op buchanan, dante, sannasarius en sommige oude Schrijvers; b.v. B. III, vs. 187, B. IV, vs. 6, vs. 13, vs. 19, vs. 56, vs. 62, en elders; veilig had men B. I, vs. 80 volg., er kunnen bijvoegen, waar de zending van den Engel gabriël aan joannes kennelijk ontleend is aan tasso, Gerusal., C. I, St. 7 en 11-16, en geen wonder, dewijl vondel dit beroemde heldendicht óf zelf vertaalde, óf althans de vertaling zijner vriendin maria tesselschade nazag en verbeterde (zie willems, Mengel., I, 65), ofschoon dit Werk ongedrukt bleef en thans verloren of verborgen is.
Men zal dus vele dezer aanteekeningen met nut en genoegen lezen, en menige min bekende bijzonderheid daarin aantreffen; met dat al hadden wij gewenscht, dat de Uitgever het est modus in rebus tevens in het oog gehouden hadde, en niets geleverd, dan hetgeen wezenlijk ophelderingen zijn, en alleen dan, wanneer er duisterheid bestaat. Ongelukkig is dit het geval niet; de Hoogleeraar heeft bijna geen vers onaangeroerd gelaten, overal verklaringen willen geven, en dus noodzakelijk veel overtolligs geleverd, b.v. telkens, wanneer de Dichter eene of andere gebeurtenis, een of ander leerstuk of gevoelen aanhaalt, of daarop zinspeelt, vindt men in de aanteekeningen de daarop betrekkelijke teksten niet alleen aangegeven, maar meestal in hun geheel medegedeeld, zelfs wanneer het de meest bekende onderwerpen betreft, b.v. B. I, vs. 5, ‘Paradijs, Gr. παϱάδεισος, van Persischen oorsprong, boomgaard, park, lusthof, alhier Eden's lusthof, waarin het eerste menschenpaar door God werd geplaatst (Gen. II: 8).’ Vs. 52: ‘Jerusalem, de hoofdstad van judea, voor het geheele Land.’ Vs. 149: ‘Jakobs Godt, den God, door jacob, den vader van de twaalf stammen Israëls, vereerd, ook den God van abraham en izak, dus der Joden God, den eenigen waren God.’ - B. II, vs. 175: ‘De broeder Aron, moses broeder, aaron, Israëls eerste Hoogepriester, aan wiens huis het Hoogepriesterschap werd verbonden Ex. XXVIII: 1, Num. XVI: 40; Hebr. V: 4).’ - Hetzelfde geldt van onderwerpen uit de Ongewijde Geschiedenis, b.v. de aanteekening over Troje, Latium, bl. 6 en 7; Paris, Helena, menelaus, ho-