De Gids. Jaargang 6
(1842)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 519]
| |
Tijdschrift voor algemeene munt- en penningkunde, uitgegeven door P.O. van der Chijs. Tweeden Deels, tweede Stuk (van bladz. 373 tot 668). Te Leiden, bij S. en J. Luchtmans, Academiedrukkers. 1841.Op welke wijze een Werk van zoo veelvuldigen en veelsoortigen inhoud te beschouwen? De vraag eischte eenige overweging, daar de meesten van hen, die hetzelve niet bezitten, gerekend kunnen worden door vroegere aankondigingenGa naar voetnoot(1) van het hoofdzakelijke kennis te dragen. Bloot aankondigen scheen dus overbodig, terwijl zich anderzijds de onmogelijkheid deed gevoelen, zoowel om een volledig verslag van den inhoud te geven, als om in gezette beoordeeling van alles in de bijzonderheden te treden. Wij besloten derhalve eenen middelweg in te slaan, die ons de gelegenheid aanbood, om nogmaals de aandacht der Penningkundigen op het Tijdschrift te vestigen, en te gelijker tijd eenige onzer bedenkingen mede te deelen. Gelijk de vorige Afleveringen, splitst zich het 2de Stuk des 2den Deels in twee Hoofdafdeelingen. De laatste voert tot opschrift: Wetenschappelijke berigten, in de laatste tijden uitgegevene Werken over Penning- en Muntkunde, benevens andere mededeelingen omtrent de oude, middeleeuwsche en hedendaagsche Munt- en Penningkunde, enz. - De eerste, zonder bepaald opschrift, bevat stukken van grooteren omvang, insgelijks van verschillende strekking, doch alle met het doel van het Tijdschrift in verband staande. Aan de bijdrage, getiteld: Beredeneerde Naamlijst van al de Gedenk- en Legpenningen, Munten, Noodmunten, Belegeringsmunten, enz., welke gevonden worden in het Penningwerk van Mr. gerard van loon, tweede Deel, 1603-1667, door g. van orden, is de eerste plaats ingeruimd. Wegens hare uitgebreidheid, werd echter in deze Aflevering slechts een gedeelte opgenomen, behandelende de drie eerste Boeken van v. loon's 2de Deel (1603-1648 gedeeltelijk). In de vooronderstelling, dat het Penningkundig Tijdschrift aan het publiek, voor hetwelk de Beredeneerde Naamlijst vervaar- | |
[pagina 520]
| |
digd werd, niet geheel onbekend kan zijn, achten wij het doelloos over den geest van dezen arbeid des Heeren v. orden uit te weiden. Het zij dus genoeg gezegd te hebben, dat de bewerking van dit gedeelte alleen daarin verschilt van die van het 1ste Deel van v. loon, en der 3 Deelen van v. mieris, dat én de prijslijst én de korte beschrijving eenige uitbreiding heeft ondergaan. Omtrent ieder dezer beide punten houde de Heer v.O. ons eene enkele bedenking ten goede. Zonder op de waardij van sommige mededeelingen, aanmerkingen en opgaven, in de Naamlijst voorkomende, het minst te willen afdingen, meenen wij te mogen verzekeren, dat vele Penningkundigen zich inzonderheid wegens de prijslijst aan den Schrijver verpligt rekenen. Want behalve dat daaruit het rijzen of dalen der verkoopswaarde blijken kan, verschaffen die opgaven eene soort van handleiding, ter beoordeeling van de betrekkelijke waarde der penningen, en bij gevolg van derzelver zeldzaamheid. Iedere uitbreiding, daaraan gegeven, is welkom, omdat meerdere volledigheid nader aan de waarheid brengt. Niet dat wij wenschen zouden elken verkoop, ook der veel voorkomende legpenningen, enz., te zien opgenomen, maar, wat de overige aangaat, meenen wij, in naam van een groot deel der Verzamelaars, den Heer v.O. te moeten verzoeken, het voornemen, in de Inleiding, bl. 374, uitgedrukt, te laten varen, en zich ook, bij de behandeling van het vervolg, niet bij uitsluiting tot groote collectiën te bepalen. In kleine, voor het overige volstrekt onbeduidende, Verzamelingen komen soms stukken voor van buitengewone zeldzaamheid, die men veelal elders te vergeefs zoeken zou. De ruimte, door de uitbreiding in deze ingenomen, zou gemakkelijk gecompenseerd worden, indien de Heer v.O. kon goedvinden aan de volgende bedenking gehoor te verleenen. - Het oorspronkelijke hoofddoel der ondernemingGa naar voetnoot(1) vereischt geene beschrijving. Gelijkmatigheid in de aanduiding of benoeming der penningen kan, zonder haar, door eene korte bepaling van derzelver doel verkregen worden. Aanwijzing der varianten en opgave der Schrijvers, die den penning hebben afgebeeld of beschreven, en vermelding der verschillende meeningen, kan ter vergelijking van eenig belang zijn, en zouden wij ongaarne in de Naamlijst missen; min bekende bijzonderheden omtrent den behandelden penning of het feit, waarop | |
[pagina 521]
| |
hij doelt, zijn daar volkomen op hare plaats; mededeelingen aangaande de verschillende Penninggraveurs, onderzoek naar den maker des pennings en verklaring der initialen en monogrammen, kunnen niet anders dan welkom zijn aan al wie eenig belang stelt in de Geschiedenis der Stempelsnijkunst in Nederland, en de verdiensten onzer Graveurs, in vergelijking met vreemden, wil leeren kennen. - Voor het belangrijke, in deze opzigten door den Heer v. orden geleverd, zij hem dank; maar tevens zij op beknoptheid aangedrongen. De korte beschrijving is en moet te onvolkomen zijn, om, in welk geval ook, de inzage der Werken van v. mieris en v. loon overbodig te maken, in één woord, om zich daaruit eene genoegzaam duidelijke voorstelling van den penning te kunnen vormen. Zij kan dus, naar ons inzien, zeer wel gemist worden. De aanwijzing van deze en gene onvolledigheid of onnaauwkeurigheid, bij de lezing van de Naamlijst ons in het oog gevallen - want men zal wel geene toetsing van iedere bijzonderheid verwachten - moge hier eene plaats vinden. Vooraf echter zij in het algemeen den Heer v.O. betere zorg voor geregelde constructie en interpunctie aanbevolen: zijn arbeid zal er door winnen in duidelijkheid. V.L., bl. 55. De aanteekening over de Westfriesche munt en den Muntmeester wijntges is, zoo al niet in overhaasting geschreven, dan toch niet met de vereischte naauwkeurigheid gesteld. Uit de zinsnede: Deze spreekt nu van christiaan wijntges, als Muntmeester van dien tijd, bl. 511, in de noot, rijst 1o. de vraag: Wie door het woord deze bedoeld wordt? óf de even te voren genoemde s. centen (vervolg van brandt's Historie van Enkhuizen), óf wel velius (Chronijk van Hoorn), nog vroeger aangehaald? en 2o. het vermoeden, dat in een dier beide Werken christiaan wijntges vermeld wordt als Muntmeester der Westfriesche munt omstreeks het jaar 1673, welke opvatting onvermijdelijk moet voortspruiten uit het verband der boven aangehaalde zinsnede met het onmiddellijk voorafgaande en volgende. De waarheid echter is deze. Volgens s. centen, in zijne, met aanteekeningen vermeerderde, uitgave der Chronijk van Hoorn, door velius (Hoorn, 1740), aant. 771, bl. 511, was in het jaar 1609 casper wijntges Muntmeester. Indien dus van loon's verklaring der initialen C.W. door cornelis wijntges verwerpelijk is, dan zal men niet, gelijk de Schrijver wil, aan christiaan, maar aan casper te denken hebben. | |
[pagina 522]
| |
V.L., bl. 58: Door bevel der Staten van Brussel vervaardigd. Men leze: op bevel der stad Brussel. V.L., bl. 70. De Heer v.O. wijkt hier af van de volgorde bij v. loon. V.L., bl. 71, No. 3: Christian muler, zoon van valentijn muler. Men leze: maler. V.L., bl. 74. De prijsopgaven leveren, zoo hier als elders, door aanmerkelijke combinatiën. geenen maatstaf der waarde. - De koperen legpenning werd in 1773 verkocht met 3 zilveren, een van hendrik IV en twee van matthias; in 1827 gevoegd bij een zilveren en een koperen exemplaar van den legpenning, beschreven bij v. loon, bl. 75. - In het eerste geval staat de prijs in geene de minste betrekking tot den penning, waarbij die wordt opgegeven; in het laatste ware dezelve beter bij v.L., bl. 75, vermeld. Immers de reden der combinatie ligt veelal in de omstandigheid, dat de eerste in volgorde niets gelden mogt. - Dit voorbeeld uit vele. V.L., bl. 83. Zonderling luidt hier de vermelding, dat de twee geenszins zeldzame legpenningen, bij v. loon, t.a.p., afgebeeld, ook op de Verkooping van renesse-breidbach voorkwamen. Men behoeft zijn later aangehaald Ouvrage posthumeGa naar voetnoot(1) slechts te openen, om zich te overtuigen, dat zijne Verzameling, ten aanzien der Nederlandsche gedenk- en legpenningen, in volledigheid met de beste kan wedijveren, en op honderde plaatsen zou kunnen worden aangehaald, mits men zich de moeite geve een aantal verschillende rubrieken na te slaan, waaronder die penningen, ten gevolge der door den Verzamelaar aangenomene klassificatie, verspreid zijn. V.L., bl. 99: In het randschrift het lettermerk C.W., zijnde cornelis wijntges, enz. De Schrijver schijnt hier zijner vroeger geuite meening niet indachtig, dat de letters C.W. christiaan en niet cornelis wijntges aanduiden. Men verg. echter ook onze aanmerking hierboven. Nog ter loops dit: De penning, bij v. loon II, 46, No. 5, onder meer andere hier als voorbeeld aangehaald, is niet het Werk van c. wijntges (hij zij dan cornelis of casper), maar van m(elchior) wijntges, van 1601 tot 1612 Muntmeester der Grafelijkheidsmunt in Zeeland. V.L., bl. 102: Een groote van 1618, bijna als bij v. loon, | |
[pagina 523]
| |
D. I, bl. 569. Zou deze wel kunnen gerekend worden tot de munten te behooren? V.L., bl. 105. Van den penning op de Dordrechtsche Synode zijn ons slechts twee soorten bekend: de eene zonder het hondje en met de woorden cum priv., de andere met het hondje, doch zonder die woorden. Eene derde soort, als de bij v. loon afgebeelde, waarop het een en het ander voorkomt, zagen wij nimmer. Het verwondert ons, dat de Heer v.O. niet alleen omtrent de bedoelde afbeelding het stilzwijgen heeft bewaard, maar zelfs niet op de bijzonderheid heeft opmerkzaam gemaakt, dat er penningen op de Synode bestaan, waarop geen privilegie vermeld is. V.L., bl. 112: C.W. (cornelis of christiaan wijntges). Wij verwijzen andermaal naar onze vroegere aanmerking. V.L., bl. 182, No. 1: Alle zijne penningen (van j. looff) zijn met randen van loofwerk, zinspelende op zijn naam. De meeste, doch niet alle. Zie b.v. van loon, II, 197, No. 4 en 5. V.L., bl. 213, No. 1: a. van waterloos. Lees a. waterloos. V.L., bl. 238, No. 2: Van deze bestaat er een tweede stempel met des Graveurs naam doch niet op een' steen en in plaats van Middelburg, het burgtje. Kunnen welligt de letters fe., op ons bekende exemplaren onder den (cursief geschreven') naam geplaatst, aanleiding tot vergissing hebben gegeven, of bestaan er van dezen kapitalen penning drie verschillende stempels? V.L., bl. 258, No. 2: Van denzelfden vervaardiger (j. blum), doch zonder zijn naamcijfer. Het Numophil. Burckhard., 2 Th., No. 1472, noemt dadler. V.L., bl. 264. Deze medaille is het werk van sebastian dadler, wiens initialen, door den Graveur van v. loon over het hoofd gezien, op de zuilen ter wederzijde van den ingang der omheining gevonden worden. V.L., bl. 282. De familie roettier, die in de zeventiende en achttiende eeuw bloeide, leverde Penninggraveurs aan Frankrijk, Engeland en Spanje. Jan, en zijne zonen jacob en norbert, wijdden zich aan Engeland; de eerstgenoemde overleed te Londen in het jaar 1703. Van norbert komt een penning voor bij v. loon, II, bl. 333; op bl. 529, No. 1, een andere met de initialen J.R. - Wij houden met den Hr. v.O. philippus roettier niet voor den maker van den penning in quaestie, omdat hij elders werkzaam was; maar kan zich niet jan roettier op sommige zijner penningen geteekend hebben, als op | |
[pagina 524]
| |
dezen: Roti: f.? Wij vermeten ons geene uitspraak, schoon ons het laatste zeer waarschijnlijk voorkomt. Men verg. omtrent de Stempelsnijders roettier, het Kunst- en Letterblad (1840, bl. 78 volgg.), een uittreksel behelzende - voor zooveel de Belgische Graveurs betreft - uit Bolzenthal's Skizzen zur Kunstgeschichte der modernen Medaille Arbeit. V.L., bl. 289. De ¼ stuiver bestaat; wij zagen daarvan een exemplaar, dat geenen twijfel overlaat. De stempel is gelijk aan dien van den ½ stuiver, doch kleiner. V.L., bl. 312, No. 4: Tot voorzijde, de keerzijde van No. 3 met Monasterij Westph. Men leze: De voorzijde nagenoeg gelijk aan de keerz. van No. 2, doch iets kleiner en met Monasterij Westph. V.L., bl. 315, No. 3. Deze is van sebastian dadler, wiens initialen in de afsnede der voorz. voorkomen. V.L., bl. 315, No. 4. Op de Tafelen der Wet vindt men de initialen van den Stempelsnijder j. höhn. Deze aanteekeningen, ofschoon slechts de vrucht eener vlugtige lezing van de Naamlijst, zouden overvloedige stof verschaffen ter uitbreiding van het bovenstaande, vooral indien wij voorbeelden van duistere of zonderlinge constructie, van kleine tegenstrijdigheden, enz. wilden bijbrengen. Hoewel niet onvoorwaardelijk met het plan ingenomen, wilden wij den Schrijver het bewijs leveren, dat wij niet zonder belangstelling zijnen arbeid hebben gadegeslagen, doch meenden ons daarbij binnen zekere grenzen te moeten beperken.
Op de Naamlijst volgt eene geschiedkundige beschrijving van een' gedenkpenning van Prinses maria louisa, Wed. van Prins johan willem friso, Stadhouder van Friesland, door den Heer w. eekhoff toegepast op het bezoek, in Junij, 1754, door de Prinses-Gouvernante anna en hare beide kinderen bij Prinses maria louisa in Friesland afgelegd; - waarbij gevoegd is de beschrijving eener tweede medaille, op last der stad Sneek, en vermoedelijk ter gelegenheid van hetzelfde bezoek, vervaardigd. De eerste penning, die ons voorkomt voldoende verklaard te zijn, vertoont de beeldtenis van maria louisa, de tweede die van anna. Voorts leverde de Heer poelman eenige aanteekeningen en berekeningen betrekkelijk tot de veranderingen, welke het muntstelsel der Vereenigde Staten van Noord-Amerika heeft ondergaan sedert het jaar 1834; | |
[pagina 525]
| |
en de Heer van orden eene beschrijving van twee gedenkpenningen, ter eere van jacques de beaulieux, Operateur of Steensnijder, alsmede iets over zijn leven; zijnde twee keerzijden bij eene voorzijde, met het borstbeeld van de beaulieux. Hierop merken wij alleen aan, dat de beschrijving het verkeerdelijk doet voorkomen, alsof de woorden I. Goeree d. een deel van het omschrift der voorz. uitmaken, en dat het ons niet volkomen duidelijk is, wat de Schr. meent, wanneer hij zegt, dat de beaulieux (tot aan het laatste zijns levens Steensnijder) als homo pius de breukkunstbewerkingen spoedig liet varen. - Eene der keerzijden heeft een Nederduitsch rijmpje tot opschrift; de andere is met Keizerlijk privilegie vervaardigd. Intusschen blijkt uit de levensschets, door den Heer v.O. medegedeeld, dat aan beide penningen gevoegelijk eene plaats in de Verzamelingen van Gedenkpenningen betrekkelijk Nederland kan worden ingeruimd. Een steendrukplaatje verzelt deze bijdrage. De ondervinding der laatste tijden heeft de Penningkundigen ten onzent kunnen leeren geene afbeeldingen te verwachten, die eenige kunstwaarde bezitten. Men denke b.v. aan de Nederl. Gedenkp., verkl. door de Heeren de vries en de jonge, de Bijdr. tot de Numismat. van den Heer van orden, het Muntboek van den Hr. verkade, enz. Die in het Tijdschrift, en daaronder de in deze Aflevering voorkomende, maken in ons oog geene gunstige uitzonderingGa naar voetnoot(1).
Wij zijn genaderd tot de wetenschappelijke berigten. Het doel is om de Penningkundigen bekend te maken met hetgeen hun vak, zoo hier als elders, oplevert. Bij veel belangrijks, komt onder dit opschrift een en ander voor, dat ons minder opmerkenswaardig toeschijnt. Maar dit oordeel is uit den aard der zaak subjectief; de rigting van ieders studie laat niet na invloed op zijne meening uit te oefenen; wat den eenen onverschillig is, zal welligt den anderen belang inboezemen. Intusschen voorzien wij van geene zijde oppositie, wanneer wij op nog meerdere regelmaat aandringen. De hoofdverdeeling | |
[pagina 526]
| |
naar de verschillende Landen komt ons voor doelmatig te zijn; maar wij zouden bovendien in iedere der hoofdrubrieken ordelijke onderverdeeling wenschen, b.v. bijeenvoeging der titels van Boekwerken, der berigten aangaande opgravingen, der beschrijving van in het licht verschenen penningen naar chronologische orde, enz. Omtrent de juistheid der berigten zou alleen door vergelijking kunnen blijken, en daartoe ontbreekt ons niet alleen de lust, maar tevens de mogelijkheid; zoo wij evenwel bij gevolgtrekking mogen redeneren uit datgene, wat wij in staat zijn te beoordeelen, dan meenen wij ons op de naauwkeurigheid der Redactie te mogen verlaten. Wij zullen onze meening nopens sommige der berigten, even als ten aanzien van de Naamlijst, kortelijk opgeven. 285) De belangrijkheid dezer mededeeling (overgenomen uit de Vrije Fries, I, 3de St., bl. 257) staat, onzes inziens, in geene evenredigheid tot hare lengte. 322) Het berigt vangt aan met de opmerking, dat de 18de eeuw een aantal penningen opleverde, geslagen ter gedachtenis van bijzondere personen, vooral Predikanten, ofschoon zich aan hunne namen geene schitterende herinneringen hechten. Eene beschrijving van alle zou weinig belangstelling wekken; die van eenen enkelen nog minder; waarom, ten behoeve van dezen, eene uitzondering gemaakt? 323) Gedenkpenning op Prins hendrik kasimir den Tweeden (overgenomen uit de Vrije Fries, I, 3de St., bl. 260). De Heer deketh verklaart tot dusverre niet te hebben kunnen ontdekken, bij welke gelegenheid deze medaille geslagen is. - Het komt ons, onder verbetering, voor, dat men, eene hulde willende brengen aan den Frieschen Erfstadhouder, het oog heeft gehad op het gevecht bij Leuze, op den 19den September, 1691, nevens het vruchtelooze bombardement van Luik door de Franschen, het meest gewigtige wapenfeit in den veldtogt van dat jaar. De bijzonderheden van dien strijdGa naar voetnoot(1), waarin de ruiterij der bondgenooten den vijand ten laatste deed afdeinzen, komen vrij wel met de keerz. van den penning overeen. - Bekend is het voor het overige, dat hendrik kasimir, als tweede Veldmaarschalk, onder den Graaf van waldeck, over de legermagt der Staten-Generaal in de Spaansche Nederlanden bevel voerde, zich meermalen door heldenmoed onderscheidde en de genegen- | |
[pagina 527]
| |
heid der Friezen in groote mate bezat. Een bewijs van dit laatste vindt men bij bosscha, Neêrl. Heldendaden te Land, II, 258, in de noot. 326) Het 200jarig bestaan van het Amsterdamsche Stads-Schouwtooneel gaf aanleiding tot het slaan van eenen gedenkpenning, waarvoor de stempel door den Heer van der kellen gesneden werd. Deze fraaije gedenkpenning, lezen wij hier, onderscheidt zich door edele eenvoudigheid. Wij kunnen dien hoogen lof niet beamen, en dachten, den penning ziende en de opschriften lezende, eerder aan armoede van denkbeelden. Waarom geene allegorie? De geroemde egelantiertakken, schoon goed genoeg behandeld, zijn geenszins vrij van stijfheid. Deze penning, onzes bedunkens slechts gewone vermelding waardig, geniet evenwel bijzondere protectie. Hooren wij den Heer v.O.: Hun genoegen (t.w. der verzamelaars) zal daardoor verhoogd worden, dat de penning op de vaderlandsche munt en door van der kellen is vervaardigd, welke zoo fraai als eenvoudig voorkomt op het 200jarig bestaan van het Schouwtooneel der Hoofdstad in 1838; daar sommigen in het denkbeeld verkeeren, dat dezelve elders was vervaardigdGa naar voetnoot(1). Of wel de Hr. v.d. kellen zelf zoo veel waarde aan den penning toekent? Gelukkig voor hem, dat zich van tijd tot tijd de gelegenheid voordoet, om zijn talent op waardiger wijze te oefenen. 345) Het doet ons leed, dat het Tijdschrift geen meer uitvoerig verslag der Bijdragen tot de Penningkunde gegeven heeft. Niet in den handel zijnde, is derzelver inhoud aan velen onbekend gebleven. Wij verzoeken de Redactie er nader op terug te willen komen. 349) en 350) Het verslag der op den 15den Dec., 1840, te Amsterdam en 's Gravenhage gehoudene verkoopingen verlevendigde bij ons den wensch, dat in iedere aflevering van het Tijdschrift de prijzen der meest aanmerkenswaardige penningen, sedert de uitgave der voorgaande aflevering verkocht, in chronologische orde wierden medegedeeld. Wij durven verzekeren, dat de Redacteur, zoo hij in de mogelijkheid is, om aan dien wensch te voldoen, daardoor eene bijdrage zou leveren, die velen welgevallig zijn, en met de prijsopgaven in de beredeneerde Naamlijst in verband gebragt, een vrij goed geheel vormen zou. Het voorstel van den Heer deketh, ter opsporing en bewaring van Friesche penningen en munten, en het verslag der | |
[pagina 528]
| |
Commissie tot onderzoek van hetzelve (in hun geheel medegedeeld onder No. 355 en 356), kunnen geen' Penningkundige onverschillig laten. De Redactie vleit zich te zullen worden in staat gesteld, om van de uitkomst verslag te doen; wij hopen, dat het Friesch Genootschap aan het voorstel gevolg geven, en de resultaten aan het penningkundig publiek niet onthouden zal. Zouden deszelfs statuten veroorloven, die in het Tijdschrift openbaar te maken? Want schoon ook het laatste, door overneming, aan de mindere verspreiding van de Vrije Fries in de andere Provinciën te gemoet moge komen, ons scheen het altijd verkieslijker toe, dat zooveel mogelijk, bij alle mededeeling de Numismatiek betreffende, aan het Tijdschrift de voorkeur mogt worden gegeven, ten einde de belangstelling der Penningkundigen meer uitsluitend dáárhenen te leiden. 358) en 359) Hier missen wij de vermelding der transitoire bepaling, dat voorloopig, zoolang de stempels met de beeldtenis van Z.M. willem II niet in gereedheid zijn, alle munten, die van de Koninklijke beeldtenis moeten zijn voorzien, geslagen zullen worden met het jaartal 1840. Voor het overige is onder de rubriek Nederland geen gewag gemaakt van de medailles, door Z.M. toegekend wordende aan hen, die Hoogstdenzelven eenig Boek- of Kunstwerk, als vrucht van hunnen arbeid, aanbieden, of eene menschlievende daad hebben verrigt, welke het kenmerk draagt van moed, beleid en zelfopoffering, ingesteld bij Koninkl. Besluiten van 24 Jan., 1841, en 1 Dec., 1841. Deze zullen voortaan slechts ééne grootte hebben, en op de voorz. 's Konings borstbeeld, op de keerz. een toepasselijk Latijnsch of Nederduitsch opschrift voeren. Eindelijk ontbreekt nog de afscheiding tusschen Nederland en België 372)-378) Men denke hier niet aan strepen als onderdeel der decimale el, maar aan het onderdeel van den ouden Franschen voet. De benaming strepen kan ligtelijk tot verwarring aanleiding geven. 378) Verder even als van No. 377. Lees: No. 376. 437) Naar het ons voorkomt, had het overgenomen Prospectus, zonder nadeel, eenige bekorting kunnen ondergaan. 465) Het denkbeeld, om door middel van gangbare munt de herinnering van gedenkwaardige gebeurtenissen levendig te houden, hoewel niet geheel nieuw in Duitschland, werd door den Koning van Beijeren verwezenlijkt. Sedert 1825, deed hij met dat doel jaarlijks eene munt vervaardigen, en zoo al daardoor- | |
[pagina 529]
| |
de toepassing niet van overdrijving is vrij te pleiten, het gegevene voorbeeld blijft niettemin navolgenswaardig, en verdient algemeen bekend te worden. 476) Aan de opgeblazene en zinledige Inleiding van het berigt der Galerie numismatique des Rois de France zouden wij geene plaats hebben ingeruimd. - Vrij belangrijk is daarentegen het overzigt van den tegenwoordigen toestand der stempelsnijkunst in Frankrijk, onder No. 477. Ten aanzien der Fransche penningen schijnt de Redacteur niet in de gelegenheid geweest te zijn, even volledig en uitvoerig verslag te doen, als van de medailles van verschillende andere Landen, - en wij vonden tot onze verwondering onder de wetenschappelijke berigten geene aanhaling van de Revue de numismatique française, dirigée par e. cartier et l. de la saussaye (bevorens onder No. 394 der berigten aangekondigd, en ook voor de voormalige Zuidelijke Nederlanden belangrijk), - noch van het Institut, Journal des sociétés et travaux scientifiques de la France et de l'Étranger, Section II, sciences historiques, archaeologiques et philosophiques. Wij nemen deze gelegenheid te baat, om den Redacteur op beide opmerkzaam te maken, overtuigd, dat daaruit belangrijke bijdragen tot de berigten te putten zijn.
Het Tijdschrift bevat ditmaal geen opstel van wetenschappelijke waarde. Wien het verwijt treffen moet, kan niet twijfelachtig zijn; het zou weinig met de billijkheid strooken, de Redactie alleen verantwoordelijk te stellen voor eene schuld, die ook den Penningkundigen zelven behoort te worden toegerekend. Meer dan ééne penning- of muntverzameling is, het valt niet te ontkennen, een dood kapitaal; eerst dan brengt zij den bezitter vruchten op, wanneer hij uit dezelve aanleiding neemt tot geschiedkundig onderzoek, tot het nasporen van verouderde instellingen, gebruiken en gewoonten, enz. Dat die aanleiding voor de hand ligt, zal wel niemand ontkennen; dat zij, wel begrepen, tot iets goeds leidt, bewijzen, onder andere, de vroeger in dit Tijdschrift opgenomene geschied- en penningkundige aanmerkingen, naar aanleiding van eenige hier te Lande gevondene munten, door den Heer s.h. van der noordaa. Wij aarzelen dan geenszins allen, wier doel iets meer is dan verzamelen, dringend uit te noodigen goede voorbeelden te volgen, en hun, ter verspreiding van de resultaten hunner studie, het Tijdschrift aan te bevelen. Zoo zou hetzelve in belangrijkheid toenemen; | |
[pagina 530]
| |
zoo zouden de Penningkundigen de soms niet geheel ongegronde, doch weleens overdrevene persifflage, waaraan hun vak ten doel staat, zegevierend wederleggen. Hiermede zij evenwel niet gezegd, dat eenvoudige beschrijving en bekendmaking van zeldzaam voorkomende penningen of munten, mededeeling van bijzonderheden aangaande deze of gene medaille, of het feit, dat zij herinnert, opgaven betreffende de Stempelsnijders en hunne kunstvoortbrengsels, en andere berigten van dien aard, niet zeer welkom zouden zijn. Bijeenverzameld in het Tijdschrift, wordt hetzelve - om ons alleen tot Nederland te bepalen - eene voorname bron ter kennis van den omvang onzer Numismatiek, en ter aanvulling der bestaande Werken over de Penningkunde, eene stapelplaats van bouwstoffen, onmisbaar voor den vervolger van v. loon, onontbeerlijk voor den toekomstigen Geschiedschrijver der Stempelsnijkunst en harer beoefenaars in het Vaderland. Zal het noodig zijn omtrent het Penningkundig Tijdschrift in het algemeen een bepaald oordeel te vellen? Men vergunne ons te vooronderstellen, dat genoeg gezegd is, om te doen gevoelen, dat wij het ongaarne zouden missen, al kan de inhoud niet immer den lof van wetenschappelijkheid wegdragen. Wij willen dus den wensch niet terughouden, dat de Penningkundigen hunne ondersteuning aan hetzelve niet onttrekken, of des noodig schenken, opdat niet te eeniger tijd de Redactie genoodzaakt zij de uitgave te staken. Zoo thans de prijs vrij hoog is, meer deelneming kan denzelven doen dalen; zoo men al het een en ander aantreft, dat weinig belang inboezemt, men zie het overige niet voorbij, en legge bovendien de bedenking in de weegschaal, dat met het Tijdschrift het eenige aanwezige vereenigingspunt onzer Penningkundigen vervallen zou, de eenige Verzameling zou ophouden te bestaan, waardoor men met het meest wetenswaardige betreffende de Numismatiek wordt bekend gemaakt, waarin men de berigten vindt bijeenvergaard, die, hier en ginds verspreid, later moeijelijk zijn op te sporen, zoo zij al ter ieders kennis komen mogten. Hoewel nog eenige drukfouten zijn overgebleven, niet onder de errata vermeld, mag de correctie, over het geheel genomen, naauwkeurig genoemd worden. Wij moeten echter ten slotte opmerkzaam maken, dat twee achtereenvolgende bladen zijn gemerkt 389-404, terwijl de getallen 405-420 ten eenemale gemist worden. |
|