De Gids. Jaargang 6
(1842)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 174]
| |
Album. Korte berigten over boekwerken, vlugschriften, enz., aankondigingen van vertalingen, letterkundig nieuws, enz.Christophilus. Christelijk Jaarboekje voor 1842. Proza en Poëzij; bijeengebragt door onderscheidene Godsdienstvrienden. Met 3 Staalplaten. Tweede Jaar. Te Nijmegen, bij J.F. Thieme. 1841.Wij verblijdden ons te vorigen jare in de verschijning van den Christophilus, zoo zelfs, dat wij, ondanks de teleurstelling, die de inhoud van het Boekje ons baarde, den verderen bloei der jeugdige plant, maar in andere aarde, wenschtenGa naar voetnoot(1). Thans zeggen wij met het Voorberigt: ‘Toetst men den tegenwoordigen Jaargang aan den vorigen, dan zal men erkennen, dat de Christophilus aan innerlijke waarde gewonnen heeft.’ Maar is deze aanwinst van dien aard, dat zij ons verlangen bevredigt? Het smart ons, dat zij het nog niet is. Wij hadden vernomen, dat de Redactie van het poëtische gedeelte in andere handen was gesteld. Misschien was het eene schrijffout, poëtisch voor prozaïsch. De Naamlijst noemt ons, achter het woord Proza, vele nieuwe namen; achter het woord Poëzij slechts enkele. En wij gelooven liefst aan die schrijffout. Zoo kunnen wij de keus van den Uitgever prijzen, want het prozaïsche gedeelte heeft, naar ons oordeel, gewonnen. De eerste Sterflijst, van J.E. d. V.; Wat leeren ons de Zinnebeelden, die de oude Christenen op hunne graven plaatsen, omtrent de wijze, waarop zij den dood beschouwden, door w. moll. Een Landschap bij maneschijn, door j.p. hasebroek, zijn, elk in zijne soort, uitmuntende Stukjes. Jammer, dat het laatste vooral in den aanvang overladen is met beelden, die niet altijd evenvele gedachten zijn; met vergelijkingen, welke men niet altijd ongezocht en natuurlijk kan noemen. Die van a. verwijs: De Chr. gedenkdagen en feesten; van a. radys: In Jezus het ware leven; van d. pijzel: Over den invloed van de Godsdienst op het huisselijk geluk, zijn mede hunner plaats naast het eerste drietal waardig. Wij willen aan dezelve nog wel Het Avondbezoek in | |
[pagina 175]
| |
een Sterfhuis, door B., toevoegen, ofschoon niet vrij van groote gebreken. Aan de overige heeft men minder. Zij laten weinig na in hoofd of hart, nog minder voor het leven; enkele, als: Smart en Vreugd, door van schaick, zijn mislukt. En in het algemeen blijven wij in de Prozastukjes van den Christophilus meer studie en stijl verlangen, benevens eene rijkere toepassing van het Evangelie op het leven, bij welke men ook meer bepaald de behoeften en de gesteldheid van die standen op het oog houde, voor welke zulke Jaarboekjes uitsluitend bestemd zijn. Wij herhalen echter, dat het Prozaïsche gedeelte van dezen Jaargang, in vergelijking met dat van den vorigen, gewonnen heeft, en hopen daarom, dat onze Christelijke Landgenooten, met de aanvankelijke verbetering aanvankelijk tevreden, de uitgave zullen ondersteunen, om hare voortgezette volmaking mogelijk te maken. Van het Poëtische gedeelte zeggen wij hierom liever niet veel. Een waarlijk Poëtisch Stukje vonden wij niet, ook niet in die, welke met de namen van tollens en ter haar prijken. Wij zouden ze, zonder hunne naamteekening, aan hen niet hebben toegeschreven. Wel zijn er, die door velen met genoegen zullen gelezen worden. Maar in dit opzigt blijft de Christophilus eene hervorming behoeven. Wij bedenken bij deze uitspraak, dat de Godsdienstige, vooral de Evangeliesche Poëzij, eene dichtsoort is, in welke onder ons veel, maar weinig voortreffelijks, is geleverd, dat zelfs onze meestbegaafde jonge Dichters hiervan hunne gebrekkigste proeven gaven. Maar toch liggen er zuivere paarlen in de Gedichten van tollens; toch gaf bogaers zijn Jochebed, ter haar zijn Gedicht op strausz, deed beets enkele welgelukte pogingen. En heeft dit bezwaar niet van de uitgave van het Jaarboekje afgeschrikt, zoo heeft men de verpligting op zich genomen, door telkens vernieuwde proeven, dit bezwaar te verwinnen. De Christophilus heeft in dit opzigt op het gebied onzer Letterkunde eene schoone, ofschoon moeijelijke, roeping. Maar ook hierom, wij herhalen het, stelle ons publiek den welgezinden Uitgever in staat tot eene nieuwe proeve. Ondanks al het gebrekkige, dat wij in den Christophilus nog opmerken, zou het ons, om de onderneming zelve, om het goede in de uitvoering, om onze Letterkunde, smarten, zoo hij geene genoegzame belangstelling vinden kon, om de voortgezette uitgave te verzekeren. De Redactie bedenke, dat de onderwerpen, die in een Christelijk Jaarboekje behandeld worden, niet voor het grootste gedeelte op het bepaalde gebied van Bijbelsche Geschiedenis, geloof of zedeleer behoeven gezocht te worden. De inhoud mag | |
[pagina 176]
| |
en moet bij voorkeur aan het leven, vooral het leven der hoogere standen, ontleend worden, en de echt Evangelische voorstelling daaraan het Christelijke geven. De Redactie verlange van hare medewerkers, dat de preekvorm en preektoon zorgvuldig vermeden worde, die tot hier toe aan vele Stukjes maar al te veel eigen waren. Zij wissele de langere opstellen en vertoogen met korte gedachten en opmerkingen af. Zij make vooral gebruik van den rijken schat van boeijend onderwijs, die de Geschiedenis, nevens de Bijbelsche, de kerkelijke en wereldlijke, bijzonder die van het Vaderland, haar aanbiedt; van den rijken schat van innemend onderwijs, dat het Christelijk geloof in de Natuur weet te vinden. De Redactie zorge, dat hare medearbeiders zich, evenzeer als zij zelve, helder bewust zijn van de bepaalde bedoeling, die zij met de uitgave van haar Jaarboekje beöogt. Want moet deze bedoeling in het algemeen dezelfde zijn, als die van alle stichtelijke lektuur: de bevordering van echten Christenzin tot vermeerdering van echt Christelijk leven, de wijze, de middelen, om dit oogmerk te bereiken, zijn geheel andere, dan die men bij de uitgave van eenen bundel Leerredenen, stichtelijke Vertoogen of Traktaten zich voorstelt. Wij hebben genoeg gezegd. Aan ons publiek prijzen wij nog eens den Christophilus van 1842 aan, opdat de Christophilus van 1843 nog meer ons verlangen bevredige. De prijs is verminderd, mede een bewijs, dat de Uitgever doen wil, wat hij vermag, om zijne goede onderneming staande te houden. Waarom niet een Werkje van minderen omvang geleverd, opdat het, bij meer aanmerkelijke prijsvermindering, in veel meerdere handen kome? De plaatjes zijn beter dan die van het vorige jaar; zij kunnen reeds eene vergelijking met die van vele Almanakken van smaak doorstaan. Maar ook in dit opzigt blijft nog vooruitgang noodig. Geene teekening meer, als die der ontmoeting van jezus en nahor! Zou een zes- of achttal vignetten, in de plaats van een drie- of viertal plaatjes, in zulk een Jaarboekje niet meer voldoen? Maar het mogen dan wezenlijke vignetten zijn! R.T. |
|