De Gids. Jaargang 6
(1842)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijArchives ou correspondance inédite de la maison d'Orange-Nassau. Recueil publié, avec autorisation de S.M. le Roi, par Mr. G. Groen van Prinsterer, Chevalier de l'ordre du Lion Belgique, Secrétaire du Cabinet de S.M. Première Série. Tom. I, deuxième Édition. Leide, 1835.(Vervolg van blz. 97.)Het 2de Hoofdstuk: Origines de la maison d'Orange Nassau, pag. 54*-75*, bevat veel wetenswaardigs in een kort bestek. Wij hebben daarop geene aanmerkingen. Hetzelfde kunnen wij evenwel niet zeggen van het 3de, getiteld: Situation religieuse et politique. De §. 1: Nature des Gouvernements, strekt ten betooge van de onjuistheid der in latere tijden vrij algemeene meening, dat het Koningschap in de Middeleeuwen eene verkiesbare en niet erfelijke waardigheid was, en de Monarchijen niet anders dan verbasterde Gemeenebesten. Ref. erkent gaarne, dat het getuigenis geeft van des Schrijvers uitgebreide zaakkennis, en ook den lof van bondigheid verdient, wanneer men het oog alleen op Frankrijk vestigt. Hij had hier evenwel, daar het onze Nederlanden geldt, iets meer verwacht, dan de eenvoudige verklaring: ‘Que ces linéaments de l'histoire constitutionnelle et monarchique de la France se retrouvent dans d'autres contrées avec des différences secondaires.’ Hij erkent wel, dat de Vergaderingen der Stenden, om te beslissen omtrent de beden der Vorsten, het handelsverkeer van het in Gemeenebesten versnipperde Italië, de studie der Oudheid, de beoefening van het Romeinsche Regt en de bewondering voor Griekenland en Rome, ook hier te Lande grooten invloed hebben uitgeoefend, en eene republikeinsche rigting | |
[pagina 141]
| |
bevorderd; maar hij meent tevens, dat de oorzaak dier rigting dieper ligt, en dat ook dit door den Heer Gr. van Pr. niet voorbijgegaan had moeten worden. Deze weet toch zoo goed als wij, dat de Friesche Staatsregeling veel van de Frankische verschilde, en dat de Friesche vrijheidszin, ook nadat het Volk voor der Franken overmagt had moeten bukken, eenen niet geringen invloed bleef uitoefenen op de inrigting van het geheel, op de stemming der menigte en op de gebeurtenissen der volgende eeuwen. Van dat de Franken op het einde der 5de eeuw zich in Gallië hadden gevestigd, en in dien toestand van gezeten Volk hun bewind trachtten uit te breiden, ontstond er verwijdering tusschen hen en de verbondene Stammen der Friezen, die op Neêrlands grond, tusschen de Maas en de Wezer, de Germaansche instellingen meer zuiver handhaafden. Die verwijdering gaf een tachtigtal jaren later (575) aanleiding tot eenen bloedigen strijd tusschen volksvrijheid en toenemend monarchaal gezag, welke later tevens strijd werd tusschen Heidendom en Christendom, en gedurende twee eeuwen met afwisselend geluk bleef voortduren. Toen (775) werd hij, ja, door karel den Gr., beslist ten voordeele van de Monarchij; toen werden ook de Friesche Vorsten slechts Vassalen van den Frank, en werd de voortduring der Friesche volksregten een gunstbewijs des Overheerschers, zoodat men van hem zeggen kan, gelijk van napoleon: ‘Non seulement on n'ordonnoit point sans lui, on n'ordonnoit point même avec lui: il commandoit seul,’ mits men er bijvoege: ‘Charlemagne écoutoit, examinoit, consultoit.’ Hij was trouwens geen man, die wilde verwoesten zonder op te bouwen; maar hij deed het krijgsregt gelden met behoud van het bestaande, voor zooverre dit mogelijk was. Wat vroeger regtens bestond, bleef later, als blijk van de gunstige gezindheden des overwinnaars, voortduren, maar was tevens afhankelijk van die gunstige gezindheden. Naar waarheid heeft dus, onzes inziens, de Tijdgenoot gezegd: ‘De Wetten en Regten, die door de Grafelijke Privilegiën bevestigd werden, waren dikwijls ouder dan het landsheerlijk regt; maar de steden verlangden die regten door Privilegiën bevestigd te zien, omdat zij vreesden, dat op hare nationale gewoonten inbreuk zoude worden gemaakt’ (I, 83). Minder naar waarheid beweert, meenen wij, de Heer Gr.v.Pr. in zijn Handboek, enz., dat de Landsheer ze gaf uit vrye gunst, volgens zyn regt. Het was het regt van den sterkste, en de gunst bestond hierin, dat dit regt niet tot het uiterste toe werd ge- | |
[pagina 142]
| |
handhaafd. De Keizers bekleedden hunne gunstelingen met hooge waardigheden, en schonken hun een ruim aandeel in de veroverde Landen, die door de aldus begiftigden aan hunne mannen gedeeltelijk weder werden uitgegeven als achterleen. Zoo ontstond er een Frankische adelstand tegenover eene Friesche bevolking. De vrije grondbezitters onder deze droegen later veiligheidshalve hun erf almede aan de Vorsten op, om het als leen terug te ontvangen, en werden hierdoor ook in dien stand opgenomen. De overige vrije en welgeborene mannen vereenigden zich in steden, waar zij, onder de meer onmiddellijke bescherming des Vorsten, tegen de verdrukkingen des Adels veiliger waren, door handel en nijverheid een ruim bestaan vonden, en met Frieschen vrijheidszin kampten tegen de aanmatigingen van den Frankischen Adel. Vanhier die vijandschap der Edelen tegen de steden, welke naderhand in andere omstandigheden voedsel vond, en, schoon door den tijd gewijzigd, eene worsteling veroorzaakte, die eigenlijk niets anders was, dan de voortzetting van der Friezen eeuwen oude strijd om volksvrijheid en onafhankelijkheid tegen het Frankische beginsel van adelheerschappij, hetwelk nog door bilderdijk en zijne vereerders wordt voorgestaan, terwijl zij het tegengestelde met den naam van ‘Aristocratie communale’ bestempelen. §. 2, Principe et conséquences de la Réforme getiteld, bevat desgelijks nog al het een en ander, waarop, naar Ref. wijze van zien, met grond aanmerking is te maken. Gr.v.Pr. wil hier kortelijk zamentrekken: ‘Ce qu'il y a de constaté touchant les motifs, la nature, le point de départ, la marche, et les résultats de la Réforme;’ maar hij schijnt ons daarbij eenigzins in strijd te komen met de gevoelens, welke hij anders voorstaat. Bestonden de beweegredenen der Hervorming in de geheele afwijking van het Evangelie, die in de Roomsche Kerk heerschende was geworden, zij zelve kon dan ook niet wel iets anders zijn dan eene terugkeering tot dat Evangelie. Tot zooverre zijn wij het eens. Maar van waar ging zij uit; welk was het point de départ? - Van Pr. zegt, pag. 97*: ‘Ce point essentiel, cette vérité première, fut la justification par la foi, le salut accompli, le pardon gratuit, au nom des mérites de notre Seigneur; pardon dont l'obéissance est le fruit, au lieu d'en être la condition et le moyen.’ Dit is Luthersch en niet Gereformeerd, en moet derhalve in eenen ijverigen voorstander van Dordsche regtzinnigheid eenigzins bevreemden. Ref. betwijfelt daarenboven, of het wel volkomen waar zij. Hij | |
[pagina 143]
| |
vindt de aanleiding tot de Hervorming in de zedelijke behoeften der menschen, welke in de Roomsche Kerk, zoo als zij was na hare afwijking van het Evangelie, geene bevrediging vonden, en die hen aandreven, om terug te keeren tot dat verlatene Evangelie en het oorspronkelijke Christendom. Dáár vond men den gewenschten vrede voor het hart, en het beginsel, dat allen aannamen, doch naar hunne individualiteit wijzigden, was: de bijbel, de eenige kenbron der christelijke waarheid. Hiervoor kwamen de Zwitsersche Hervormers bepaaldelijk uit; het werd door zwingli en calvijn op den voorgrond gesteld; het is in alle geloofsbelijdenissen der Hervormde Kerken opgenomen, en behoort tot hare kenmerkende Leerstukken. Ook de Lutherschen erkennen trouwens wel de H. Schriften; maar hetgeen bij de Hervormden positief is, is bij hen meer negatief, naar den regel van luther: Quidquid non est contra scripturam pro scriptura est, et scriptura pro eo. - Wij ontkennen niet, dat de groote man praktisch uitging van de regtvaardiging door het Geloof; doch dit was een gevolg der omstandigheden. De schandelijke aflaatprediking dwong hem de Hoofdleer des Evangelies op den voorgrond te stellen; en hiermede, en met het nemen van die Leer tot het middelpunt van zijne geloofsbegrippen, hield hij zijne taak voor volbragt. Bij de eigenlijke Hervormden was het anders. Vermits zij uitgingen van het vrije onderzoek der Schriften, bragt dit onderzoek hen natuurlijk ook tot de erkentenis van de Hoofdleer van het Evangelie, maar toch tevens ook tot eene meer radicale hervorming, eene geheel nieuwe inrigting der Kerk, bij welke alles, wat behouden werd, den toets moest kunnen doorstaan van het Evangelie, dat beschouwd werd als de eenige bronwel van geloof en van geestelijk leven. Hetgeen de Heer v.Pr. zegt van den gang der Hervorming, als: ‘Successive et scripturaire,’ komt hiermede best overeen; doch hetgeen hij vervolgens zegt over de uitwerkselen der Hervorming, was minder dan wij hadden verwacht, en is over het algemeen vrij schraal uitgevallen. Hier hadden wij eene aanwijzing verlangd ook van den invloed, dien zij heeft uitgeoefend op het Katholicisme, dat toch door haar eerst geworden is, hetgeen het thans is en verder worden kan, door deszelfs leerbegrip te vestigen, zijne zeden te hervormen en onder hetzelve het licht der Wetenschappen te doen herrijzen. - Des te uitvoeriger daarentegen wordt er weder gesproken over hetgeen door Katholijken, - en door Protestanten, die van de Hervorming slechts de ontkennende zijde heb- | |
[pagina 144]
| |
ben, - aangaande de Hervorming in de 16de eeuw gezegd is, te weten: ‘Que cette Réforme a eu pour principe une liberté d'examen illimitée,’ pag. 102. Er hangt hier veel af van het denkbeeld, dat men aan het laatste woord verbindt. Brengt men het, met Ref., in verband met het bovengenoemde formele beginsel der Hervorming, dan kan men zich aan die zijde plaatsen. Onbeperkte vrijheid van Bijbelonderzoek en van uiting der meening, welke men op den Bijbel gegrond acht - is nog de leuze van het Protestantisme, dat voor deze vrijheid in den beginne alles heeft opgeofferd. Wij wenschen ze voor ons zelve in ruime mate, en geven haar even gaarne aan anderen. Verstand en gevoel zijn toch bij allen niet evenzeer ontwikkeld; niet aller zedelijke behoeften zijn ook dezelfde. De eene wordt getroffen door dit Leerstuk; een ander wederom door een ander. Men kan het hoofdbeginsel van harte omhelzen, en te zelfder tijd door het een of ander, aan het Evangelie eigenaardig, leerbegrip bijzonder worden getroffen. Hierbij oefenen de omstandigheden alwederom eenen niet geringen invloed uit. Men denke slechts aan luther en de aflaatprediking. Hetzelfde had bij anderen plaats. Fanatieken en Mystieken laten zich het meest door het Gevoel; Rationalisten daarentegen het meest door het Verstand leiden. Vooroordeelen beletten almede, dat de kracht der waarheid zich voor alsnog in hare geheele volheid openbare. - Moet men deze allen beperken in de vrijheid, om van het Evangelie gebruik te maken naar hunne inzigten? - Ref. meent, dat men hun die vrijheid behoort te laten, voor zooverre er de maatschappij niet door bedreigd wordt. Want dat het materiële beginsel der Hervorming, ook bij behoud van het formele, verschillend gewijzigd kan zijn, is uit de, in ons kleine Rijk gevestigde, Kerkgenootschappen ligtelijk te bewijzen. ‘Vrij onderzoek der H. Schriften’ stelt de Remonstrant op den voorgrond, en is bij hem hoofdleuze; maar hij omhelst toch juist daarom ook de hoofdleering van het Evangelie, welke zijn Luthersche buurman vooropstelt: ‘De regtvaardiging door het Geloof,’ terwijl deze, juist omdat zij Evangelieleering is, ook weder met hem het gezag der H.S. eerbiedigt. En de Hervormde moge meer aan ‘Geestelijke Godsvereering’ hechten; de Doopsgezinde allereerst aandringen op ‘de beoefening van het Christendom,’ zij sluiten daarom elkanders beginselen niet uit, of dingen iets af van de noodzakelijkheid des geloofs in christus; maar zij eerbiedigen, niet minder dan de eerstgenoemde, ‘het Woord van | |
[pagina 145]
| |
God’ als de kenbron van alle Godsdienstige waarheid. - Ref. meent alzoo, dat de Heer v.Pr. zich bedriegt, wanneer hij, pag. 103*, zegt: ‘On se trompe grossièrement, dès qu'on suppose que la Réforme ait exigé la tolérance pour la manifestation publique des croyances les plus diverses; en d'autres termes, qu'elle ait pour ainsi dire inauguré la Souveraineté de la raison.’ Onze rede kan wel geen rigtsnoer zijn voor anderen; maar onze Godsdienst moet, naar de Leer der Apostelen, toch eene redelijke blijven. Bekrompenheid van inzigt doet den mensch zijne eigene meening voor onfeilbaar houden en aan anderen opdringen; doch men wijkt af van het beginsel der Hervorming, wanneer men dit doet, en alzoo zijnen buurman weigert, hetgeen men voor zich zelven eischt. Naar waarheid zegt v.Pr.: ‘Les confessions ne sont pas la règle, mais l'expression et le témoignage de la foi’ (pag. 104*). Men heeft uit dien hoofde vrijheid, om tusschen de bestaande Confessiën eene keuze te doen. Maar wanneer nu eens geene derzelve iemands meening uitdrukte, welke hij toch op de H. Schrift gegrond achtte, zouden wij hem dan billijkerwijze kunnen weigeren, om zijne overtuiging, volgens zijne inzigten, naar buiten te openbaren, zoolang dit slechts geene hindernis of geen nadeel aan anderen veroorzaakte? Immers neen! De KatholiekGa naar voetnoot(1) moge het Protestantisme, omdat het die vrijheid schenkt, vergelijken bij ‘puinen, die over puinen storten; - bouwvallen eener stad, bij welker aanleg men reeds de strijdigste plannen vormde, minder stichten wilde dan vernietigen, en onophoudelijk elkanders arbeid zocht te ondermijnen of uiteen te werpen,’ wij houden het er voor, dat hetgeen bij het Protestantisme door den tijd vervalt, even als de ruïnen, welke de Roomsche Kerk zelve in zoo ruime mate bezit, slechts menschelijk omkleedsel is van die Goddelijke waarheid, welke in beide afdeelingen der Christenheid hare krachten openbaart en zal blijven openbaren, ofschoon de eene op de overlevering steunt en uit deze haar begrip ontwikkelt, terwijl de andere het geschreven woord (den Bijbel) alleen ten grondslage voor hare leerstellingen wil gelegd hebben. Het Goddelijke in beide zal zich meer en meer ontwikkelen. De Evangelische Kerk zal de Katholijke niet geheel vernietigen, zoo als sommige Protestanten verwachten; maar het Pausdom zal even weinig zijn oppermagtig ge- | |
[pagina 146]
| |
bied vestigen op de puinhoopen van het Protestantismus, ofschoon de Katholiek dat, alsof hij met den geest der voorzegging begaafd ware, begint aan te kondigen, als niet ver meer afzijnde. De Hervorming wil vrijheid, geene losbandigheid, en dit even zoo weinig in het burgerlijke als in het Godsdienstige. Met kracht van redenen wordt de beschuldiging van het tegenovergestelde, van de zijde der R. Katholijken ingebragt, door den Heer Gr. van Pr. wederlegd. De chateaubriand, von haller en de lamennais worden op eene waardige wijze tegengesproken. Doch met eenige verwondering zagen wij, dat ook guizot geplaatst wordt onder ‘nos prétendus alliés Protestants,’ omdat hij in zijn' Cours d'Histoire moderne, pag. 18, heeft gezegd: ‘La Réforme a été un grand élan de liberté de l'esprit humain, un besoin nouveau de penser,.... une grande tentative d'affranchissement de la pensée humaine, et, pour appeler les choses par leur nom, une insurrection de l'esprit humain contre le pouvoir absolu dans l'ordre spirituel,’ en pag. 22: ‘La crise du 16de siècle n'était pas simplement réformatrice, elle était essentiellement révolutionnaire.’ De Heer v.Pr. drukt, onzes inziens, te zeer op de door ons onderhaalde woorden. Of kan en moet men, wanneer men de Hervorming der 17de eeuw beoordeelt naar hare uitwerkselen in het westen van Europa, niet erkennen, dat zij dáár niet slechts herstellende of veranderende, maar inderdaad omverwerpende heeft gehandeld? Dat zij in die Landen, ten gevolge van den maatschappelijken toestand en de vrijheidszucht der Volken, zich heeft gekenmerkt zelfs als radicaal, offensief en democratisch? Men leze hare geschiedenis in Zwitserland, Frankrijk, Engeland, Schotland en de Nederlanden, en men zegge ons, of zij niet tevens eene geschiedenis is van oproerige bewegingen en in het oog vallende veranderingen in het Staatsbestuur? En hoe kon het anders? Men hield zich dáár aan het formele beginsel, en moest dus wel aanvallenderwijze te werk gaan tegen de, in de dienst der Hierarchie staande, aardsche magten, totdat geest- en zieleleven gezegepraald hadden over aanmatiging en gewelde. In het oosten van Europa ging het anders. Luther en zijne volgelingen, dat beginsel meer negatief toepassende, konden ten opzigte van Rome meer verdedigenderwijze handelen, gelijk zij ook gedaan hebben. Vanhier intusschen óok dat mindere leven, in hunne geschiedenis, bij dat leven, hetwelk de geschiedenis der meer eigenlijke Hervormden aanbiedt, door verdrukking en tegenstand, ook bij afwijkingen ten gevolge van ongeloof en dwaling. (Het vervolg in een volg. No.) |
|