| |
Archives ou correspondance inédite de la maison d'Orange-Nassau. Recueil publié, avec autorisation de S.M. le Roi, par Mr. G. Groen van Prinsterer, Chevalier de l'ordre du Lion Belgique, Secrétaire du Cabinet de S.M. Première Série. Tom. I, deuxième Édition. Leide, 1835.
(Vervolg van blz. 8.)
Toen ik de vorige aankondiging schreef, was de tweede uitgave van het 1ste Deel der Archives nog niet in mijne handen. Ik wist dus niet, welke groote veranderingen er reeds in dat Deel gemaakt waren, noch dat het, ten gevolge van deze, reeds een nieuw Werk was geworden. Vandaar het latere verzoek in de aant., op bladz. 8 uitgedrukt; vandaar ook deze nieuwe aankondiging.
Ik noemde deze, na zes jaren in het licht gegevene, heruitgave van het 1ste Deel een nieuw Werk, en, zoo ik vermeen, met regt. De 20 vellen druks zijn tot 47 uitgedegen, en er komt derhalve zeer veel voor, hetgeen in de eerste niet stond. Het avantpropos, vroeger 14 bladz. groot, beslaat er thans 51. De Prolégomènes, in de eerste niet voorhanden, vullen 208 bladz., en het getal der brieven is van 123 tot 201 gestegen. Of alle bezitters der eerste editie tevreden zullen zijn met deze zoo geheele omwerking, ten gevolge van welke zij genoemde 123 brieven, de fac similé's, enz. nog eens betalen moeten, of zich
| |
| |
het genot van al de genoemde uitbreidingen ontzeggen, - dit willen wij liefst niet bepalen. Er zullen er vermoedelijk wel zijn, die liever de thans toegevoegde brieven bij wijze van aanhangsel zouden hebben ontvangen, en de Prolégomènes onder eenen afzonderlijken titel. Referent is nogtans niet van die meening: hij verheugt zich over de heruitgave van dit Deel en over den arbeid, door den talentvollen man er aan te koste gelegd, ofschoon hij niet ontveinzen mag, dat er wel het een en ander in voorkomt, hetgeen er minder op zijne plaats staat, b.v. de aant. Prolég., p. 14*, 15* en m.d.
Had ik van de tweede uitgave eene maand vroeger inzage kunnen nemen, de vroegere aankondiging zou er gewis eenigzins anders hebben uitgezien. Wie alleen deze laatste editie bezigt, zal, volgens de gegevene aanwijzing, vruchteloos naar de uitdrukkingen zoeken, op welke er aanmerking is gemaakt. Zij zijn, voor zooveel het 1ste Deel betreft, in de Prolégomènes verzwolgen, die in drie Hoofdstukken verdeeld zijn, welker inhoud wij uit het Contenu (p. li-lxvi beslaande) kortelijk overnemen, met te zeggen, dat Chap. I ten opschrifte heeft: Sources historiques; Chap. II: Origines de la Maison d Orange-Nassau, en Chap. III: Situation religieuse et politique.
Deze Prolégomènes zijn wel de merkwaardigste vermeerdering tot dit Werk, en verdienen in de eerste plaats de aandacht, vermits zij den Lezer moeten plaatsen op het standpunt, waar hij, volgens den Heer G.v.Pr., behoort te staan, om de gebeurtenissen der 16de eeuw wèl te onderscheiden en naar waarheid te beoordeelen. Van de meerdere of mindere instemming met den inhoud er van zal de meerdere of mindere instemming met den verderen inhoud van G. van Pr.'s aanteekeningen, enz. afhangen. Zij zijn geschreven, opdat men ze gestrengelijk toetsen zou. ‘Dans un ouvrage’ (zegt de Schr., avant-propos, p. xvii) ‘consacré à la publication de documents et à l'examen des faits, nous avons cru devoir éviter toute apparence de polémique. Il nous suffit d'avoir exposé, une fois pour toutes, notre opinion sur la manière de considérer l'histoire des Provinces-Unies; sur la nature des Gouvernements Modernes et sur le principe et les conséquences de la Réforme.’ De beoordeelaar dient zich hiernaar te voegen, en, niet minder rondborstig dan de Heer v.Pr., ook eens voor altijd de punten op te geven, in welke hij van den Schr. meent te moeten afwijken. Men kan trouwens aan het Evangelie gelooven en deszelfs uitspraken beschouwen als een rigtsnoer voor Vorsten en Volken,
| |
| |
zonder evenwel nog den Staatsraad in alles bij te vallen, of de waarachtige en groote verdiensten der Vorsten uit het Huis van Oranje-Nassau te miskennen; men kan eene andere meening hebben, en toch aan het karakter, het doel en de bedrijven dier Doorluchtige Personen regt laten wedervaren. Steller dezes heeft het reeds gezegd, en herhaalt het, de zienswijze des Heeren van Pr. is niet volkomen de zijne. Aan eene van beide zijden, of nog liever aan beide, openbaart zich de invloed van vroeger verkregene indrukken, van welke men zich niet weet los te maken. Hij brengt opregtelijk hulde aan het talent des Heeren van Pr., doch kan zich niet overal met hem vereenigen, en acht het pligt, daar, waar hij van den geëerden Schrijver verschilt, rondborstig voor zijne zienswijze uit te komen. Wie de Waarheid liefheeft, kan toch ten koste der Waarheid tot geen bestand komen. Hij neemt daarom van het vroeger gestelde niets terug, vermits er hem geene aanleiding toe is gegeven. Van Pr. moge trouwens alweder op andere wijze zijn gunstiger oordeel over philips II trachten te staven, het door hem aangevoerde heeft voor Steller dezes geene overtuigende kracht; het schijnt hem veeleer gezocht en eenzijdig. Want wat doet het af, dat de gerlache (aang., p. 156*) hier met hem instemme? Heeft hij van dezen, p. 52*, niet zelf gezegd en bewezen: ‘M. de G. se fait l'écho de tous les préjugés et de toutes les calomnies contre le Protestantisme.’ Kan het strekken tot verschooning van philips dat men van hem zegt, p. 156*: ‘Il etoit religieux par conviction sincère et avec un dévouement qui ne connoissoit ni exception, ni limite. Hors de l'Église de Rome il n'admettoit pas la possibilité de salut; done il falloit contraindre à y entrer; il falloit sauver les âmes par le supplice du corps, il falloit
être, en quelque sorte par charité, inexorable et cruel.’ Waarom dan zijne Gemalin, maria tudor, niet op gelijke wijze verontschuldigd, maar genoemd: ‘Dévote et sanguinaire -?’ p. 157*. - De Heer v.Pr. wil de eens geuite meening doen veld winnen. Daarom herhaalt hij ze in zijn Handb. voor de Gesch. des Vad., I, bl. 182, en in zijn Kort Overzigt, bl. 28, opdat alzoo de jeugd reeds leere de zaken van uit zijn oogpunt te beschouwen! Hij houde het ons ten goede, dat wij daartegen opkomen. Hier zullen wij er echter niet verder bij stilstaan, maar het oog vestigen op den gewigtigen inhoud der Prolégomènes, en wel bepaaldelijk op die gedeelten, omtrent welke onze Schrijver ‘une fois pour toutes’ zijne meening heeft willen uiten.
| |
| |
De eerste § der Sources Historiques, handelende over de pièces inédites, kunnen wij dus met stilzwijgen voorbijgaan; alleen moeten wij opmerken, dat de Observations sur un témoignage du Comte d'Estrades, waarmede de vorige uitgave geopend werd, thans hier worden aangetroffen, pag. 9*-14*. Des te langer evenwel zal ons de tweede §., getiteld: Ouvrages Historiques, moeten bezig houden. Van Pr. begint dezelve met een vlugtig overzigt van de wijze, op welke de Geschiedenis van ons Land, van den oorsprong der Republiek af tot aan onzen tijd toe, behandeld is geworden, d.i. volgens hem, partijdigheid van beide zijden, doch verreweg het meest van de anti-stadhouderlijke partij. De redenen, welke hij hiervoor geeft, behelzen veel waarheid; doch de zaak is ook voor eene andere wijze van voorstellen vatbaar, en het is hier reeds dadelijk blijkbaar, dat de Heer v.Pr., ondanks de goede trouw, welke wij hem gaarne toekennen, zich niet van alle vooringenomenheid en partijdigheid heeft kunnen losmaken. Wij geven zijne bewering van partijdigheid toe; maar wij meenen, dat de schalen wel zoo ten naastebij in evenwigt zullen zijn. Het is: Iliacos intra muros peccatur et extra.
In het laatste gedeelte der vorige eeuw ligtte de beroemde kluit den sluijer op, waaronder eene menigte van dwalingen verborgen lagen, doch bragt weinig te weeg. Eerst in het nieuwe tijdperk, hetwelk met 1813 aanving, kwam er verandering. Bilderdijk gaf den schok: ‘Saississant avec ses forces gigantesques les armes préparées par kluit, rattachant l'étude de notre histoire aux grands principes de la légitimité et du Christianisme, il fondit tout-à-coup sur ceux qui se traînoient paisiblement dans le sentier battu, etc. -; il exalta ce qu'on avoit coutume de traiter avec mépris; il traîna par la boue ce qui avoit été l'objet d'une constante adoration.’ De strijd werd onvermijdelijk, en werd ook van weêrskanten met bitterheid gevoerd. Dit was evenwel nuttig voor de Wetenschap, die sedert lang stationair was geworden, en waarin nu op nieuw leven en beweging kwam. De Schrijver komt eindelijk tot het besluit, hetwelk wij, bl. 2, ook reeds als het onze hebben opgegeven: ‘Une Histoire des Pays-Bas, ou même des Provinces Unies, n'existe pas encore et ne sauroit encore exister,’ p. 28*.
Na deze algemeene opmerkingen worden eenige bijzondere Schrijvers beoordeeld, en wel, 1, degene, die de Geschiedenis des Lands in het algemeen hebben behandeld. Ook bij deze beoor- | |
| |
deelingen komt de individualiteit des Schrijvers duidelijk uit. Met de uitspraken over wagenaar en bilderdijk zal men over het algemeen nog vrede kunnen hebben, ofschoon Steller dezes, ten opzigte des eersten, toch meer instemt met het gunstiger oordeel van Mr. de wind over hem in zijne Verhandeling over den invloed van wagenaar's Vaderlandsche Historie op de beschouwing en beoefening onzer Geschiedenis, - onlangs door het Instituut uitgegeven. De Heer v.Pr. erkent toch wag's. goede trouw, en is in het geheel niet blind voor de gebreken van bild. Hij noemt de Vad. Historie des eersten: ‘Un ouvrage lequel, encore de nos jours, malgré tant de critiques, n'a pas été remplacé de manière à ce qu'on puisse entièrement s'en passer,’ - en zegt van de Gesch. d. Vad. van den laatsten: ‘Que cet écrit, en lui-même, déja ressemble à une armure antique, objet curieux mais inutile dans nos luttes et qu'on transporte de l'arsenal au musée.’ - Bosscha, Neêrlands Heldend. te land, en de jonge, Geschiedenis van het Nederl. Zeewezen, worden eenvoudig vermeld; van meijer daarentegen wordt gezegd, dat hij: ‘En décrivant nos Institutions Judiciaires, a raconté d'une manière fort intéressante la marche et l'exès de l'Aristocratie Communale.’ De Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, door ypey en dermout, wordt met afkeuring vermeld; van van der kemp's hevig tegenschrift wordt in tegendeel gezegd, dat het onwederlegbaar groote
verdiensten heeft. Wij kunnen, zonder in het eerste Werk alles goed te keuren, het niet zóó laag stellen, en loopen ook met het Werk van den Advokaat zóó hoog niet. Wij deelen derhalve niet in de ergernis des Heeren van Pr., omdat het zoo weinig gebruikt wordt, eene ergernis, die den anders bezadigden man tot eenen onaardigen uitval verleidt, over: ‘Une tactique, qui, pour être assez commune, n'en est moins digne de mépris. Un livre, ébranle-t-il les opinions reçues, on a garde de le réfuter; on feint de ne pas le connoître; on évite d'attirer sur lui l'attention publique, on tache de le tuer par le silence et l'oubli.’ - Van v.d.K. Werk is in der tijd wel degelijk kennis genomen; maar hetgeen v.Pr. van de Gesch. d. Vad. heeft gezegd, is ook op dit geschrift van toepassing.
In de 2de plaats wordt gesproken over de Schrijvers, die het tijdperk van willem I behandeld hebben, en wel bepaaldelijk verdiende loffelijke melding gemaakt van bor, van meteren en van reyd, als tijdgenooten der gebeurtenissen. Hooft wordt alleen genoemd, om hem als Geschiedschrijver te wraken. ‘Quel- | |
| |
que grand que puisse être son mérite sous le rapport littéraire, nous ne voyons pas que l'histoire ait beaucoup profité de son travail;’ waarmede wij niet instemmen. Doch le petit en h. de groot worden zelfs in het geheel niet genoemd, en toch was ook de eerste een' tijdlang in den domesticken dienst des Prinsen, in het bezit van vele oorspronkelijke Stukken, en een ooggetuige, die veertig jaren lang den krijg in deze Landen volgde; toch is het 2de Deel van zijn Werk, dat met 1556 begint, met zorg bearbeid, in het Fransch uitgegeven, bij herhaling in Frankrijk gedrukt, in het Engelsch vertaald, en dus bij den buitenlander bekend; toch loopen de groot's Annales over hetzelfde tijdvak, en is hij in Frankrijk en Duitschland (door mably, wachler en luden) als Geschiedschrijver hoog geprezen. Maar paquot heeft le petit beschuldigd van zaakverdraaijing, om aan de Staten te behagen, en de groot was Remonstrant. Zij hadden daarom, dunkt ons, te eerder vermelding verdiend, ten einde alle vermoeden van het hier in praktijk brengen der straks genoemde taktiek af te weren.
Billijker dan omtrent deze drie Landgenooten is v.Pr. omtrent den Franschen Hervormde languet en den Italiaanschen Jezuït strada. Wij vereenigen ons geheel met het te dezen gezegde, en volgden den Schrijver desgelijks met veel genoegen, waar hij handelt over de belangrijke Stukken, door hoynck van papendrecht medegedeeld; over den wel niet onverdienstelijken, maar toch in meerdere opzigten ook weder niet lofwaardigen arbeid van de beaufort, en over hetgeen buitenlanders van naam, een van rommel, ranke, von raumer, de chateaubriand, capefigue en de gerlache, in de laatste tijden over de groote gebeurtenissen der 16de eeuw schreven.
(Het Vervolg in een volgend Nommer.)
|
|