De Gids. Jaargang 4(1840)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 520] [p. 520] Zomernacht. L'été, lorsque le jour a fui, de fleurs couverte, La plaine versa au loin un parfum enivrant; Les yeux fermés, l'oreille aux rumeurs entr'ouverte, On ne dort qu'à demi d'un sommeil transparent. Les astres sont plus purs, l'ombre parait meilleure; Un vague demi jour teint le dôme éternel; Et l'nubu douce et pâle, en attendant son heure, Semble toute la nuit errer au bas du ciel. Les Rayons et les Ombres. De heuvel werpt zijn schaduw over 't dal; Een zoete geur, opwalmend naar den hoogen, Omhelst het windje, uit liefde toegevlogen, Als 't kussend langs de bloemen strijken zal, Of, suizende door 't elzenloof getogen, Den nachtegaal verrast in 't zacht geschal, En, van zijn lied nog trillende en bewogen, De wiekjes doopt in gindschen waterval, Waarnaar de wilg zijn twijgen houdt gebogen. Gij dammelt in halfsluimerende rust; De balsemlucht bereikt u van de kruiden; Der vooglen lied schept u een droom van lust; Daar 't zoet gernisch der vredige geluiden U half ontwaakt en aanstonds weder sust; Of blijft als ik voor 't open venster dralen; 't Is of u 't blaauw des hemels tegenlacht; Der starren licht lijkt zuiverer te stralen; Het duister zelf is vriendelijk en zacht, En onbekwaam verschrikkingen te malen; En de ochtend schijnt alreeds den ganschen nacht Verlangende aan de kimmen om te dwalen. NICOLAAS BEETS. Vorige Volgende