De Gids. Jaargang 4
(1840)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij(Naar het Engelsch).Op een' zonnigen morgen der laatste maand Maart deed eene fatsoenlijke vrouw, die zelve hare hitten mende, het lage rijtuig in Aberleigh-lane stilstaan, om, over de heining des wegs, een klein meisje en haren hond, in het veld aan de overzijde van deze, gade te slaan. De haag was vrij kaal geschoren, uitgezonderd waar eene groep hazelaren, met hunne lange kwasten, over eene heiplant wuifde, die in vollen bloei stond, en een boschje wilde pruimen zijne witte bloesems paarde aan eenige palmtakken, van welke de bijën alreeds honig gaarden. Het kleine meisje was schier even bezig als de bijën: zij plukte viooltjes, witte en blaauwe, waarmede de zonnige hoogte der heining bezaaid was, en haar hond blafte eene kudde schapen aan, die in dat deel des velds graasden; er hadden rapen ge- | |
[pagina 381]
| |
staan, en na het rooijen gaf men hun het overschot prijs. De hond was een kleine Fransche patrijs, een der aardigste, die men ooit zag, met lang kroes baar, sneeuwwit, behalve dat zijne ooren en drie of vier plekken op zijn lijf naar het bruine zweemden, langbarige pooten en helder zwarte oogen: juist die soort van beestjes, welke groote dames tot schoothondjes kiezen. Het was aardig te zien, hoe dit lieve diertje eene groote kudde schapen voor zich uitdreef, lammeren, ooijen en rammen, zoo oude als jonge, want schapen zijn zulke blood-aards! En echter werd het tooneel nog koddiger, als de schapen, voortgejaagd tot de afbakening toe, hoe laf ze ook zijn mogten, wel verpligt waren terug te keeren; dan was het of zij moed schepten bij het zien van hunnen vijand, dan naderden zij een' stap of twee, en wilden zich dapper houden; en zie, de kleine patrijs, op zijne beurt verschrikt, deinsde al bassende naar zijne jeugdige meesteresse achteruit, en scheen alzoo een even groote lafaard als de schapen. De dame in het rijtuig bleef met pleizier bij het spel toekijken, en sprak eindelijk het jonge meisje, dat een aardig kind van een jaar of tien en in den zwaren rouw was, aan. ‘Wiens hondje is dat, lieve?’ vroeg de dame. ‘Het is mijn hondje, Mevrouw!’ was het antwoord. ‘En hoe kwaamt gij er aan? Het ras is niet gemeen.’ ‘Het was het hondje van mijne arme moê! Papa bragt het meê uit Frankrijk.’ En de blik en de toon zeiden dadelijk, dat de arme amy een weesje was. ‘En jij en je aardig hondje - hoe heet het?’ vroeg de dame, die haar zelve in de rede viel. ‘Flossy, Mevrouw! lieve Flossy!’ Eu amy bukte zich, om den krulligen, zijachtigen, glinsterenden rug te strijken, waaraan Flossy (vlossig) waarschijnlijk zijn' naam had te danken; en Flossy sloeg de pooten om den hals zijner jonge meesteresse, en sprong en huppelde en kwispelstaartte om haar heen. ‘Jij en je Flossy woont zeker hier in de buurt?’ vroeg de dame. ‘Digt bij, Mevrouw! op Courtfarm, bij mijn' oom en tante lloyd.’ ‘En je houdt veel van Flossy?’ hernam de dame; - ‘je zoudt hem niet willen missen?’ ‘Floss missen!’ kreet amy, ‘mijn' lieven Flossy missen!’ en zij wierp hare viooltjes in het gras en nam haar trouw schoothondje | |
[pagina 382]
| |
in hare armen, alsof zij bang was dat men het haar ontrooven zou; terwijl Floss, die in hare vreeze scheen te deelen, zich digter aan zijne jonge meesteresse drong, en zijn kopje tegen hare wang drukte. ‘Wees zoo vervaard niet, lieve!’ hernam de dame, terwijl zij zich gereed maakte voort te rijden; ‘ik ben niet gekomen om uw' gunsteling te stelen, maar ik zou gaarne vijf guinjes geven voor zulk een' hond, en zoo gij er ooit zoo een' krijgen kunt, hebt gij hem maar naar Lumley-Castle te sturen. Ik ben Lady lumley,’ voegde zij er bij. ‘Goeden morgen, lieve! Adieu, Flossy!’ en met een vriendelijk hoofdknikken reed de dame in den hittenwagen weg; en amy en Flossy keerden naar Courtfarm terug. Amy was eene wees, die eerst onlangs eene schuilplaats had gevonden onder het dak van haren goeden oom en tante lloyd, welke echter nog veel te wenschen overlieten, om aan het bloode zachtaardige kind het verlies van hare teederlievende ouders eenigzins te vergoeden. De kleine was gewend aan zoete woordjes en voorkomende manieren; het ruwe, eerlijke echtpaar stiet haar onwillekeurig honderdmaal op éénen dag van zich af, totdat ze zóó bang werd voor de grove stem des pachters en het lomp aantasten van zijne vrouw, dat zij hun, zoo vaak zij kon, ontliep, en zich zoo verlaten en ellendig gevoelde als een kind zijn kan, dat vroeg geleerd heeft op den Hemelschen Vader te vertrouwen. Op Court-farm had zij geenen anderen troost dan dien, en geene andere uitspanning, dan met Flossy te spelen en met vrouw clewer, de schoonmaakster, te praten, die baker bij hare moeder was geweest. Vrouw clewer had betere dagen gekend; maar, daar zij laat getrouwd was en vroeg weduw was geworden, had zij dag uit dag in gesloofd, om een' éénigen zoon groot te brengen. Al wat zij had kunnen overgaren was door haar besteed, om hem bij een' timmerman op het werk te doen, en hem ordentelijk in de kleêren te houden. Schoon thomas, zóó heette de jongen, wat levendig en ligtzinnig was, scheen hij toch een brave en dankbare borst, en had hij, daar zijn leertijd ten einde was, aan zijne moeder beloofd, in een stadje in de buurt werk te gaan zoeken, en zoo hij dit vinden mogt, haar voor al hare trouw en zorg te beloonen, door haar van zijne verdiensten te onderhouden. Het was nu ongeveer eene week geleden, dat hij vertrokken was, en vrouw clewer had het met tranen in hare oogen, met tranen van vreugde, aan amy verteld. | |
[pagina 383]
| |
Was het wonder, dat het kind er onder het naar huisgaan aan dacht, dat zij dadelijk hare oude vriendin, die zij wist dat dien dag zou komen wasschen, opzocht? Als vrouw clewer haar nog eens zou verteld hebben, welk een brave jongen thomas was, dan zou zij haar iets nieuws hebben mede te deelen: hare ontmoeting met Lady lumley. Zoo als zij verwachtte, trof amy vrouw clewer op het bleekveld aan, maar niet bezig en blijde, zoo als zij zich haar had voorgesteld; vrouw clewer merkte niet eens, dat bare lieve Miss amy naar haar toehuppelde. Zij zat op den grond, naast de mand met kleêren, de handen voor het gezigt, snikkende, alsof haar hart breken zou. ‘Wat scheelt er aan, - waarom huil je zoo?’ vroeg amy. En vrouw clewer was niet in staat de vriendelijke belangstelling te weêrstaan, door het genegen kind aan den dag gelegd; zij deelde haar in weinige woorden de oorzaak van haren jammer mede. ‘Thomas heeft dienst genomen!’ Wat drukken weinige woorden soms eene groote smart uit! ‘Thomas is soldaat geworden!’ En de arme moeder wierp zich, zoo lang zij was, op den grond neder en hijgde en snikte, alsof zij nooit weêr spreken zou. ‘Soldaat geworden!’ borst amy uit. ‘U verlaten! Zóó wreed, zóó boos kan hij niet wezen! Hij zal weêrom komen, hakerlief!’ want amy noemde vrouw clewer altijd baker, zoo als hare moeder dit plagt te doen. ‘O! reken er op, dat hij weêrom zal komen. Thomas is een goede jongen, al is hij wat wild. Hij zal weêrom komen, - dat zal hij.’ ‘Dat kan hij niet!’ hernam de arme moeder, terwijl zij zich uit hare ellende poogde op te heffen. ‘Dat kan hij niet, hoe graag hij bet zou willen; zij zullen hem niet laten gaan. Niets kan hem ontslaan dan geld, en ik heb het niet.’ En op nieuw stikte de moeder in tranen. ‘Mijn arme jongen moet vertrekken!’ ‘Geld!’ zeide amy, ‘ik heb eene halve kroon, die mijn peet mij gegeven heeft, en twee shillings en drie sixpences; ik zal ze gaauw gaan halen.’ ‘God zegene er u voor!’ snikte vrouw clewer; ‘maar het weinige zou niet mogen baten. De soldaat, die het mij kwam zeggen, bood aan hem vrij te maken voor vijf pounds; maar waar zal ik vijf pounds krijgen? Al mijn goed en al mijne kleê- | |
[pagina 384]
| |
ren zouden zulk eene som niet opbrengen; en zoo al iemand geld zou willen leenen aan een arm oud schepsel, als ik ben, hoe zou ik ooit in staat wezen het weêrom te geven? Neen, thomas moet vertrekken! - Thomas moet naar Oost-Indië, zoo als de soldaat zeî, om door een' kogel om te komen, of aan de koorts te sterven! - Ik zal nooit zijn lief gezigt weêrzien! Nooit!’ En zich afwendende van het meêwarige kind, bukte zij zich over de kleêren in de mand, en trachtte die met bare bevende handen uit elkander te halen, en ze op te hangen om te droogen; maar, door baren weedom niet in staat de stukken nat goed uit een te doen, borst zij in eene vlaag van tranen uit, en leunde tegen het stijf gespannen koord, dat bij iederen snik slingerde en trilde, als ware het van den weedom der arme moeder bewust geweest. Amy daarentegen zat op de trappen, die naar het huis leidden, haar in sprakeloos medelijden gade te slaan. ‘O! zoo Ma nog leefde!’ dacht het meisje, ‘of Pa, of zoo ik het Tante lloyd durfde vragen! of zoo ik zelve het geld had, of iets, daar ik geld voor krijgen kon!’ En juist toen die gedachte haar inviel, kroop Floss, die verbaasd was zijne jonge meesteresse zoo stil en zoo droef te zien, naar haar toe, hief zijnen poot in haren schoot op en jankte. ‘Lieve Flossy!’ zeide amy, zonder dat zij wist, wát zij zeide; en zich toen eensklaps herinnerende wat Lady lumley haar gezegd had, sloot zij den hond in hare armen, kreeg eene kleur als bloed, van eene gemengde aandoening, van vreugde en verdriet, want Floss was het schoothondje geweest van hare lieve mama, en amy hield zóó veel van hem. Volle vijf minuten lang zat zij Flossy te streelen, en zijn' gladden, glinsterenden rug te kussen, terwijl het getrouwe dier hare wang en hare handen lekte, en digter aan haar hart nestelde, en al deed wat het kon, om zijne dankbaarheid te toonen en hare liefkozingen te beantwoorden. Volle vijf minuten lang zat zij sprakeloos; eindelijk ging zij naar vrouw clewer, en legde den hond in hare armen. ‘Lady lumley bood mij heden morgen vijf guinjes voor Flossy,’ zeide zij; ‘neem hem, lieve baker! en neem er het geld voor, maar verzoek haar, dat zij vriendelijk jegens hem zij,’ voer de arme amy voort, en was niet langer in staat hare tranen te weêrhouden. ‘Laat Floss het goed bij haar hebben.’ En met een hart, dat te vol was, om zelfs naar de dankbetuigingen en de zegeningen te hooren, waarmede de gelukkige moeder haar overstelpte, ging het meisje in huis. | |
[pagina 385]
| |
Maar kocht Lady lumley Floss? - En, werd thomas clewer ontslagen? Ja, thomas clewer kwam vrij; want Sir john lumley sprak met zijnen Kolonel, en hij keerde terug naar zijn huis en zijne teeder liefhebbende moeder, volkomen genezen van zijn' wilden aard en zijn' lust om soldaat te worden. Maar Lady lumley kocht Floss niet, dewijl zij, zoo als zij zeide, hoe veel zin zij in hem had, zulk een goed meisje als amy niet wilde berooven van iets, dat haar pleizier deed. Zij wilde Flossy niet koopen, maar voer voort, zoowel hem als zijne jonge meesteres in het oog te houden; dikwijls verzocht zij ze op haar kasteel en vergat geen' enkelen winter amy een Kersgeschenk te geven; ja zij spreekt er van haar tot kamenier te nemen, als zij volwassen zal zijn. |
|