De Gids. Jaargang 4
(1840)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij(Uit het Nieuw-Grieksch.).O gij, die eene dochter hebt,
om haar ten echt te geven,
Geef haar een' grijsaard liever 'nog,
dan eenen jongen bootsman:
De bootsman heeft een treurig lot,
een leven vol ellende;
Des morgens eene bete broods,
des avonds geene spijze!
Wel is zijn legersteê bereid,
maar nimmer mag hij rusten!
O arme bootsman, die zoo ziek
ter neêr ligt op het vaartuig!
Hij heeft geen moeder, die hem ziet,
geen vronw, die om hem weeklaagt,
Geen' broeder, geene zuster meer,
geen' sterveling op aarde!
Alleen de stuurman spreekt hem toe,
de meester van het vaartuig:
‘Welaan, sta op! mijn wakkre maat,
sta op, mijn jonge zeeman!
Geef op bet regte tijdstip acht,
ter haven in te loopen.’ -
‘Ach! zeg ik n, ik kan het niet,
waarom zegt gij: welaan toch?
| |
[pagina 256]
| |
O reik me een hand, opdat ik sta,
en breng mij naar een zitplaats;
Omwind, omwind mijn splijtend hoofd
met twee, met drie paar doeken,
En mijne slapen met den doek,
geschonken door mijn meisje.
En geef mij dan de kaart des Lands,
hetwelk ik heb verlaten.
Ziet gij dien heuvel ginder daar,
daar achter nog dien andren,
Met wolken om hun sombre kruin,
met nevels aan hun voeten?
Zet dáár den koers des vaartuigs heen,
de haven is er heerlijk,
Werp er het lood ter regter hand,
ter linker hand de kabels,
En aan de zuidzij van het schip
het anker, zwaar van ijzer.
O stuurman! biddend smeek ik u,
o meester van het vaartuig!
Begraaf mij in het kerkje niet,
en ook niet in het klooster,
Maar aan het strand der woeste zee,
zoo diep in 't zand des oevers:
Dáár komen alle bootsliên vaak,
dáár hoor ik hunne stemmen.
Vaartwel, o vrienden mijner jengd!
en gij, o wakkre stuurman!
En gij, o vrolijk scheepsgejuich!
bij aankomst en bij afvaart......’
Zóó sprekend sloot zijn oog zich digt;
hij zag de zon niet weder!
H.P.
|
|