De Gids. Jaargang 4
(1840)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijBijzonderheden
| |
[pagina 209]
| |
ge quaestie; alles bragt zij tot een systeem terug, en hare gevolgtrekkingen, hoe fijn ook uitgedrukt, waren evenwel zelden juist. Zij bezat weinig van die vurige verbeelding, dat onbestemde verlangen, dat teeder gevoel, dat in hare dochter uitblonk. Hare zucht, om alles stelselmatig te behandelen, oefende haren invloed op de opvoeding, die zij aan hare éénige dochter gaf. Men begrijpt, dat haar stelsel het tegenovergestelde van rousseau was. Met regt doorzag zij daarvan de gevaarlijke strekking; onder alle vormen wilde zij het materialisme van dien wijsgeer bestrijden, en door den geest trachtte zij op den geest te werken. Volgens hare meening was het genoeg, de jeugdige hersenen met eene menigte denkbeelden op te vullen; het verstand, zeide zij, zou naderband alles wel in orde brengen. En inderdaad, het voorbeeld van Madame de staël zou hare stelling kunnen regtvaardigen. Bij deze was liefde leven. Haar vader en hare moeder waren langen tijd voor haar de voorwerpen van eene bijna godsdienstige vereering; langen tijd zou zij niets gedaan of gezegd hebben, dan hetgeen hare ouders wilden of wenschten. Nooit van hunne zijde afwezig, getuige der ernstige en diepzinnige gesprekken, die in het salon van hare moeder werden gehouden, maar gedwongen om te hooren en te zwijgen, had germaine necker weinig wil van hare kindschheid; zoo lang zij nog germaine was, was haar bestaan ongelukkig, iudien men bedenkt, welk een geest er reeds in dat kind leefde. Men oordeele uit deze proeve. Germaine necker was pas tien jaren oud, toen gibbon aan hare moeder voorgesteld werd. Bekend is het uiterlijk van den schrijver der Decline and Fall; hij was op zijn best vijf voeten lang; maar, als om zijne lengte door de breedte te vergoeden, was bij bijna geheel rond. Volgens m. de bievre had hij ten minste een' omvang van tien voeten. ‘Als ik beweging wil nemen,’ zeide deze, ‘loop ik driemaal m. gibbon rond.’ Zijn buik was ongehoord en zijn voorkomen zoo bespottelijk als maar denkbaar isGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 210]
| |
Maar van dit alles zag germaine niets. Slechts ééne zaak had het lieve kind gezien: het was het genoegen, dat haar vader in den omgang met gibbon smaakte. Zij zon daarom op een middel, ten einde hem altoos bij hare ouders te houden, en het kind vormde het ernstige plan om hem te huwen. Er is iets koddigs in dit voornemen; maar treffend tevens is de naïve goedhartigheid, die, zonder de waarde van het offer te berekenen, slechts op het geluk ziet, dat er anderen door wordt aangebragt. In de gezelschapskamer van Mevrouw necker werd germaine op haar zestiende jaar nog even als op haar zesde behandeld. Naast den leuningstoel van hare moeder stond een houten tabouretje, en dat was hare zitplaats; dáár moest zij zoo regt op zitten, alsof zij een ijzeren keurslijf droeg. Maar opmerkelijk was het, dat zoodra zij in de kamer kwam, vijf of zes grijze hoofden zich om haar schaarden, en haar aanspraken met eenen eerbied, dien zij anders aan geene vijfëntwintigjarige zouden hebben betoond. Een ooggetuige verhaalt, dat op haar elfde jaar een' man met een doordringenden blik, met een' ernstig geplooiden mond, met een hoog en denkend voorhoofd het kleine meisje naderde, en hare handjes in de zijne sluitende, met zigtbaar genoegen een ernstig gesprek met haar voerde. Die man was de abt raynal; de anderen waren thomas, de marmontel, de Baron grimm en la harpe. Over tafel sprak zij nimmer, maar luisterde met eene inspanning, die getuigde, wat van haar eenmaal te verwachten stond. Opmerkelijk was het, dat Mevrouw necker, ondanks hare strengheid en ingetogenheid, zeer rekkelijk was op het punt van menschen te zien en het bezoeken van den schouwburg. Altoos zag germaine veel bezoek bij hare moeder, en daaronder mannen, wier krachtig verstand een bijna al te sterk voedsel aan haren geest aanbood. Intusschen had die omgang een' heilzamen invloed op hare ontwikkeling. De vrijheid aan haren geest toegestaan, zette dezen tot hoogere vlugt aan. Zij maakte karakterschetsen, uittreksels of beoordeelingen, wanneer zij van den schouwburg te huis kwam. Hetgeen zij las, speelde zij in hare verbeelding over. Clarisse en hare schaking was voor haar in hare jeugd een feit van aanbelang, en een vriend, die naar | |
[pagina 211]
| |
Engeland vertrok, liet zij daarvoor aan Miss howe haren groet overbrengen. Te regt zeide een van hare vertrouwdste vrienden: dat niets Madame de stael zoo zeer vermaakte, dan hetgeen haar aan het schreijen bragt. Maar deze strenge oefening van geest en ligehaam beide had eene nadeelige uitwerking op hare gezondheid. Zij was toen veertien jaren, maar zij kwijnde en was buiten staat hare studiën voort te zetten. De geneesheeren rieden haar naar buiten te gaan en necker vergezelde haar naar het land. Mevrouw necker verloor sinds het oppergezag, dat zij met zoo veel strengheid over hare dochter had uitgeoefend, en liet de zorg voor haar ten eenenmale aan haren vader over. Zij scheen te herleven, gedurende haar verblijf te St. Ouen. Een dichterlijk leven volgde de inspanning, waaronder zij te huis bij hare moeder bijna zou bezweken zijn. Als nymphe of muse gekleed, doorkruiste zij in het gezelschap harer vriendinnen de lommerrijke dreven van St. Ouen. Daar zeide zij verzen op of vergastte zich aan het heerlijke proza, waardoor de schrijvers van die dagen uitmuntten. Zelfs maakte zij tooneelstukken, die zij naderhand met hare vriendinnen opvoerde. Kort echter duurde die liefhebberij. Dichteres door de kracht harer fantasie, werd zij echter door die proeven overtuigd, dat zij voor het vormelijke der kunst weinig aanleg had. Haar eerste werk is weinig bekend. Algemeen gelooft men, dat het haar werk over rousseau is; doch het zijn twee of drie novellen in den smaak van arnaud en Mme riccoboni. Zij overtrof echter hare voorbeelden; er is in die vertellingen even veel levendigheid als fijnheid van gevoel. Toen eerst verschenen de Brieven over rousseau. De opgang, dien zij maakten, de verbazing, die zij verwekten, was boven alle beschrijving, en toch was zij toen eerst twintig jaar oud. De Omwenteling had nog geen plaats gehad: de Omwenteling, die Madame de stael eerst geheel op de hoogte van hare roeping bragt. Toen zij de Brieven over rousseau schreef, had zij nog geen' dier stormen doorgestaan, welke haar leven hebben geteisterd. Er heerscht in dit werk eene soort van kalmte en opgeruimdheid, die vreemd is aan de latere vruchten van haren geest. De droefheid moest eerst het genie van Madame de stael in al haren luister doen blinken. Over het uiterlijk voorkomen van Madame de stael is veel gesproken: hoe ooit iemand haar leelijk heeft kunnen noemen, is mij onbegrijpelijk. Fraaije oogen, schouders, boezem, armen, handen zoo wèl gevormd, dat zij tot modèl konden | |
[pagina 212]
| |
dienen; dat alles gepaard met een' voortreffelijken geest, waren eigenschappen, die vele mededingers naar hare hand moesten uitlokken. Hun aantal was inderdaad groot, maar de keus moeijelijk. Hare moeder wilde slechts een' protestant tot schoonzoon: necker zelf verlangde een' man, waarop volstrekt niets te zeggen viel, en zijne dochter eenen echtvriend, wiens smaak geheel met den haren overeenstemde. Al die eischen waren moeijelijk te bevredigen, en ook ditmaal offerde zij haren eigen' wensch aan dien der haren op; toen de baron de stael zich aanmeldde, schonk zij hem hare hand, omdat dit huwelijk vooral haren ouders aanstond. Hij was protestantsch, Ambassadeur van Zweden, de vriend van gustaaf den derden, van hooge geboorte, edel van karakter, en vol van eerbied en bewondering voor haar. Intusschen zijne geestvermogens deden verre voor de hare onder. In haar salon vooral moest zij bet gevoelen, welk een' zwakken bondgenoot zij aan hare zijde had. Want zamenleving was voor haar behoefte; hare natuur bragt het mede, dat zij zich steeds van vrienden moest omringd zien. Zij wenschte, dat haar huis een punt van vereeniging werd, waar de grootste talenten elkander met genoegen ontmoetten. De lameths, barnave, clermont-tonnerre, vergniaud, miradeau, werden bij haar toegelaten. Te midden dezer talenten schitterde het hare als een verheven luchtverschijnsel; want met belangstelling volgde zij den gang der gebeurtenissen, die het ongelukkige Frankrijk al digter en digter op den rand van den afgrond bragten. Zoowel in 1789 als in 1795, in 1800 als in 1814, was zij zelve de ziel van haar salon. In alles stond zij op den voorgrond; en toch zocht zij niet opzettelijk te schitteren. Wanneer het onderwerp haar behaagde, nam zij aan het gesprek deel; maar met eene verhevene eenvoudigheid, die de overigen tot een bewonderend stilzwijgen dwong. Wat zij zelve van de kracht van haar talent dacht, is uit den volgenden trek op te maken. Gedurende haar verblijf te Coppet, had de oude necker zijne nicht, Madame necker de saussure, van Geneve laten afhalen. Het rijtuig viel onderweg om, en Madame necker verontschuldigde zich over haar laat aankomen, met het oponthoud daardoor veroorzaakt. Terwijl zij sprak verbleekte Madame de staël, en haar in de rede vallende, zeide zij: ‘Gij hebt dus omgelegen met uwe kinderen?’ ‘Ja.’ - ‘Maar hoe zijt ge dan gereden?’ - ‘Met het rij- | |
[pagina 213]
| |
tuig van uwen vader.’ - ‘En wie zat op den bok?’ - ‘Richel.’Ga naar voetnoot(1) - ‘Groote God! richel!.... Hemel! mijn' vader zou een ongeluk kunnen krijgen, en dat op zijne jaren!.... Voor u, voor uwe kinderen.... dat is minder.... dat schikt zich.... Maar mijn vader! met zijne zwaarte, met zijne overgroote zwaarte!’ En ijlings greep zij naar de schel, en de koord stuk trekkende, beval zij, dat richel dadelijk boven kwam. Hij was aan het uitspannen. Er moest gewacht worden. Gedurende dien tijd was zij in de hevigste gemoedsheweging; beurtelings was zij bleek of purperrood; groote tranen biggelden uit hare oogen. Van tijd tot tijd sprak zij eenige woorden, die toonden, hoe zeer de voorstelling van het ongeluk, waaraan haar vader door de onvoorzigtigheid van zijnen koetsier bloot stond, haar verontrustte. ‘Omvallen!.... dáár!.... in de eene of andere groeve.... Misschien er den geheelen nacht liggen!.... hulp roepen!.... te vergeefs misschien! - O mijn God!’ En als voor een spooksel deinsde zij voor die schrikkelijke gedachte terug. Eindelijk kwam richel, een goede hals: trouw aan necker en aan zijne dochter, zoo als een slaaf aan zijnen meester; maar overigens dom. Het tooneel, dat volgde, was inderdaad grappig. Madame de stael was goed voor hare onderhoorigen; maar thans beheerschte haar de drift zóó zeer, dat zij zich zelve niet was. Zoodra richel binnen kwam ging zij regt op hem af met eene koele houding, die het zwoegen van haren boezem logenstrafte. Zij kon niet spreken: - hare stem beefde en smoorde bijna. ‘Richel!’ vroeg zij, ‘hebt ge ooit gehoord, dat ik talent bezat?’ Richel zette groote oogen op. - ‘Richel! zeg ik, weet gij, dat ik talent bezit?’ Richel zweeg nog stommer, dan gewoonlijk. - ‘Welnu, weet dan, dat ik talent heb; veel talent.... verbazend veel talent!.... welnu, al mijn talent zal ik besteden, om u al uwe levensdagen te laten opsluiten, zoo ge ooit het ongeluk hebt mijn' vader in zijn rijtuig te laten omvallen!’ Dikwijls heeft Madame necker de saussure haar door de herinnering van die ontmoeting trachten te vermaken. Maar Madame de stael, die anders niet schroomde om zich zelve te lagchen, bleef altoos ernstig bij het tooneel met richel.... Het | |
[pagina 214]
| |
scheen of gramschap en ontroering haar op nieuw bezielden, wanneer zij er om dacht. - ‘Wel, waarmede zou ik hem dan bedreigen,’ vroeg zij gevoelig, ‘als het niet was met mijn arm talent?’ (Vervolg en Slot in een volgend Nommer). |
|