De Gids. Jaargang 4
(1840)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijOnze schoone moedertaal.
| |
[pagina 205]
| |
dertaal te bedienen. - Vous entrez dans mon sentiment, Mevrouw! Ik ben gepersuadeerd, dat de Heeren mijne opinie participeren. Maar hier houdt de overeenkomst ook op; alle vergelijking gaat mank. Dát porselein werd bewaard als een kostbare schat: en wij mishandelen, of verfomfaaijen, zoo als martha de harde pleegt te zeggen, onze schoone moedertaal, alsof zij in het geheel geene waarde had. En toch, lieve menschen! eene moeder en eene moedertaal moet men in eere houden: ieder heeft er maar ééne. Van mode kan men wisselen, zelfs van tanden; maar men kan evenmin van moedertaal wisselen, als tweemaal geboren worden. Ik weet wel, gij spreekt en schrijft Fransch; die ‘réquisites,’ vooral dat ‘extérieur bien placé,’ in uwe laatste annonce, was delicieus. ‘Zeldzame bedilzucht van onzen tijd! onze taal verwaarloozen? Al sedert jaren schrijf ik nooit meer comptoir, maar altijd kantoor; oktober, rekwest, en zoo meer. Het woord balloteren is, al lang, niet meer in gebruik bij ons Nut, dewijl het een vreemd woord is: wij zeggen altijd van boonstemmen; maar onze sekretaris heeft nog wel eens verschil met den onderwijzer der jeugd, of het is: ik boonstem, of: ik stem boon. En tegenwoordig op de scholen! onze Jan - hij is toch nog maar negen - weet al van scheidbare en onscheidbare voorzetsels. Het verbuigen, dat is een lust! Toe, Jan! Een mensch (vooral de uitgangen zuiver laten hooren!) van eenen mensch, of eens menschen, aan eenen mensch; eenen mensch. Hoe welluidend! Onze moedertaal verwaarloozen? Wonderlijk! wonderlijk!’ Toegegeven, Mijnheer! wij spellen veel en lang, oud en jong; onze taal heeft reeds eene heel lieve spelboeken-litteratuur. Onder ons, ik geloof zelfs, dat de democratie en het liberalismus, die elders zuoveel ondeugendheden aanrigten, ons in de spelling zijn geslagen; en dáár kan het geen kwaad. Integendeel: hoe menig dichter heeft daardoor toch nog iets eigenaardigs, ook tevens eigendommelijks, dewijl hij niet de spelling van den grooten hoop volgt? Onze kinderen verbuigen en vervoegen; onze studenten houden collegie over taal en spelling; onze knappe taalkundigen en dichters vinden nieuwe spellingen uit. Alles waar. Maar dunkt het u toch ook niet, dat, zoo wij zoo maar, jaar uit jaar in, spellen, verbuigen en vervoegen, zonder verder in de taal te komen, dat wij dan, in de groote volkenschool der menschheid, op de onderste bank zullen blijven zitten, en nog a, b, ab! zullen opdreunen,als anderen reeds, flink | |
[pagina 206]
| |
weg, lezen en schrijven? Ik weet wel, onze dichters zeggen, dat de andere volken ‘krimpen,’ ‘buigen’ en suizebollen voor onze grootheid en onzen roem; maar die heeren bezitten eene zoo levendige en scheppende phantasie: dat krimpen en buigen aller volken en tongen, voor onzen roem, kan ook wel bloot phantasie wezen. Dat dáárgelaten. De gallomanie hier te Lande is een oud gebrek; lees b.v. de stukken van breroo en de brieven van de witt: de taal van den omgang en de briefstijl wemelden altijd evenzeer van vreemdelingen, als ons leger, toen het nog éénig uit huurbenden en geworvene soldaten bestond. In die spel-liefhebberij, daarentegen, in verbuigen en vervoegen, is ten minste eenig bewijs van goeden wil; maar - en dáár zit het gebrek - men neemt de bijzaak voor de hoofdzaak. De spelling, de taalvormen, maken evenmin de ziel en het wezen der taal uit als de kleeding den mensch. Kennis der kleederdragten is geene menschenkennis; de kennis der spelling en grammaticale vormen geene taalkennis. En verder is echter onze taalstudie nog niet gekomen. Och! mogten wij nu eens eene reeks van jaren maar rustig en vreedzaam siegenbeken, zonder door eenig nieuw spelgenie bezocht te worden; en intusschen eens proberen, of wij in de taal zelve ook iets verder konden komen. En het wordt tijd: heusch, anders verstaan wij binnen kort elkander niet meer in onze eigene ‘schoone taal.’ Daar is de uitdrukking: ‘iemand zijn' bijval schenken.’ Eerst meende ik, dat men van een' ambachtsman of knecht sprak, die een buitenkansje, eene extra-fooi, aan een' ander' had afgestaan; iemand eenen ongedeelden bijval schenken, gaf eene zekere waarschijnlijkheid aan die opvatting. Nu zie ik, dat die uitdrukking moet beteekenen: iemand zijne goedkeuring schenken; zijn werk prijzen; er mede ingenomen zijn. Dat het dit moet beteekenen, is mogelijk; maar dat het dit niet beteekenen kan, staat vast. Men zegge niet: verba valent usu, usus est tyrannus. Boven de tirannen onder de menschen staat de onveranderlijke, zedelijke wet; en, boven het gebruik, den tiran in de taal, staat de aard der taal en de onverbrekelijke betrekking, die er blijft, tusschen de letterlijke en eerste beteekenis van het woord en de figuurlijke, of overdragtige, op die letterlijke beteekenis steunende en van baar hare kracht ontleenende. Wat drukt vallen uit in den letterlijken zin? Nagenoeg dit: eene beweging naar beneden, onwillekeurig van den kant van hetgeen valt, en meestal | |
[pagina 207]
| |
onverwacht voor den bijzijnden, gepaard met eene zekere snelheid. Wordt het denkbeeld eener beweging nederwaarts weggenomen, dan is het rijzen, snellen, vliegen, wat ook, geen vallen; is het niet onwillekeurig, dan is het dalen, naar beneden gaan. Zonder snelheid is het ook weder dalen, zakken, enz. De genoemde zijn alzoo even zoo vele wezenlijke bestanddeelen van het begrip vallen. De overdragtige beteekenissen der woorden behouden, zoo niet alle, ten minste eenige bestanddeelen van het begrip, letterlijk uitgedrukt: of zij zijn onjuist, zonder beteekenis. Meest zich zelve onbewust, maar geleid door een natuurlijk gevoel, maakt de onbeschaafde mensch, het kind zelfs, overdragtige spreekwijzen van eene treffende overeenkomst. Adam viel, de val van Adam, is eene overdragtige beteekenis van vallen, vol waarheid en uitdrukking. Zoowel het naar beneden gaan - hier het komen tot eenen min-gelukkigen staat - als het onwillekeurige, in de letterlijke beteekenis gelegen, zijn in het overdragtige behouden. De uitdrukking: hij viel den vijand aan is goed; maar de figuur is minder rijk van begrip dan het letterlijke. De rigting naar beneden is weggenomen door de zamenstelling met aan (aanvallen), iets onwillekeurigs is er niet meer in. Daarentegen stelt het levendig, het onverwachte en snelle van de daad voor oogen. Ook bijval is Hollandsch, of kan het wezen, b.v. de verovering van de Spaansche zilveren vloot kon men, voor de toenmalige W.I. Compagnie, eenen bijval noemen, iets dat onverwacht hij hare gewone inkomsten kwam, of viel, zonder dat dit iets, of de vroegere bezitters er van, het wilden. Bijvalletje in het dagelijksche leven, in dien zin, genoeg bekend. Nu uit bijval, goedkeuring gemaakt! Ik lees u mijn stuk voor, gij luistert, denkt na, vergelijkt, oordeelt: en keurt het goed. Dit noemt gij uwen bijval schenken? Maar wat valt er dan? de goedkeuring is toch niet onwillekeurig, van uwen kant; integendeel, de bepaalde uitdrukking van uw oordeel. Onverwacht voor mij? Neen, mijne eigenliefde liep uwe goedkeuring reeds vooruit; ik had bij mij zelven er al op geanticipeerd. Snel? Neen, gij hebt den tijd genomen om u te bedenken. Lag er dan eenig begrip in van verlaging? Ook niet. Gij weet het niet, ik weet het niet, niemand weet het: uw bijval is klinkklare onzin. En dan nog bijval: waar valt het bij? De extra stuivers, het bijvalletje van den daglooner, komt bij zijn ge- | |
[pagina 208]
| |
woon loon; maar waar komt uw bijval? Naast, of bij mijn stuk? Waartoe dat? hij moet er op wezen, of zoo iets, in alle gevallen niet naast, of bij. Eenen zin zou er aan bijval voor goedkeuring naar den aard der taal kunnen gegeven worden, en die was bijtend scherp. Namelijk van domme toejuiching, die geen eigen oordeel volgt: maar die, om een' of anderen voorproever, blindelings volgt en met razende drift. Gij leest iets voor; uwe toehoorders zijn meest menschen zonder smaak of oordeel, maar dit willen zij niet weten. Nu vestigen zij het oog op den een' of anderen, dien zij voor eenen eersten bol houden: hij knikt ten teeken zijner goedkeuring, en nu volgt de algemeene bijval der geheele schaapskudde. Ik heb gezegd! P.S. Verzoeke van allen bijval verschoond te blijven.
N. |
|