De Gids. Jaargang 4
(1840)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 168]
| |
Nagevolgde liederen, door J.P. HeijeGa naar voetnoot(1).IX. Mignon's lied.
Kent gij het Land, waar de citroenboom bloeit,
In 't donker loof de lichte oranje gloeit,
Een zoele wind de blaauwe lucht doorgeurt,
De mirte groent, de lauwertak zich beurt:
Kent gij het wel?
Dáárheen, dáárheen
Rigt ik met U, Geliefde! mijne schreèn!
Kent gij het huis? Op zuilen rijk en hoog
Verheft de zaal haar' trotschen, breeden boog.
Het marmer leeft, de beelden zien mij aan:
Wat heeft men U, onschuldig kind! gedaan?
Kent gij het wel?
Dáárheen, dáárheen
Rigt ik met U, Beschermer! mijne schreèn.
Kent gij den berg en 't steil en kronklend pad?
Het muildier baadt zich in der wolken nat:
In holen woont der draken zwart gebroed,
De rots stort neêr en over hem de vloed;
Kent gij het wel?
Dáárheen, dáárheen
Gaat onze weg, mijn Vader! Kom, dáárheen!
X. Pelgrims-spreuk.
M. Barth. Op. 8. P. Flemming.
Slijt niet, in bang versagen,
Uw dagen
Met klagen!
Al bukt gij vast
Door leed en last,
Gods sterke hand helpt dragen.
Wat heeft gij, voor 't verborgen'? -
Voor zorgen
Van morgen!
Uw levenslot
Berust bij God,
Rust in Zijn' schoot geborgen.
God is een sterke veste,
De beste,
Die restte!
Als iedre staf
Bezwijkt bij 't graf,
Blijft, Vader! Gij de leste! -
|
|