De Gids. Jaargang 4
(1840)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijGedenkschriften van Graaf RostoptchinGa naar voetnoot(1); in tien minuten geschreven. | |
(Uit het Fransch.)‘Toen de held van Moscow te Parijs kwam, was de gansche wereld verbaasd, in den Man dien de verbeelding der Franschen zich als een wreeden Tartaar had afgeschilderd, un homme de bon ton, een scherp vernuft, un diseur du bon mots aan te treffen. Wilt gij een bewijs dat hij alle die eigenschappen bezit? Eene geestige vrouw plaagde hem eene geschiedenis van zijn leven te schrijven, hij bragt haar den volgenden morgen deze Gedenkschriften, waarin het bijtende van voltaire, en het schalke van beaumarchais om strijd uitblinken.’ | |
Hoofdstuk. I.Mijn Geboorte. Den 12den Maart 1765 zag ik het licht. Men | |
[pagina t.o. 26]
| |
VIANDEN.
| |
[pagina 27]
| |
mat mij, men woog mij, men doopte mij. Ik werd geboren zonder te weten, waartoe, en mijne ouders verheugden zich, zonder te weten, waarover. | |
Hoofdstuk II.Mijne Opvoeding. Men leerde mij alle soorten van dingen en alle soorten van talen; zoo dat ik, door middel van onbeschaamdheid en kwakzalverij, soms voor een geleerd man doorging. Mijn hoofd werd een bibliotheek van allerlei boeken, waarvan ik echter zelf de sleutel bleef bewaren. | |
Hoofdstuk III.Mijn kwellingen. Ik werd gekweld door meesters, door kleêrmakers, die mijn kleêren te naauw wilden maken, door vrouwen, door eerzucht, door eigenliefde, door ijdel berouw, door souvereinen, en door souvenirs. | |
Hoofdstuk IV.Mijne ontberingen. Ik heb drie der grootste genoegens van het menschelijk geslacht ontbeerd: diefstal, vraatzucht en hoogmoed. | |
Hoofdstuk V.Gedenkwaardige Gebeurtenissen. Toen ik dertig jaren oud was, gaf ik het dansen op - toen ik veertig was, maakte ik geen aanspraak meer vrouwen te behagen, - toen ik vijftig was, ontsloeg ik mij van allen eerbied voor de publieke opinie, - toen ik zestig was, vermoeide ik mij met geen denken meer, waardoor ik een waar wijsgeer of een egoïst werd, dat ongeveer hetzelfde is. | |
Hoofdstuk VI.Zedelijke Beeldtenis. Ik was koppig als een muilezel, capricieus als eene coquette, vrolijk als een kind, lui als een marmot, werkzaam als buonaparte, en dit alles bij wijle, naar het mij lustte. | |
Hoofdstuk VII.Belangrijk Besluit. Daar ik nimmer heerschappij over mijne physiognomie kon verwerven, vierde ik ook mijn tong den teugel, en wende mij de kwade gewoonte aan hard op te denken. Dit bezorgde mij eenig amusement en een heirleger vijanden. | |
Hoofdstuk VIII.Wat ik was, en wat ik had kunnen zijn. Ik was gevoelig voor vriendschap en voor vertrouwen, en zoo ik in de gouden eeuw geboren ware, had ik vrij wat kans gehad om volmaakt eenvoudig, dat is een goed man te zijn geweest. | |
Hoofdstuk IX.Eerbiedwaardige Beginselen. Ik heb mij nooit met koppelen | |
[pagina 28]
| |
of met kwaadspreken bemoeid. Ik ried niemand ooit een kok of een arts aan, en ik heb het dus op niemands leven toegelegd. | |
Hoofdstuk X.Mijn Smaak. Ik hield veel van kleine gezelschappen, en van eene wandeling in het bosch. Ik had een onwillekeurigen eerbied voor de zon, en haar ondergaan heeft mij dikwijls zwaarmoedig gemaakt. In de kleuren gaf ik de voorkeur aan blaauw; in het eten aan ossenvleesch en mierikswortel; in den schouwburg aan blijspelen en kluchten; in menschen aan een open en sterkteekenend gelaat. Bogchels van beide seksen hadden voor mij iets onbegrijpelijk-bekoorlijks. | |
Hoofdstuk XI.Mijn Antipathiën. Ik had altijd een afkeer van gekken, fielten en intriguante vrouwen, die aanspraak maakten op kuischheid; ik had een walg van affectatie, en verachtte alle geblankette poppen van mijn geslacht en van het andere; ik haatte rotten, liqueuren, metaphysica en rhabarber; en was al mijn leven bang voor de geregtigheid en voor dolle honden. | |
Hoofdstuk XII.Analysis van mijn leven. Ik verbeid den dood zonder vrees en zonder ongeduld. Mijn leven is een slecht melodrama geweest; waarin ik helden-rollen, tyrannen-rollen, minnaars-rollen, vader-rollen, allerlei rollen heb gespeeld, maar nooit een knechts-rol. | |
Hoofdstuk XIII.Zegen des hemels. Mijn hoogste geluk in mijn gansche leven bestond in mijne onafhankelijkheid van de drie Groote Mogendheden die Europa beheerschen. Rijk, afkeerig van bezigheid, en overschillig voor alle muzijk, had ik niet uit te staan met rothschild, metternich of rossini. | |
Hoofdstuk XIV.Mijn Grafschrift. Hier rust, vermoeid van ziel, uitgeput van hart, versleten van ligchaam, wijlen een oude duivel; heeren en dames! gaat verder. | |
Hoofdstuk XV.Opdragt aan het Publiek. Hond, - krijschend orgaan der hartstogten, - gij, die tot de wolken opheft, en in het slijk nederploft; - die beschermt en die lastert zonder te weten waarom; - beeldtenis van een alarmklok, echo van u zelven; - ongerijmde dwingeland aan het gekkenhuis ontsnapt, - extract van vlugge vergiften en zoete geuren, - vertegenwoordiger van den den duivel, aan het hof der menschelijke natuur; - furie, die | |
[pagina 29]
| |
het mom der christelijke liefde draagt, Publiek! dat ik in mijn jeugd vreesde, in rijper jaren eerbiedigde, en in mijn onderdom verachtte, aan n draag ik deze gedenkschriften op. Goede Vriend! ik ben eindelijk aan uwe klaauwen ontkomen, want ik ben dood, en daarom doof, stom en blind. Ik wenschte dat gij het ook waart voor uwe rust en voor die der menschheid! |
|