De Gids. Jaargang 4
(1840)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 585]
| |
Boekbeoordeelingen.Bekorte manier tot het herleiden van Maans-afstanden zonder de gewone voorafgaande toebereidselen; benevens iets over het vinden der breedte en der lengte door Tijdmeters tusschen de keerkringen, door waargenomene hoogten digt bij den Meridiaan. Door J.C. Pilaar, Luitenant ter zee. Met de Tafels tot het eerste betrekkelijk. Kunnende dienen tot een Aanhangsel op de Stuurmanskunst. Te Leiden en Medemblik, bij S. en J. Luchtmans en L.C. Vermande. 1839. 86 bladz. 8o.
| |
[pagina 586]
| |
past kunnen beschouwen nog iets toe te voegen aan hetgeen wij reeds in al te kleine bijzonderheden vernomen hebben; doch men vreeze van mij geene bemoeijing met persoonlijke geschillen; zij behoren niet tot de wetenschap, die ik beoefen. - In weêrwil van zoo veel geschrijfs, is het behandelde onderwerp nog geenszins uitgeput, maar, naar mijn inzien, overwaardig, om nog eenmaal, doch uit een nieuw en belangrijk oogpunt, beschouwd te worden. - Het zoude mij leed doen, indien mijn oordeel misschien eenen onaangenamen indruk mogt uitoefenen op mannen in ons Vaderland, wien ik eene wezenlijke hoogachting toedraag; maar geene schroomvalligheid kon mij het zwijgen opleggen, waar het gevoel van pligt mij het spreken gebiedt, want amicus plato sed magis amica veritas. Ten einde zoo algemeen mogelijk verstaan te worden, moet ik het vraagstuk, tot welks oplossing de bovengemelde Werkjes dienen kunnen, een weinig toelichten, en daartoe aanvankelijk doen opmerken, dat de zeeman, om naar de plaats zijner bestemming te kunnen stevenen, de middelen moet bezitten, om het punt van den aardbol te bepalen, waar hij zich bevindt, terwijl zijn oog niet dan een onafzienbaar water en de lichten des hemels ontdekken kan. De ligging eener plaats op de aarde wordt door twee grootheden uitgedrukt, welke den naam van Lengte en Breedte dragen. De lengte geeft als ware het het punt van den aequator te kennen, boven of onder hetwelk de plaats gelegen is, terwijl de breedte haren afstand tot den aequator uitdrukt; zoodat beider kennis de ligging der plaats volkomen bepaalt. De bepaling der breedte op zee is sedert lang aan geene belangrijke zwarigheden meer onderworpen geweest; maar de bepaling der lengte heeft reeds sedert eeuwen de aandacht der grootste Sterre- en Zeevaartkundigen tot zich getrokken, zonder nog tot den gewenschten trap van volkomenheid geklommen te zijn; en toch valt het ligt een denkbeeld te geven van de wijze, waarop zij volbragt kan worden. - Niet alle plaatsen der aarde kunnen gelijktijdig denzelfden stand, met betrekking tot de zon, bekleeden. Terwijl de eene naar de zon is toegekeerd, is de andere van haar afgekeerd. Is het dag op de eene plaats, dan kan het nacht op de andere wezen, en daar het uur van den dag naar den stand, dien de plaats, met betrekking tot de zon, inneemt, geteld wordt, zal het op hetzelfde oogenblik niet overal even laat zijn, d.i. men zal niet overal hetzelfde uur van den dag tellen. Nu wordt het verschil in lengte tusschen twee plaatsen juist door het verschil in uren van den | |
[pagina 587]
| |
dag, die zij op hetzelfde oogenblik tellen, uitgedrukt. Heeft men dus het uur van den dag aan boord bepaald, dan behoeft men slechts te weten hoe laat het op hetzelfde oogenblik op eene bekende plaats der aarde is, b.v. op het observatorium te Greenwich. Daartoe in het bijzonder dienen de zeeuurwerken, die gedurende eenen geruimen tijd het uur, dat men op elk willekeurig oogenblik te Greenwich of elders telt, met juistheid behooren te doen kennen, en alzoo onder bepaalde omstandigheden, voor de bepaling der lengte op zee, de gewigtigste diensten kunnen bewijzen. De toepassing van dit schoone hulpmiddel wordt echter zeer beperkt door de onvolkomenheden, boven welke de mensch de voortbrengselen zijner handen niet verheffen kan; maar heeft de zeeman eenen nadeeligen invloed van de onvolkomenheden zijner kunstmatige uurwerken te vreezen, dan wordt hem door de milde hand der Natuur een ander aangeboden, dat, evenmin als hare eeuwige wetten, falen kan. Dit uurwerk is het groot heelal; zijne wijzerplaat is de zigtbare sterrenhemel, en de wijzer is de maan, die onze aarde als eene vriendelijke weldoenster begeleidt. De onverdroten arbeid der Sterrekundigen heeft de zamengestelde bewegingen der maan reeds zoo naauwkeurig doen kennen, dat men jaren vooruit met eene ongeloofelijke juistheid den stand kan bepalen, dien zij op gegevene tijdstippen aan den hemel bekleeden zal, en de almanakken, met welke de zeeman door de Sterrekundigen wordt toegerust, leeren hem hoe laat het te Greenwich of elders is, wanneer hij de maan eene bepaalde plaats, met betrekking tot de zon of de sterren, innemen ziet. Men heeft dan slechts den afstand der maan tot eene behoorlijk uitgekozene ster of tot de zon te meten, en den tijd aan boord op te teekenen, waarop men dien afstand bepaalde. De almanak doet het daarmede overeenkomstige uur te Greenwich kennen, en daaruit laat zich verder de lengte van het schip afleiden. Hoe eenvoudig het beginsel wezen moge, waarop deze oplossing van het gewigtigste zeevaartkundige vraagstuk berust, is zijne toepassing vrij zamengesteld, daar twee omstandigheden aan de schijnbare standplaats der maan aan den hemel eene zekere wijziging toebrengen. Wanneer de wijzer van een uurwerk niet onmiddellijk op de wijzerplaat rust, maar op eenen belangrijken afstand van haar is afgescheiden, dan zal hij, naar mate men het oog verplaatst, met verschillende punten of cijfers van de wijzerplaat schijnen overeen te komen. De maan is veel nader | |
[pagina 588]
| |
bij ons dan de sterren, en deswege zal men haar ook op hetzelfde oogenblik te Greenwich en aan boord, op eenigzins verschillende plaatsen aan den hemel, en op eenigzius verschillende afstanden tot dezelfde sterren zien; zoodat de afstand, dien men gemeten beeft, door berekening, tot een vast oogpunt herleid moet worden, voor hetwelk het middelpunt der aarde genomen wordt. Daarenboven zien wij de maan en de overige hemellichten, wegens de buiging, die de lichtstralen in onzen dampkring ondergaan, niet volkomen op de punten van den hemel, waar zij zich werkelijk bevinden. De gemeten afstand is dus ook door de straalbuiging gewijzigd, van welker invloed zij door berekening bevrijd moet worden; en het is die herleiding van den gemeten' afstand tot den waren afstand, zoo als die op hetzelfde oogenblik uit het middelpunt der aarde gezien zoude worden, die als de groote moeijelijkheid beschouwd wordt. Deze wijze, om de lengte op zee te bepalen, eischt dus twee van elkander onderscheidene verrigtingen: de waarneming en de berekening; en, bij de zoo hooge volkomenheid der sterrekunde, zoude men mogen verwachten, dat de wijze, waarop beide ten uitvoer gebragt worden, weinig meer te wenschen overlaat. Men zoude zich echter in die verwachting bedriegen. De groote hoop der zeelieden heeft zich den arbeid der Sterrekundigen, te hunnen behoeve ondernomen, nog geenszins zoo goed mogelijk ten nutte gemaakt, en hunne teregtwijzingen nog niet behoorlijk ter harte genomen, ten gevolge waarvan de meest gebruikelijke handelwijzen, langs welke zoowel de waarneming als de berekening volbragt wordt, zich nog door groote onvolkomenheden kenmerken, die eener meer naauwkeurige beschouwing overwaardig zijn. Het meten van den afstand der maan tot de zon of tot eene ster kan op zee niet anders geschieden dan door een werktuig, welks gebruik geenen vasten stand vereischt, maar zich ook, slechts in de hand gehouden, voor zijn doel laat aanwenden. Daartoe bestaan de zoogenaamde prismen-cirkels, de spiegel-cirkels en de spiegel-sextanten, en het onvolkomenste dezer werktuigen, het spiegel-sextant namelijk, wordt, althans hij onze zeelieden, uitsluitend gebruikt, en dan nog zelden met de omzigtigheid, die dit werktuig vordert. Men meent gewoonlijk al het noodige te doen, wanneer men de fout van het snelpunt, die van de gekleurde glazen, en des noods ook die van den prismatieken vorm des grooten spiegels, in rekening brengt, en zelden of nimmer wordt de stand des grooten spiegels, de ligging van de as | |
[pagina 589]
| |
des kijkers en de buiging der alhidade behoorlijk in acht genomen, welker bepaling toch geene zoo groote moeijelijkheid baart. Minder nog wordt er aan de twee belangrijke fouten gedacht, aan welke het sextant bij uitsluiting onderhevig is, en die zich zoo ligtelijk niet bepalen laten, namelijk de fout in de grootte van den boog des sextants en de uitmiddelpuntigheid van de alhidade, die, bij eenen welingerigten vollen cirkel, van zelve wordt opgehevenGa naar voetnoot(1) Het valt zeer ligt op goed geloof aan te nemen, dat de maker wel gezorgd zal hebben de fouten van zijn werktuig zooveel mogelijk te vernietigen; maar indien deSterrekundigen in dit punt niet zoo buitengewoon ongeloovig geweest waren, dan zoude de sterrekunde zeker niet tot den trap van volkomenheid gestegen zijn, dien zij inderdaad bereikt heeft. Het ware zeer te wenschen, dat de zeelieden een weinigje naauwgezetheid van de Sterrekundigen wilden overnemen; maar het is velen hunner niet uit het hoofd te praten, dat zij geene naauwgezetheid behoeven. Men kan immers op een schommelend schip voor geene fout van tien seconden in zijne meting verantwoordelijk wezen; en is het onmogelijk die eene fout van tien seconden te ontgaan, dan mag men ook eene tweede, eene derde, eene vierde, misschien zelfs eene vijfde fout, die alle welligt nog aanmerkelijk grooter zijn, veilig verwaarloozen, al wordt men door geene noodzakelijkheid daartoe gedwongen. Dit is de logica van den grooten hoop der tegenwoordige zeelieden, aan welke het leven van zoo vele zielen gewaagd wordt, en het eigen en streng onderzoek van zijn werktuig, dat elke zeeman zich ten pligt behoorde te stellen, kan zelden eenigen ingang vindenGa naar voetnoot(2). In de berekening is tot heden geene mindere opeenstapeling van kleine fouten ingeslopen, dan in de waarneming, en men dwaalde nog, wanneer men te goeder trouw streng naauwkeurige formulen aanwendde, daar zij, hetgeen men niet had opgemerkt, op valsche grondslagen rusteden. Al de gebruikelijke handelwijzen, welker voorstelling men in al onze verschillende zeevaartkundige leerboeken aantreft, gaan van het beginsel uit, | |
[pagina 590]
| |
dat de aarde volkomen kogelvormig is, ofschoon deze valsche stelling eene fout van meer dan 15 seconden in den afstand veroorzaken kan. De straalbuiging wordt verkeerdelijk tot de middelpunten van zon en maan herleid; terwijl men alleen met de straalbuiging voor de punten harer randen te maken heeft, tusschen welke de afstand gemeten is, en de fout, die daardoor ontstaat, kan dikwijls nog veel aanzienlijker dan de voorgaande wezen. Al te spoedig, of altoos, wordt de invloed, dien de stand van Barometer en Thermometer op de straalbuiging uitoefent, verwaarloosd, welke nimmer behoorde of behoefde verwaarloosd te worden. Daarenboven ziet men in de berekening weleens nog andere kleine grootheden, zoo als de parallaxis der zon, over het hoofd, terwijl sommige rekenwijzen in zich zelve eene strenge juistheid missen. Neemt men nu dit alles in aanmerking, dan zal men zich ligtelijk overtuigen, dat ook de herleiding van den schijnbaren afstand tot den waren afstand, wanneer die naar de, althans bij ons, gebruikelijke handelwijzen volbragt wordt, voor groote verbeteringen vatbaar is. Een ernstig streven naar hoogere volmaaktheid is het kenmerk van de beoefening der wetenschappen in deze eeuw, en er is misschien geene wetenschap, waarin dit helderder dan in de sterrekunde doorstraalt; maar indien men het bovengemelde onbevooroordeeld overweegt, zoude men niet geneigd worden even gunstig over de stuurmanskunst te denken, die toch niet anders dan een zijtak der sterrekunde is. Het is grootstendeels de bepaling der lengte op zee, die den ontzettenden arbeid der Sterrekundigen, om onze kennis van de beweging der maan te volmaken, heeft uitgelokt; en heeft die arbeid reeds zijn gewenschte doel bereikt, daar zien wij de waarnemingen en berekeningen, welke de bepaling der lengte van den zeeman vordert, hoezeer met oneindig minder moeijelijkheden vergezeld, nog lijden aan talrijke gebreken. Wenscht men misschien, dat de Sterrekundigen zich verder het lot der zeevaart mogten aantrekken, en den zeeman onfeilbare voorschriften mogten geven, volgens welke zij hun werktuig te gebruiken en hunne rekenwijzen in te rigten hebben, zij hebben reeds lang aan dezen wensch voldaan, en het stond slechts aan den zeeman, van hunne lessen gebruik te maken. Bohnenberger, benzenberg, kñorre, hanstein, engke, ook onze landgenoot van beek calkoen, hebben voor de kennis van het werktuig belangrijke bijdragen geleverd. Bessel en schumacher hebben de rekenwijze tot eenen trap van volkomenheid gebragt, die weinig meer te wenschen overlaat. Maar van | |
[pagina 591]
| |
dit alles dragen de meeste zeelieden geene kennis, en men zoude dus van hem, die de stuurmanskunst bevorderen wil, in de eerste plaats de vervulling van de ligtste en tevens belangrijke taak mogen verwachten, deze namelijk, van den zeeman met de nieuwere verbeteringen bekend te maken; die in eenen voor hem geschikten vorm voor te dragen; die nader te volmaken en daaraan eenen meer algemeenen ingang toe te bereiden. Dit is het eerste, wat de stuurmanskunst, in haren tegenwoordigen toestand, vordert. Wij moeten nu de Werken, aan het hoofd van dit opstel vermeld, aan de tegenwoordige eischen der stuurmanskunst toetsen. Zij behelzen Tafelen, om de herleiding, die de schijnbare afstand der maan tot de zon, of tot eene ster, voor de bepaling der lengte op zee ondergaan moet, volkomener?.... neen waarlijk niet, maar alleen, om die gemakkelijker te maken; om die gemakkelijker te maken, met opoffering van datgeen, wat aan de gebruikelijke handelwijzen nog eenen schijn van juistheid bijzetten kan. Welverre van eenigzins aan de gebreken der stuurmanskunst te gemoet te komen, kunnen zij haar slechts eenen gevaarlijken kreeftengang voorbereiden. Geene der onvolkomenheden in de vroegere wijzen van berekenen wordt verminderd, maar in tegendeel, aan de oude gebreken worden nog nieuwe toegevoegd; want sloeg men vroeger de grondslagen te weinig gade, op welke de in zich zelve veelal juiste formulen berusten, de bovengemelde Tafels zijn daarenboven slechts naar benaderingsformulen berekend, en hebben nieuwe onwaarheden ten grondslag, uit welke nieuwe fouten voortvloeijen, die tot denzelfden, of tot eenen hoogeren rang behooren, dan de waarschijnlijke fouten in de waarnemingen, en daarom, ook naar den regel der praktijk, volstrekt niet verwaarloosd mogen wordenGa naar voetnoot(1) Die terugkeering, ik zoude bijna zeggen naar de duisternis, heeft geen ander doel, dan eenen weinig beduidenden arbeid met een niets beduidend iets te verminderen. - Het moet al een vrij onhandige berekenaar zijn, die veel meer dan tien minuten tijds behoeft, om, langs eenen der meest gebruikelijke wegen, eenen schijnbaren afstand tot den waren te herleiden. Men vergeve het den Sterrekundige, die jaren van zijn leven aan zijne noodige bere- | |
[pagina 592]
| |
keningen te koste legt, en zich berekeningen getroost, welke weken of maanden eischen, indien daardoor slechts tiende of honderdste deelen eener seconde op de juistheid zijner uitkomsten gewonnen worden; men vergeve het hem, wanneer hij eene herleiding, als de bovengemelde, met betrekking tot haar doel, eene beuzeling noemt, al moest zij, hetgeen nimmer het geval is, dagelijks herhaald worden. Mag de zeeman hierover anders denken? Behoort de bepaling der lengte dan niet tot de voornaamste zijner pligten, en zoude het te veel zijn, daaraan, als het noodig was, zelfs dagelijks tien minuten tijds te wijden? De eeuw, die wij beleven, brengt het inderdaad niet mede, de juistheid van zijnen arbeid aan het gemak op te offeren, en geene andere Godheid dan de rust te dienen. Nutteloozen arbeid te volbrengen, is het werk der dwazen; het is geoorloofd en regtmatig, indien zij bestaan, gepaste hulpmiddelen ter bekorting van den arbeid in te roepen; maar geheel en al is de aanwending van hulpmiddelen af te keuren, door welke men wel eenigen arbeid ontduikt, maar ook te kort doet aan zijne pligten. Is het ons niet genoeg, dat wij zoo weinig ter bevordering van sterre- en zeevaartkunde hebben bijgedragen; zullen wij daarenboven nog de hand leenen, om af te breken, wat anderen hebben opgebouwd? Toen de Tafelen van Mrs. taylor, die het gebrekkige Werk met nieuwe gebreken bezwaren, alleen omdat zij eenen nietigen arbeid bekorten, bij sommige Engelschen zoo veel opgangs maakten, had de onvergelijkelijke bessel zelf het gewigtige zeevaartkundige vraagstuk reeds van al zijne gebreken gezuiverd, en in een der meest bekende Tijdschriften van EuropaGa naar voetnoot(1) eene uitvoerige ontwikkeling gegeven van zijne nieuwe handelwijze, die ver boven de onvolkomenheden der vroegere verheven is. De superintendent van den Nautical Almanac, Lieut. stratford zelf, had deze nieuwe methode reeds met lof bij zijne landgenooten vermeld en aanbevolenGa naar voetnoot(2), en de Geleerde, aan wien de sterre- en zeevaartkunde zoo buitengewoon veel verschuldigd is, de Hoogleeraar schumacher, te Altona, had reeds eene planeten - ephemeride naar hare voorschriften ingerigtGa naar voetnoot(3), en hulptafelen voor hare bekor- | |
[pagina 593]
| |
tingGa naar voetnoot(1) uitgegeven; en nadat zij daarenboven zelfs in een der meest gezochte studieboeken over praktische sterrekunde was voorgedragenGa naar voetnoot(2), werd zij bij ons niet alleen niet ingevoerd, maar zelfs nog meer verstikt onder den wanstaltigen en in zich zelven nietsbeduidenden arbeid van Mrs. taylor, toen die, door een schitterend bewijs van belangstelling van onze zijde, eenen nieuwen schijn van waarde verkreeg. Het is onbegrijpelijk, dat de methode van bessel bij zoo velen, die zich bevoegd achten in het gebied der zeevaartkunde eene stem te voeren, in weêrwil van de veelzijdige gelegenheid, om haar te leeren kennen, geheel is onbekend gebleven; en dit is zij zeker, want niemand zoude haar zelfs der oppervlakkigste vermelding onwaardig kunnen keuren. Deze omstandigheid lokt mij uit nog een enkel woord omtrent haar in het midden te brengen. Bessel, wiens zedigheid het kenmerk zijner ware grootheid is, heeft geenszins getracht zijne methode aan den zeeman op te dringen, of haar met grooten omhaal van woorden aan te bevelen; maar wat meer zegt, hij heeft naauwgezet alles medegedeeld, wat tot hare volkomene beoordeeling strekken kon. Zelfs heeft hij zijne methode met die van dunthorne vergeleken; beide op hetzelfde voorbeeld toegepast, en de berekeningen, daartoe dienende, in al hare uitvoerigheid medegedeeld. Hoe ongeloofelijk het van vele schijnen moge, bleek het, dat de onvolkomenheden, die zelfs in de methode van dunthorne bestaan, bij dat voorbeeld eene fout van niet minder dan 44′ of ¾ graad in de lengte te weeg bragten, welke, daar het schip zich op 19° breedte bevond, met 10,4 D.G. mijlen overeenkomt. Is dit nu eene van die kleine fouten, welke men met vele andere veilig verwaarloozen mag? Niemand voorzeker zal die vraag in gemoede toestemmend kunnen beantwoorden; en ziet, men wil den zeeman dringen, om deze fout nog te vergrooten, die in bepaalde omstandigheden de schromelijkste gevolgen na zich zoude kunnen slepen, en dat moedwillig, met het enkele doel, om een paar minuten arheids uit te winnen. - De methode van bessel vordert een weinig meerderen arbeid, dan die van dunthorne of eene andere, die te goeder trouw voor strikt naauwkeurig gehouden wordt; maar mogt dit als een gebrek beschouwd | |
[pagina 594]
| |
worden, zoo wordt dit weder geheel daardoor opgeheven, dat bessel het meten van de hoogten der hemellichten onnoodig heeft gemaakt. Maar opdat niemand mij van vooringenomenheid met den man verdenke, wien ik zoo zeer eerbiedig, zal ik een bevoegd regter voor mij laten optreden, wiens liefde voor de waarheid in deze zaak, hoven alle gehechtheid aan het oude, zelfs boven zijn nationaal gevoel, uitblinken moest. De Engelsche zeeman stratford legde, omtrent de methode van den Duitschen Sterrekundige, bij zijne landgenooten ook de volgende getuigenis afGa naar voetnoot(1). ‘Some of the principal advantages of bessel's method are, 1st, he obtains his dates from the best possible sources, and thus arrives at the accurate value of the corrections; 2d, that by the mode of applying the corrections, he never vitiates the instrumental result; 3d, the altitudes are unnecessary, an observation of the distance and the time being all that is required; 4th, the observation may be repeated at any time, and multiplied without limit.’ Verder zegt hij van bessel: ‘He first solves the problem rigorously, and afterwards shews the seaman what may be thrown overboard, without much affecting the result as regards his peculiar circumstances, and gives formulae for the carrying out of his method, which, with a very superior degree of accuracy costs about a similar amount of labour with many of the methods in general use.’ Na al het aangevoerde, zal ik geene woorden behoeven, om mijn gevoelen aangaande Tafelen als de bovengemelde, van welke wij, helaas! nog meer bezitten, te regtvaardigen. Omdat de methode van bessel alle vroegere verre overtreft, en reeds sedert acht jaren bekend is; omdat er nog veel volbragt had kunnen worden, om hare algemeene invoering te bevorderen; omdat de stuurmanskunst verbetering en geenen teruggang behoeft, kan ik de Werken, die de methode van bessel nog meer verdringen, en alleen dienen kunnen, om het gebrekkige nog gebrekkiger te maken, even als al het kwade, dat het goede in den weg staat, niet anders dan onbepaald afkeuren, en ik moet bij herhaling betuigen, dat zij de zeevaartkunde met een belangrijk nadeel bedreigen, in stede van eenigermate te harer bevordering te kunnen strekken. Ik zoude nu tot de beschouwing van elk der bovengemelde | |
[pagina 595]
| |
Werken, met betrekking tot de soort, waartoe zij behooren, moeten overgaan; maar hetgeen reeds voor en tegen de Tafelen van den Heer pilaar, welke ongetwijfeld minder onjuist dan die van Mrs. taylor zijn, geschreven is, ontslaat mij van hare meer opzettelijke beschouwing. Het Werk van Mrs. taylor behelst, behalve de eigenlijke Tafels, die weinig anders zijn dan een uittreksel uit andere en algemeen bekende Tafelen, slechts eene korte inleiding, die naauwelijks eene beoordeeling verdient Om het gehalte van dat Werk te doen kennen, wil ik toch eene rubriek uit de, op den titel beloofde, toegift afschrijven, die, naar de Dordrechtsche vertaling, aldus luidt: ‘Wijze om den loop der tijdmeters te bepalen.’ ‘Verschillende middelen zijn er te baat genomen om zoo mogelijk met zekerheid te bepalen of de loop der Tijdmeters geregeld blijft; dit is vooral een vereischte in zee, waar, aan hoord van kleine schepen, zeer weinig middelen uitvoerbaar zijn, omdat dáár te weinig gelegenheid is om sterrekundige werktuigen of kijkers te gebruiken, die goed genoeg zijn om daarmede naauwkeurige sterrekundige waarnemingen te kunnen doen. Ik zal daarom mijne bewerkingen bepalen tot die wijzen, welke kunnen gebezigd worden door de zoodanigen, die onbeschroomd op de lengte, welke zij door hunnen Tijdmeter kunnen verkrijgen, willen vertrouwen. De beste wijze voor zeevarenden is, om met gelijke zonshoogten, hetzij met eenen kunstmatigen, hetzij met eenen zigtbaren horizont, hunne waarnemingen te doen, wanneer de zon niet te laag en ook niet te digt bij den meridiaan is. Ik kan niet beter doen dan een gedeelte der verhandeling over den Tijdmeter van kapitein owen aan te halen, daar zijne langdurige ondervinding alles, wat hij van derzelver behandeling zegt, allerbelangrijkst doet zijn.’ ‘Plaats, vóór den kunstmatigen horizont gezeten zijnde, den “Tijdmeter regt tegenover u, zoodat gij er vlak tegen aankijkt en deszelfs slagen duidelijk hooren kunt. De sextant moet alsdan op zoodanige verdeeling gezet worden, dat de teruggekaatste zonnen in het veld van den Teleskoop zigtbaar zijn, doch van elkander gescheiden en tot elkander naderende; dan zal het beeld, dat men onmiddellijk in het kwik ziet, het laagste des voormiddags en het hoogste des namiddags zijn, wanneer de waarneming met den verkeerden kijker geschiedt. Wanneer de randen der twee zonnen elkander omtrent raken, | |
[pagina 596]
| |
moet men de slagen van het uurwerk, met derzelver overteenstemmenden tijd, op het gehoor volgen, terwijl, op het oogenblik der aanraking de naaste halve seconde moet worden aangeteekend. Laat vervolgens de zonnen, over derzelver eigen beeld heen gaan en tel andermaal de slagen van het uurwerk, kort voor dat zij zich van elkander afscheiden; op deze wijze verkrijgt men twee verschillende gezigten door het werktuig slechts eens te stellen. De kijker vervolgens twee graden verplaatsende, zal er tijd genoeg zijn, om de toebereidselen voor eene tweede observatie te maken. Met een weinig oefening zal anderhalve graad voldoende bevonden worden. Teeken op eene gelijke wijze den tijd op van vijf verschillende waarnemingen, benevens ieders hoogte. Des namiddags moeten de tijden wederom opgeteekend worden, wanneer elke rand der zon in aanraking komt; hierbij den sextant op dezelfde verdeeling stellende als des voormiddags, en in acht nemende, om alsdan de eerste stelling te doen zijn, zoo als de laatste des voormiddags was. De overeenstemmende tijden van de voor- en namiddagswaarneming moeten dan te zamen opgetrokken, en de som daarvan gehalveerd worden, welke helft ten naastenbij de middag zal zijn. Nu het gemiddelde getal van tien waarnemingen hebbende, waarvan het grootste verschil slechts ééne seconde bedraagt, mag men vertrouwen, op één tiende van eene seconde tijds na, den waren gemiddelden middag te verkrijgen.” Ook voor Lezers, met het gebruik van zeevaartkundige werktuigen geheel onbekend, verraadt dit uittreksel den erbarmelijken stijl des Vertalers; maar de overigen zullen, in dit ziel- en doellooze Stuk, naauwelijks eene zinsnede weten te vinden, die zich niet door onnoozelheid, dwaasheid of ongerijmdheid kenmerkt. Van eenen schooljongen, die nu en dan met een sextant heeft mogen spelen, zoude men iets beters mogen verwachten. Uit de Inleiding dezer rubriek, in welke ik vergeefs eenen zamenhang van denkbeelden gezocht heb, zoude men besluiten, dat Mrs. taylor het regelen van Tijdmeters in zee bedoelt, en wil zij daar eenen kunstmatigen horizon laten gebruiken? Ik heb de eer niet de Verhandeling van Kapt. owen over den Tijdmeter te kennenGa naar voetnoot(1); maar de aangehaalde proeve doet mij | |
[pagina 597]
| |
die onkunde niet zeer betreuren, al hadde ik vroeger uit dat Werk kunnen leeren, dat men eenen Tijdmeter niet buiten het bereik van zijn gehoor en zijn gezigt moet brengen, wanneer men hem gebruiken wil. De ontdekking, dat men twee gezigten kan verkrijgen, door een werktuig slechts ééns te stellen, is even merkwaardig als het sextant, door Kapt. owen uitgevonden, waarop de kijker zich twee graden verplaatsen laat; maar misschien komt de eer dezer ontdekking en uitvinding aan den Vertaler toe, hetgeen ik niet beoordeelen kan, want ik heb het oorspronkelijke Werk van Mrs. taylor spoedig teruggezonden, nadat ik het op beziens ontvangen had. Voor den kijker zal de wijzer gelezen moeten worden, en dan moet ik de vaardigheid bewonderen, die Kapt. owen door zijne langdurige ondervinding verkregen heeft, daar twee waarnemingen hem den tijd kosten, waarin een ander eene reeks van twaalf, zelfs van vier en twintig waarnemingen, volbrengt. Althans, toen ik mij nog met het sextant behelpen moest, behoefde ik den wijzer, om van de eene waarneming tot de andere over te gaan, meestal slechts vijf minuten, en nooit meer dan tien minuten te verzetten, gelijk de registers mijner waarnemingen aanwijzen. - Dit zoude de minste mijner leerlingen van Kapt. owen afwinnen. - De verbetering voor de verandering van de declinatie der zon is bij ongeluk vergeten. Nu, het komt er op zee ook op geen minuutje aan; het is een kuijsoor, die daaraan denkt, al spreekt Kapt. owen verder van een tiende deel eener seconde. Zijne laatste uitspraak is een nieuw, mij althans geheel onbekend, allermerkwaardigst theorema uit de waarschijnlijkheidsrekening. Ik eindig, want bij zulke dwaasheden kan ik den toon niet bewaren, die aan het ernstige doel van dit mijn schrijven voegt. Met zulken vreemden bombast worden wij opgescheept; aan zulk eene wartaal hebben wij zelve ons zegel gehecht, terwijl het goede en schoone door ons werd over het hoofd gezien. Mogt het ter ooren van vreemdelingen gekomen zijn, dat wij twisten over het oude en gebrekkige, terwijl het nieuwe en volmaakte voor ons verloren gaat, dan moge dit nommer van den Gids ten getuige strekken, dat zich ten minste ééne stem daartegen verklaart. Mrs. taylor worde de zorg over hare breikous aanbevolen; en wanneer Kapt. owen niets beters dan het bovengemelde te vertellen heeft, dan moge hij zich nevens haar, aan het hoekje van den haard, met het knoopen van vischnetten vermaken.
F. KAISER. |
|