| |
| |
| |
Het Haarlemmer-Meer-Boek van J. Asz. Leeghwater (Dertiende Druk). Met Aanteekeningen van en voorafgegaan door eenige Levensbijzonderheden van den Schrijver en een historisch overzigt der plannen tot en der werken over het droogmaken van het Haarlemmer-Meer, door Mr. W.J.C. van Hasselt. (Met Portret, Kaart, Fac-simile, enz.) Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. 1838.
Het Werkje, hetwelk wij bij dezen aankondigen, behoort niet tot de groote menigte, welke onze drukpersen in de wereld brengen, om, na eene korte omwandeling, weder te verdwijnen en dan voor goed vergeten te worden. Referent heeft zich dan ook daarom niet gehaast met zijne aankondiging, ofschoon het hem dadelijk na de uitgave was gezonden geworden. Er werd destijds zoo veel over het Haarlemmermeer gesproken en geschreven, dat hij het overtollig achtte te dier tijd almede eene poging te doen, om de aandacht op den arbeid des Heeren v.h. te vestigen. Hij wilde liever later, wanneer Dagbladen en Tijdschriften over dit onderwerp zwijgen zouden, er op terugkomen, en alsdan ook van zijne zijde iets bijdragen tot meer regte waardering van dezen arbeid. Of zou de belangstelling in leeghwater's Meer-Boek geëindigd zijn, nu met het temmen van den waterwolf een begin is gemaakt, en het renzenwerk met kracht wordt doorgezet? Wij kunnen het niet denken, Lezers! Wij vertrouwen veeleer van echte Nederlanders, dat zij thans op het groote werk met verboogde deelneming staren zullen, en dus ook met belangstelling het door leeghwater in 1640 bedachte en in 1641 aan de Staten van Holland, de Heemraden van Rijnland, enz. aangebodene ontwerp van droogmaking vergelijken met datgene, wat, ten gevolge van vroegeren stelselmatigen tegenstand, in 1840 en 1841 bij de uitvoering noodzakelijk is geworden, daar de waterplas, welken men thans te vernietigen heeft, gedurende die twee eeuwen, van 17,000 tot 30,000 morgen vlakte is toegenomen.
Wij spraken daar van stelselmatigen tegenstand, en willen, daar dit waarschijnlijk voor de meeste onzer Lezers als iets nieuws klinkt, er met weinige woorden bewijs voor leveren. De verlamming der Rijnlandsche waterlozing bij Katwijk, gedurende de XVIde eeuw, mag beschouwd worden als de voornaamste oor- | |
| |
zaak van de geweldige vergrooting en ineenlooping der vier meren, uit welke het tegenwoordige Haarlemmermeer bestaat. In 1531 besloegen zij nog slechts 6,585 morgen oppervlakte; in 1591 reeds 12,375! Er was dus voorziening noodig; doch men was het niet eens omtrent de wijze, op welke zij behoorde plaats te hebben. Aan den eenen kant wilde men enkel eene nieuwe uitlozing; aan de andere zijde pleitte men voor eene geheele droogmaking, inzonderheid nadat die van het Beemstermeer op den 19den Mei, 1612, gelukkiglijk was ten einde gebragt. Niet minder dan 33 personen, onder welke r. ront, Hoogl. in de medicijnen te Leiden, hadden zich ten jare 1617 bij contract verbonden, om op gemeene kosten, schade en bate, van de H.H. Staten van Holland, enz. octrooi te verzoeken, om het Meer te mogen droogmaken en bedijken. Doch de Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland achtten dit niet raadzaam. Zij begrepen, ‘dat er geen beter of prompter middel bevonden werd als (1) de Meir door nieuwe waterloosing vooreerst merkelijk te verminderen en te doen afnemen en (2) vervolgens deselve metter tijd tot een bekwame klijnmaking en bedijkinge te brengen.’ Er werd dan ook in 1629 door hen en alle Hoofdingelanden, met uitzondering van de stad Haarlem, besloten, dat men de uitwatering, in 1571 en 1572 van Katwijk aan den Rijn tot in de Noordzee voortgezet, zou hervatten en voltooijen. De geprojecteerde ontwerpen van 1570 en 1629 zijn door de in 1740 op last van Dijkgraaf en Hoogheemraden van R. uitgegevene Kaart van melch. holstra bekend, doch het werk zelf leverde geene gunstige uitkomsten; ook de voorstanders eener dadelijke droogmaking zaten intusschen niet stil. Aan hun hoofd stond Mr. gerard meerman, een Remonstrantsch Advocaat, van een aanzienlijk Delftsch geslacht, die na zijn huwelijk met eene dochter van den Leidschen Oud-Burgemeester de bije, zich te Leiden had nedergezet. In naam zijner deelgenooten, diende hij in 1631 bij de H.H. Staten van Holland en Westeriesland rekwest in tot droogmaking der meren. De Regering van Leiden besloot daarop den 12den Jan., 1632, haren Gecommitteerden in last te geven, ‘om alle mogelijke devoiren aantewenden, ten einde dat request buiten deliberatie blijven, immers afgeslagen mogt worden.’ Den 6den Oct., 1632, ging de groote Vroedschap nog verder. Mr. gerard meerman en Consorten (zoo staat er in de Resolutie) waren onder de hand nog arbeidende, om het octrooi tot bedijking te bekomen; dit kon der stad den geheelen ondergang berokkenen, weshalve door den Burgemeester werd voorge- | |
| |
steld en door de Vergadering besloten, ‘dat voortaan op 't stuk van de bedijekinge der voorsz. Meeren, met 't geene daarvan eenigsints is dependerende, van wegen dese stadt niet en sal mogen werden gedelibereert, nog geresolveert, dan bij de voorsz. vroedschappe en alle leden van dien tegenwoordig, of immers daartoe geconvoceert zijnde; mitsgaders bij eenparige stemmen van alle deselve, zonder dat overstemming daarinne plaatse sal mogen hebben.’ Toen naderhand in 1653 Mr. johan meerman, gerardszoon, tot Lid der Vroedschap werd verkozen, besloot men den 20sten Mei wel, om uit de Resolutie van den 6den Oct. voorn. de woorden: Mr. gerard meerman en Consorten, te vervangen door de supplianten en de vervolgers van den voornoemde requeste, doch de Resolutie bleef van kracht.
Toen deze vriend van den Raadpensionaris vervolgens al meer en meer in aanzien klom, en ook de gemelde associatie te niet was gegaan, werd bij nadere Resolutie van 14 Novemb., 1662, ook wel dit laatste er uitgelaten; doch de bepaling zelve bleef nogtans stand houden, ja, ieder Lid moest, bij de aanvaarding zijner betrekking, plegtig beloven haar te zullen handhaven, totdat de groote Vroedschap eindelijk op den 13den Julij, 1750, ‘resolveerde, dat de Leden elkander zouden ontslaan van de beloften ten dezen.’ Van toen af mogten de Leidenaren hun gevoelen wederom vrijelijk uiten; doch dat men er tot het einde toe tegen eene droogmaking vooringenomen bleef, blijkt uit de Redevoering van Mr. l.c. luzac, welke men bij van hasselt op bl. 68 verv. aantreft, overtuigend genoeg, ofschoon diens tegenstand anders gewijzigd was dan b.v. die van Mr. w. bilderdijk, wiens ingenomenheid tegen den naam van meerman, de Remonstranten, enz., hem ook op dit punt, gelijk elders, scherp maakte.
Ofschoon leeghwater, §. 174, verklaart, dat hij, zonder door iemand daartoe aangespoord te zijn, zijn ontwerp heeft vervaardigd, wij lezen daar nogtans tevens, dat hij zijne groote Kaart, enz. reeds vroeger had gemaakt ter voorbereiding tot het bedijken en droogmaken der Haarlemmer meer, en de Kaart aan verscheidene Heeren vertoond en geschonken. Het is dus waarschijnlijk, dat zijn arbeid en die van veeris in verband stonden met de pogingen van meerman c.s., om octrooi te verwerven, gelijk colevelt de tolk der tegenpartij was, en de latere uitgaven van het Haarlemmer-Meer-Boek telkens met nieuwe plannen tot droogmaking zamenhangen. Hieruit verklaart het zich, hoe van 1641-1749 twaalf uitgaven (welke door v.h.,
| |
| |
bl. 28 en 29, beschreven worden) noodig waren. Sedert werd l.'s ontwerp vervangen door die van m. bolstra c.s. en c. zumbag de koesfelt, 1742, enz. enz. Zie v.h., bl. 35 verv.
Is leeghwater al niet de eerste geweest, die aan eene uitmaling van den waterplas beeft gedacht, aan hem komt evenwel, voor zooverre wij weten, de eer toe van het eerst een plan tot droogmaking wereldkundig te hebben gemaakt, zij het dan ook al, dat hij zijn Meer-Boek in het licht heeft gezonden, in de hoop ‘hiervoor nog eenige recompens of vereering voor zijnen langdurigen arbeid en moeite te zullen genieten, en dat te zijnen opzigte het spreekwoord mogt bewaarheid worden: Laborem mitigat merces’ Hij verdiende dus, na een tijdsverloop van een paar eeuwen, de eer, hem te beurt gevallen, en de Heer v.h. heeft welgedaan met hem, eenigzins gefatsoeneerd naar den bedendaagschen smaak, op nieuws te doen optreden. De dertiende druk onderscheidt zich toch van de twaalf voorgaande: 1o. Door het formaat. De twaalf eerste uitgaven waren in 4o; deze is een net Boekdeel in gr. 8o, waarin l.'s stijl hier en daar een weinig is veranderd, en over het geheel de hedendaagsche spelling gevolgd. 2o. Door de belangrijke toevoegselen van de hand des Heeren v.h., bestaande in eenige Levensbijzonderheden van den Schrijver, een Historisch overzigt der plannen tot en der werken over het droogmaken van het Haarlemmermeer en Aanteekeningen. De beide eersten beslaan te zamen 112 bladz., de laatste 15 bladz. Een paar opmerkingen, welke ons bij eene aandachtige lezing van het Werkje voorkwamen, willen wij den Schrijver mededeelen, ten blijke van de belangstelling, met welke wij zijnen arbeid hebben nagegaan.
Van hasselt zegt, bl. 11 van het Voorwerk, dat het bijna zeker is, dat des Schrijvers voorouders den naam van leeghwater niet voerden, en dat hij zelf dien eerst in meergevorderden ouderdom schijnt te hebben aangenomen. - De Schrijver spreekt evenwel in zijn Meer-Boek No. 80 (bl. 34), van hetgeen hij jan adriaansz. in den tijd van zijnen zaligen vader adriaan symonsz. leeghwater gedaan had. Evenzoo noemt hij zijnen vader zaliger, in zijn kleyn Chronykje, No. 14. Hetgeen v.h., bl. 78 der Aant., daaromtrent zegt, bevredigt ons niet ten volle
Op bl. 27, bij de beschrijving van het kleyn Chronykje, is eene drukfout, staande er 6 Febr. 1654, in plaats van 6 Jan. 1654. Ten minste zoo staat er in mijne uitgave van 1724, die onderscheiden is van de door de Heeren v.h. en de wind gebruikte van 1714 en 1727. - Voor het waarschijnlijke eener uit- | |
| |
gave van 1649 pleiten, hetgeen op bl. 11 van het Chronykje gezegd wordt van de Waag in de Rijp, het notabel stuksken, Ao. 1649, 20 Aug., vernomen, bl. 31, en leeghwater's ontmoeting op den 10den Mei, 1649, bl. 36. In dat jaar heeft hij aldus zeker het Boeksken geschreven.
In het Meer-Boek zelf komen op blz. 47 almede een paar drukfouten voor, die ook wel reeds in de 9de uitgave gevonden worden, doch hier niet moesten staan. In plaats van 869,000 gulden, moet men lezen 896,000 gulden, en voor 25 duizend roeden, 15 duizend roeden.
De uitvoering is fraai. Een keurig portret van leeghwater staat tegenover den titel, en een paar nette gesteendrukte Kaarten strekken tot verduidelijking. De eerste, de uitbreidingen van het Haarlemmermeer van 1531 tot 1808 voorstellende, is vervaardigd naar de bekende fraaije Kaart, door m. bolstra in 1740 vervaardigd. De laatste stelt het bedijkingsplan van leeghw. voor. In plaats van het Fac-simile van het oetrooi der Staten-Generaal over het onderwater gaan, hadden wij echter liever nog een derde Kaartje ontvangen, het concept tot bedijkinge door jacob bartelsz. veeris voorstellende, gelijktijdig met l.'s plan in 1641 en 1644 ingeleverd, waarbij de door dan. van breen gegraveerde, en door n. visscher uitgegevene, gevoegd had kunnen worden, te meer daar de Heer van hasselt naderhand heeft in het licht gezonden:
| |
Ontwerp tot droogmaking van het Haarlemmer-meer, zonder voorafgaande bedijking, van Dr. Conradus Zumbag de Koesfelt, van den jare 1742. Medegedeeld door Mr. W.J.C. van Hasselt. In gr. 8o. (Met eene Kaart.) Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. 1838.
Van dit Werkje, in deze uitgave slechts 24 bl. groot, verscheen de eerste druk in 1742, de tweede in 1743, 4o, 18 blz. De oorspronkelijk stroeve stijl is omgewerkt. Men kan uit hetzelve 's mans plan, opgehelderd door een net Kaartje, goed leeren kennen. Wie daartoe lust heeft, neme het Boeksken ter hand. Met het een en ander heeft de Heer v. hasselt den liefhebberen van dergelijke onderzoekingen eene dienst bewezen.
D.
|
|