| |
Status quo van Amstels beursgebouw, aan deszelfs ingezetenen gewijd. Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1840. 79 bladz.
Bouwkundige aanmerkingen op het onlangs tentoongestelde Model van eene Koopmansbeurs voor de Stad Amsterdam, door I. Warnsinck, Architect, enz. Amsterdam, bij L. van Bakkenes. 1840. 52 bladz.
Kort antwoord op de aanmerkingen des Heeren I. Warnsinck, Architect, enz. op het onlangs ten toon gestelde Model, enz. door J.D. Zocher, Architect, enz. Met twee Platen. Te Amsterdam, bij J.D. Sybrandi. 1840. 21 bladz.
| |
| |
Beknopte wederlegging van het Kort antwoord des Heeren J.D. Zocher, Architect, enz. door I. Warnsinck, Architect, enz. Met eene Plaat. Amsterdam, bij L. van Bakkenes. 1840. 31 bladz.
Is het wel te verwonderen, dat het bouwen van eene nieuwe Beurs voor Amsterdam de algemeene belangstelling heeft opgewekt? Een gebouw van grooten omvang, daarom reeds merkwaardig, wijl de stichting hiervan zoo zelden bij ons voorkomt; een gebouw, aan den handel van 's Rijks hoofdstad gewijd; aan dien handel, van zoo veel invloed, niet alleen op de welvaart van die stad, maar ook op die van geheel Nederland? Met gespannen verwachting staarden dus én kunstenaars én handelaren, en allen, die belang stellen in hunne geboorte- of woonstad, op hetgeen het Gemeentebestuur zoude verrigten, om Amsterdam te voorzien van een Beursgebouw, overeenkomstig den stand, waarop de houwkunst in ons Vaderland behoorde te staan; overeenkomstig deszelfs bestemming, en strekkende bovenal tot eer en luister van de eerste stad van ons koningrijk. Vol vertrouwen op de wijsheid des Magistraats, wachtte de goode burgerij de zaken, die daar komen zouden, en aanvankelijk bleek het, dat dit vertrouwen niet kwalijk geplaatst was; want toen de beursbezoekers op den 11den Januarij, 1836, het eerwaardige gebouw, door hendrik de keyser in 1608-13 gesticht, moesten verlaten, om hunne handelszaken op de Hulpbeurs voort te zetten, verscheen reeds den 3den Maart daaropvolgende een Programma, waarbij de bouwkunstenaars in ons Vaderland, on vooral die der hoofdstad, uitgenoodigd werden, plannen tot een Beursgebouw in te zenden. Deskundigen meenden wel, dat dit Programma geene gelukkige uitkomst beloofde, wijl de vraag te onbepaald gesteld was, en op vierderlei wijze konde beantwoord worden.
Intusschen kwamen er een en twintig plannen op dit Programma in, die alle op de tentoonstelling van 1836 het publiek ter bezigtiging zijn gegeven. Amsterdam bekwam door dit alles nog geene Beurs; maar de uitgeloofde premiën moesten toch toegewezen worden, en daarom werden van wege den Raad, den 5den November van hetzelfde jaar, eenige bouwkundigen uitgenoodigd, om de bouwkundige waarde van dertien ingekomene plannen (acht waren reeds door den Raad of de Commissie ter zijde gelegd) te beoordeelen; zij werden verzocht: ‘Om de Commissie voor te lichten omtrent de bouwkunstige
| |
| |
verdiensten dier plannen, zonder reguaro op de mindere of meerdere kostbaarheid van het een of ander dier projecten, of eenige andere consideratiën van dien aard, te slaan.’ Het Programma of de vraag, ten doel hebbende het bekomen van een Beursmodel, was dus in eene akademievraag veranderd. De bouwkundigen, ter inlichting geroepen, voldeden bereidwillig aan de hun opgelegde taak; de bekrooning heeft plaats gehad; de ƒ1500 zijn betaald, zonder dat de stad daarvoor een' enkelen steen voor het nieuwe Beursgebouw in ruiling heeft bekomen! Hierbij bleef het, voor zooverre het de publiciteit dezer zaak betreft; nu werd alles met den sluijer des geheims bedekt, of wel men voerde niets uit. Op het einde des vorigen jaars vernam men echter bij publieken geruchte, dat een Haarlemmer-Architect belast was met het vervaardigen van een plan of model voor een Beursgebouw; spoedig bleek het, dat dit overeenkomstig de waarheid was; men vernam zelfs, dat een model in Amsterdam was aangekomen, doch alleen zigtbaar voor de Leden des Raads was, die weldra in hunne Vergadering beslissen zouden omtrent het al dan niet aannemen van dit model; men vernam nu spoedig, dat het eerste had plaats gevonden. Opmerkelijk is het, dat, toen men vóór vier jaren te beslissen had over eene zaak, die, zoo als gebleken is, zich bepaalde tot eene uitgave voor de stad van ƒ1500, de voorlichting van deskundigen is ingeroepen geworden, terwijl nu, daar het eenen bouw gold, naauw verbonden aan den roem en luister der hoofdstad, men die voorlichting niet schijnt noodig gehad te hebben; de eenige oplossing van dit raadsel vinden wij in het vermoeden, dat de Leden des Raads, in plaats van zich gedurende deze vier jaren aan het dolce far niente, ten opzigte der Beurs, toe te geven, zich onledig hebben gehouden met de studie der bouwkunst, en op welke hoogte de meerderheid des Raads het in deze edele kunst heeft gebragt, toont haar genomen besluit.
Het nu aangenomen Beursmodel werd den volke ter beschouwing gegeven tegen vijf en twintig cents de persoon, ten behoeve der armen; waarom deze tentoonstelling? Wij weten het niet; de eenvoudigste hieromtrent te maken gissing, dat zulks geschiedde, om het oordeel des publieks te vernemen, is openlijk tegengesproken. De Dagbladen openden nu hunne kolommen, om het model te verdedigen of aan te vallen; veel wartaal, veel nonsens, en vele niets ter zake dienende redeneringen werden hierbij opgedischt; dit tirailleurgevocht begon ernstig te worden, toen men in het Handelsblad van 31 Jan. een arti- | |
| |
kel, geteekend Scrutator, las, welke aanval onhandig werd afgekeerd; nu verscheen een Boekje in het licht, ten titel voerende: Aan den Amsterdamschen Handel, enz.; hierin werd gezegd, dat men het er voor honden mogt, dat het publiek zijn oordeel over het model bereids had uitgebragt; dat dit oordeel over het algemeen zeer ongunstig was uitgevallen, zoodat men het ten toon gestelde model als eene mislukte proeve mogt beschouwen. Indachtig der spreuk, dat het beter is ten halve te keeren, dan geheel te dwalen, geeft de zich niet noemende Schrijver een middel aan de hand, om deze spreuk bij het onderhavige geval in praktijk te brengen. Dit Boekje bleef niet onbeantwoord; den 13den Februarij vond men een curieus artikel in het Handelsblad, een artikel, niet ongelijk aan een vuurwerk, dat sissend en knallend en knappend begint, dit eenigen tijd volhoudt en dan in eene zoogenaamde glorie verandert, die de vertooning besluit; de biographie des Heeren zocher is de glorie in dit courant-artikel. Dit artikel gaf echter aanleiding tot het schrijven van het eerst aangekondigde Boekje ‘Status quo;’ ten minste mag men zulks daaruit opmaken, dat de onbekende Schrijver gezegd artikel als bijlage aan zijn Stukje heeft toegevoegd, en veertig bladzijden aan de wederlegging daarvan besteed. Verdiende het dezen herdruk en deze uitvoerige wederlegging? Het overige dient, om de gebreken van het beursmodel aan te toonen; dit alles wordt door eene menigte van aanhalingen uit de Werken van de meest beroemde bouwkundige Schrijvers gestaafd; jammer, dat dit Werkje in overhaasting schijnt geschreven te zijn; stijl en taal geven hiervan doorgaans blijk; intusschen bevat het veel, der overweging des bouwkunstenaars dubbel waardig.
Nu volgde een tweede Boekje, namentlijk dat des Heeren warnsinck; zijn motto is; ‘Mon seul but est d'être utile. Ce sont les lumières d'autrui, et non mes opinions, que je cherche à rèpandre.’ Dezer spreuk van gassendi blijft hij dan ook getrouw, en keurt het beursmodel af, op het gezag van de eerste bouwkundige Schrijvers, wier menigvuldige aanhalingen dit in het duidelijkste daglicht stellen; noch emplacement, noch plan, noch zamenstelling, noch versierselen, kunnen de proef doorstaan. De Heer W. doet zich tevens kennen als den Schrijver van het Handelsblad-artikel, geteekend Scrutator; welk artikel zijne plaats aan het einde van het Werkje vindt, voorzien van eenige aanteekeningen en toevoegsels.
Zoo als de zaken nu stonden, vermeenden wij, dat de Heer
| |
| |
zocher, wiens Werk met het wapen der wetenschap openlijk, zonder verberging van naam, hevig was aangevallen, zijn model moest verdedigen; wij meenden, dat dit niet anders konde geschieden, dan door aanhalingen uit andere Autheuren, door den Heer W. niet genoemd, en even bevoegd en even erkend, als die door laatstgemelden Heer ter bestrijding aangevoerd, of wel de Heer Z. moest aantoonen, dat de applicatie van die voorschriften verkeerd aangewend was. Met belangstelling namen wij dus het Boekje des Heeren zocher ter hand, zonder ons te ergeren over den titel, waar het woord ‘bouwkundige’ vóór ‘aanmerkingen’ is weggelaten; zonder ons te laten voorinnemen door het afgezaagde la critique, enz., de spreuk dier kunstenaars, welke de kritiek als de nachtmerrie schuwen. Doch wij lazen reeds bij den aanvang: ‘Mijn model behoef ik eigenlijk niet te verdedigen, daar het door den Ed. Achtb. Raad der stad Amsterdam is goedgekeurd, volgens aan mij medegedeelde besluiten. Dit is voor mij genoeg.’ Wij leven in eenen raren tijd; men ziet en hoort veel nieuws, en daaronder behoort zeker de nieuwe stelling: een aangevallen kunstwerk behoeft geene verdediging, wanneer het door eenen stedelijken raad is goedgekeurd. Het doet ons leed te vernemen, dat dit voor den Heer Z. genoeg is; wij wenschten zoo gaarne hem te tellen onder die kunstenaars, welke in de kunst iets anders zien, dan de koe, die hen van boter voorziet. Vervolgens worden er zoo wat personaliteiten tegen den Heer W. uitgekraamd; hij is een jong mensch, heeft nog bijna niets gebouwd, is door anderen opgezet, enz. Wij verheugden ons de welkome woorden: ‘Doch ter zake’ in het oog te krijgen; nieuwe teleurstelling, want daar staat: ‘Indien men het boekje van den Heer W. gelezen hebbende, daarvan afrekent alle aanhalingen en overgenomene gevoelens van bekende en kundige Schrijvers (doch waarvan de toepassing flaauw en onbeduidend is),’ dit wordt echter niet door den Heer Z. bewezen, ‘en alle redeneringen over houwkunde in het algemeen en over bijzondere voortbrengselen der kunst (mij overbekend, enz.), ‘dan zal er weinig te beantwoorden overblijven.’ Wel gezegd, Mijnheer Z.! wanneer men alles ter zijde legt, wat beantwoord had behooren te worden, blijft er niet overig; nu begrijpen wij, waarom het woord ‘bouwkundige,’ op den titel is weggelaten het kort antwoord behoorde nu ook in geen antwoord veranderd te worden. Onze Lezers begrijpen dus reeds, dat hier geene verdediging van het model te vinden is, wel wat eigen lof; en de op bl. 5 aangehaalde ‘meer erkende regters, die hun oordeel
| |
| |
schriftelijk aan de Ed. Achtb. Regering van Amsterdam hebben bekend gemaakt,’ en ‘de Achtb. Vergadering, die met groote meerderheid het model hebben aangenomen’ en ‘de mannen beproefd in het bouwkundige vak, die gehoord zijn,’ doen niets af; daar die beproefde mannen en erkende regters niet genoemd worden, en wij dit alleen op het woord des Heeren Z. niet mogen gelooven; hij laat immers reeds de Leden van den Achtb. Raad als authoriteiten in de kunst doorgaan, die regters en bouwkundigen dienen genoemd te worden, zullen wij oordeelen, of hunne uitspraak, zoo die plaats heeft gehad, kan opwegen tegen die van Schrijvers, als durand, rondelet, hope, milizia, blondel, enz. enz., alle door den Heer W. tot getuigen geroepen.
Op bladz. 11 vinden wij tot onze niet geringe verwondering: ‘Wat voorts de veronderstelde kosten aangaat, het schijnt dat dezelfde tot de uitvoering van mijn model minder zullen zijn, dan, enz.;’ hieruit blijkt het, dat de Achtb. Raad het model bij meerderheid heeft aangenomen, zonder te weten, wat de uitvoering kosten zal, daar, bijna acht maanden later, de vervaardiger die zelve nog niet weet.
Nu nog een enkel woord over de twee bij dit Werkje gevoegde platen. Om te bewijzen, dat het door den Heer Z. gekozene emplacement het beste is, wordt ons in No. 1 opgegeven eene schets, waarbij het beursgebouw vlak over het paleis is geplaatst, echter zoodanig, dat daardoor 45 perceelen aangekocht, of de bezitters onteigend moesten worden, waarvan de kosten op meer dan een millioen (?) worden begroot. Dit plan is zeker met voordacht zoo kostbaar opgegeven, om bet andere onder No. 2 des te meer in de hand te doen vallen. Dit laatste moet dan het emplacement aanwijzen, waarop de Heer zocher zijne beurs zal plaatsen; zonderling is het, dat dit plan, en dat, waarop de Achtb. Raad bij meerderheid heeft beslist, nog al iets verschillen; zoo b.v., waren op het laatstgemelde het Kommandantshuis en de huisjes benoorden den Vijgendam aangewezen, wijl tot de amotie dier huizen niet besloten is; vervolgens werden op dat plan aan beide zijden der beursgrachten, liever grachtjes, of, zoo als wij het meer overeenkomstig de waarheid moesten noemen, stinkslootjes, aangeduid, die op het plan, voor het publiek geschikt, niet te vinden zijn; hierdoor vervalt een gedeelte der aanhaling uit een artikel van het Handelsblad van 14 Maart, door eenen der vrienden van den Heer Z. of door hem zelven geschreven, namelijk: ‘Dat tusschen de huizen van den kant der Warmoesstraat en het beursgebouw eene tusschenruimte zal
| |
| |
blijven van ca. 12 Ned. ellen op de naauwste plaats; waarlijk, eene ruimte, veel grooter dan die van eene der voornaamste straten.’ Wanneer men nu van die 12 ellen 6 voor de stinkslootjes aftrekt, blijft 6 Ned. ellen. Voor het overige is de nieuwe beurs op dit plaatje niet zoodanig geplaatst, als op het situatie-plan, waarop de Achtb. Raad de zaak beslist heeft; wij herinneren ons zeer wel, dat daarop een bruggetje was aangewezen, vlak tegen over het Waaigat in de Warmoesstraat, en uitkomende op den oostelijken ingang van het beursgebouw; op het plan, door den Heer Z. nu aan het publiek gegeven, is het niet mogelijk dit bruggetje behoorlijk te plaatsen. Toegegeven, dat de Heer Z. zijn model niet meer behoefde te verdedigen, maar wel het model, door den Achtb. Raad goedgekeurd, dan gebood de goede trouw, dat hij aan het publiek hetzelfde situatie-plan kenbaar maakte, waarop de Raad heeft beslist. Wij stappen van dit niet beduidende Werkje, dat ons reeds te lang hezig hield, af, om het tweede Werkje van den Heer W., de beknopte wederlegging, ter hand te nemen. Het beantwoordt in allen deele, aan wat men van eene beknopte wederlegging kan verwachten; met bezadigdheid en ernst worden de beweringen van den Heer Z. beantwoord en getoetst, en daar er twijfel bestaat, of de Heer Z. de bouwkundige aanmerkingen wel begrepen en verstaan hebbe, worden aan hem twintig vragen, voorgelegd, van welker beantwoording het zal afhangen, wie van de beide twistende partijen gelijk heeft. Wij vreezen de beantwoording dezer vragen nimmer te zullen zien, omdat de Heer Z., volgens eigene bekentenis, met weêrzin openlijk optreedt; omdat Z. Ed. niet gewoon is voor het publiek te schrijven; omdat de tijd van dien Heer zeer bepaald is; omdat het schrijven over deze zaak hem zeer onaangenaam is; omdat hij zijnen tijd beter kan besteden, en omdat...... de Lezer gelieve dit, na al het gelezene, in te vullen.
Belangrijk is deze wederlegging des Heeren W., omdat op het bijgevoegde plaatje eene schets gevoegd is van het ontwerp des Heeren duyvené, Kapt.-Ingenieur, hetwelk aanduidt, dat, in weêrwil van het nadenken des Heeren Z., er nog iets beters te vinden is, om aan de behoefte te voldoen. Wij bevelen al deze aangekondigde Werkjes ieder aan, die belang stelt in den bloei der kunst in ons Vaderland; aan allen, die belang stellen in de eer en den luister der hoofdstad, en vooral aan de Leden des Achtb. Raads, die, door een ontijdig genomen besluit, den bloei der kunst, de eer en den luister der hoofdstad hebben in gevaar gebragt. Wij roepen hun toe, en mogt het nog niet te laat zijn, dat het
| |
| |
beter is ten halve te keeren, dan geheel te dwalen; en mogt dit nog niet genoeg zijn, dan verwijzen wij hen naar het naburig Rotterdam, waar op dezelfde wijze een raadhuis is tot stand gekomen, vernederend voor de kunst, en de bespotting van vreemdelingen, tijdgenooten en nakomelingen: want die zich aan een' ander' spiegelt, spiegelt zich zacht.
|
|