De Gids. Jaargang 4
(1840)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 420]
| |
Mr. A. de Pinto, Handleiding tot het Burgerlijk Wetboek (Tweede Gedeelte. Aanteekeningen). 's Gravenhage, J. Belinfante. 1838. 520 blz.
| |
[pagina 421]
| |
De noodzakelijkheid eener tweede uitgave, die wij thans reeds mogen aankondigen, strekt ten bewijze, dat het regtsgeleerde publiek dezen arbeid naar waarde geschat heeft, en bevestigt ons vroeger gunstig oordeel. In de Voorrede voor den tweeden Druk wordt de wijze van bewerking tegen de daaromtrent gemaakte aanmerkingen met kracht, waardigheid en overtuigend verdedigd. Het gebruik dezer Handleiding aan sommige Hoogescholen, en de gunstige uitslag zijner onderneming moge den Heer de pinto ten spoorslag verstrekken, om aan onzen vroegeren aandrang gehoor te geven, en zijnen arbeid ook tot de overige Wetboeken, vooral dat van Koophandel, uit te strekken.
C. | |
Iets over het ontwerp van het Wetboek van Strafregt, waarbij gevoegd is een overzigt van de handelingen der Afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over hetzelfde onderwerp. 1ste Stukje. 's Gravenhage, J. Belinfante. 1840.De beraadslagingen over de herziening onzer Grondwet hebben in den laatsten tijd zoo zeer de algemeene aandacht bezig gehouden, dat die over het aanstaande Wetboek van Strafregt bij velen daardoor of op den achtergrond geraakt zijn, of zeker niet die belangstelling gevonden hebben, welke het onderwerp in zoo hooge mate verdient; intusschen is deze aanmerking niet algemeen. Zoowel de aanmerkingen, bij den Heer müller te Amsterdam uitgegeven, als die van den ongenoemden Regtsgeleerde uit het noordelijk gedeelte onzes Vaderlands, bewijzen het tegendeel. Ook de Redactie van het Weekblad van het Regt deelde in haar uitmuntend Blad ettelijke met kennis en onafhankelijkheid gegevene vertoogen mede, welke hier vereenigd worden uitgegeven. Het zij thans genoeg ze met een enkel woord aan te kondigen, en er bij te voegen, dat wij aan dit en de straks genoemde Schriften eene blijvende waarde toekennen, en ons verheugen, dat de pogingen der verschillende Schrijvers op de nadere thans door de wetgeving aangenomene redactie niet zonder invloed gebleven zijn. Aan het Overzigt van de handelingen der Sectiën hechten wij weinig waarde. Het is onvolledig. Wij hadden liever of dit overige gemist, of de processen-verbaal in hun geheel gevonden, zoo als de uitgever van dit Boeksken dit met die over de herziening der Grondwet gedaan heeft. Intusschen ontneemt dit niets aan de eigenlijke waarde van dit Werkje, op welks voortzetting wij gerust mogen aandringen.
A. | |
[pagina 422]
| |
Levens- en Karakterschetsen ter bevordering des Christendoms. Uit het Hoogduitsch. Eerste Deel. Doesborgh, Kets en Lambrechts. 1839.Een uitmuntend Boekje, dat eene betere uitvoering verdiend had. Over den oorsprong er van wenschten wij zelve den Lezer iets meer bepaalds te kunnen zeggen; maar de Vertaler heeft er ons niet toe in de gelegenheid gesteld; het tooneel is in Amerika; de Vertaler geeft ons in eene aanteekening reden te denken, dat de Schrijfster eene Amerikaansche is; de namen william, wallace, alice, harrij, emilij (harry, emily) zijn Engelsch, en wat meer zegt dan dit alles, het geheel heeft eene Engelsche kleur en herinnert den trant der Engelsche en Amerikaansche Godsdienstige Schrijfsters; - en toch spreekt de Vertaler van: ‘Lebensund Charakterschilderungen zur Beförderung des Christenthums.’ Hoe moeten wij dit rijmen? Of zouden wij hier het armhartige kunstje herbaald vinden, om, bij gebrek van genoegzame kennis in het Engelsch, een Engelsch boek uit eene Duitsche vertaling te vertalen? Alles geeft ons grond het te vreezen. Doch Duitsch of Engelsch, het Boekje is der overzetting overwaardig. Het bevat eene eenvoudige schets, waarin een Christelijk gezin onder verschillende omstandigheden des levens geteckend wordt. De voorstelling is uit de Natuur, en, wat niet minder zegt, de zedeleer uit den Bijbel genomen. Er heerscht in dit Boeksken een regt Evangelische geest, zonder overdrijving ter regter- of ter linkerzijde; het Christendom wordt in het werkelijke leven ingeleid en toegepast; zóó kan en zóó moet hier een Christelijk gezin op aarde verkeeren! De Vertaler vraagt nederig om ons oordeel, vooral daar het hier gegevene eene proef is, die door meerdere staat gevolgd te worden. In dat geval moeten wij hem oefening aanraden. Voorts geve hij de versjes, die er in voorkomen, aan iemand in handen, die niet zulk een kreupele rijmer is als hij; en eindelijk geve hij de teksten, zoo als ze in onzen Statenbijbel staan, en niet, gelijk op bl. 69, naar zijne eigendunkelijke omzetting. Nog eens, het boekje had eene betere uitvoering verdiend. | |
Martin Luther. Historisch Tafereel, 1505-1546. Naar het Fransch van A. Barginet. II Deelen. Te Rotterdam, bij H. Nygh. 1839.Is het zaak, een' Roman over martin luther te schrijven? Wij aarzelen geen oogenblik met ons antwoord: Neen! Niet zoozeer, omdat de persoon van martin luther zelf te groot of te eerwaardig is, om het kleed der verdichting te dragen, of- | |
[pagina 423]
| |
schoon er zijn zullen, die zelfs dit beweren. Maar hoe bekend is hij niet! hoe zorgvuldig heeft men ieder spoor van zijne gangen, ieder woord van zijne lippen, iedere reliek van zijne nalatenschap opgezameld! Hoe weinig speling hebben zoowel zijne eigene schriften, als die zijner bewonderaars, aan de verbeelding eens verdichters verlaten? En toch wie wil in een leven, als het zijne, inbreuk op de historische waarheid zien maken? Wie wil aan een' man, als hij, een gevoel, een gezegde, eene daad zien toeschrijven, dat men (met regt of onregt, het doet er niet toe) tegen of beneden zijn karakter rekent? Hoe moeijelijk, ja bijna onmogelijk is het dan, dezen man alzoo voor het ong des Lezers te plaatsen, dat deze niet terstond uitroept: ‘Dit beeld gelijkt niet!’ even moeijelijk als het wezen zou het oog der liefde, met eene afbeelding uit het geheugen gemaakt, te voldoen! Maar indien het al ooit mogelijk zij, luther met waarheid en waardigheid op het tooneel der verdichting te doen verschijnen, dan moet ten minste geen Mijnheer barginet de ongewasschene handen aan die taak slaan. Het lust ons niet 's mans ongeschiktheid daartoe met vele proeven te staven. Drie staaltjes zullen genoeg zijn. Ziehier den Bestrijder des Bijgeloofs. ‘Mijn lot en dat mijner vrienden,’ zoo ging hij met eene bevende stem voort, ‘staat in dat sterrenbeeld geschreven. Leonard zal slagen in zijne ondernemingen. Voor hem rijkdom en aanzien! Voor den armen alexis en voor mij, tegenspoed en ellende! Kwijnende sleept zich mijne ster in de lijnen van dien noodlottigen driehoek, een blaauwachtige nevel omgeeft haar en ieder oogenblik meent men, dat het hare laatste flikkering is geweest. Maar wat zie ik, groote God! De ster van alexis is van kleur veranderd, wat is zij rood geworden, rood als bloed..... zij schijnt te wankelen... zij is verdwenen!... En de mijne?... Van lieverlede zijn de nevelen opgetrokken, waar zij in gehuld was. O wat is zij schoon geworden, de glans die zij verspreidt, toont den luister van al die baar omringen. - Ja, er staat geschreven: Voor een van ons een spoedige dood, voor eenen anderen rijkdom en stoffelijke voorspoed; voor den derden eene glorierijke toekomst.... De wil des Heeren geschiede!’ Ziehier een staaltje van de Christelijke moraal des grooten Hervormers, toegepast op een' anderen judas van dezen anderen Leeraar der waarheid, omkomende door vergif, dat hij zich zelven heeft toegediend: ‘Help! help!’ gilde luther, en drukte anastasius in zijne armen. | |
[pagina 424]
| |
‘Hulp!... Er is geen hulp voor mij,’ sprak de ongelukkige jongeling. ‘Vader ik ga sterven... Beween mijn lot niet.... Ik was laaghartig en ondankbaar. Door deze vrouw verleid, heb ik uwe geheimen aan uwe vijanden verraden...... Ach Vader, verstoot mij niet!’ ‘Gevallen Engel!’ sprak luther met waardigheid: ‘Gij waart de schuldige niet; herneem uwe glansrijke vleugelen. Ik heb u lief, mijn zoon, en geef u den kus der verzoening. Gij zult voor Gods regterstoel verschijnen, met de vrijspraak van uwen vriend in de hand.... En nu, anastasius, schenk nu op uw beurt aan die vrouw vergiffenis.’ ‘God is groot, mijn vader!’ hernam de stervende jongeling. ‘Hij neemt u in zijne heilige hoede. Hij wil, dat uw werk stand houde.... Maar die vrouw, o ik vloek haar!...’ (NB. de gevallen engel, die zijne glansrijke vleugelen herneemt!) Ziehier eindelijk de laatste woorden van den vijand en bestrijder van den boerenkrijg en andere revolutionnaire woelingen. ‘De strijd zal lang en zwaar zijn,’ sprak hij met eene stem, die niets van het aardsche meer had. ‘Veel tijd zal er nog verloopen, eer mijn werk volbragt zal zijn; doch in de duistere toekomst schittert mij een helder licht te gemoet. Wees gegroet, o heilige verwachting! Ja, er zal een dag aanbreken, een dag door den Heere gezegend, waarop al de menschen, die broeders zijn geschapen, elkander als broeders zullen omhelzen! o Wat heerlijke banier wappert boven de hoofden der menigte, die Gods grootheid bezingen! Zij spreidt hare drie kleuren ten toon, door het kruis overschaduwd.... Er zal een volk opstaan, dat onder die banier de wereld zal verlichten. Dan zullen er geen rijken of armen, geen dwingelanden of slaven, geen verdrukkers of onderdrukten meer wezen. Er zullen slechts vrije menschen zijn, door ééne wet, door één Evangelie verbonden!.... O mijn God, sta hen bij, die gij hebt uitverkoren, om die herschepping tot stand te brengen!’ Luther een lamennais! De verontwaardiging doet ons de pen uit de hand vallen. |
|