| |
| |
| |
De Gjouwer. Fragment eener Turksche vertelling. Naar het Engelsch van Lord Byron, door J.J.L. ten Kate. Te Dordrecht, bij van Houtrijve en Bredius, MDCCCXL. VIII en 127 bladz.
Waarom de Heer ten kate den eigenlijken titel, the Giaour, aldus heeft verkozen te schrijven, vatten wij niet regt. Immers aan de uitspraak (namelijk de Engelsche,- de Turksche is ons onbekend) wordt maar half voldaan, daar het dan eigenlijk ‘Dsjouwer’ zou moeten wezen (Men schrijve dit vooral niet op de manier der Amsterdamsche uithangborden: D' Sjouwer). Maar daarover willen wij niet twisten. Genoeg, dat wij in dit fraai uitgevoerde Werkje (het vignet kon beter zijn, daar de figuur geheel een Noordsch voorkomen heeft) eene vertaling van het wilde Dichtstuk des grooten Engelschen Dichters ontvangen. Hoe voortreffelijk de Heer ten kate in het overzetten van vreemde meesterstukken slaagt, heeft hij meermalen voldingend bewezen, en wij hebben alle regt, om van dezen kant ook nu weder iets schoons te verwachten. Over de keuze der vertaling matigen wij ons volstrekt geen oordeel aan, schoon wij niet kunnen nalaten te betuigen, dat de Giaour wel de minst geslaagde is der Stukken, waarin byron dergelijke toestanden met weinig afwisseling heeft geschilderd. Immers het onderwerp der heerlijke Bride of Abydos, the Island, zelfs Lara, zijn er naauw mede verwant. Waarom waagt geen der begaafde overzetters zich aan childe harold? Mogelijk zijn wij wel te zeer ingenomen met dat eenige dichtstuk. Maar dit is eigenlijk buiten onze taak.
In eene kleine voorrede zegt ten kate, dat hij dit Stuk tot uitspanning heeft overgebragt van ernstige bezigheden, en vertolkt dan de even kleine voorrede van byron zelven, die de aanleiding voor het Stuk opgeeft. Dat de vertaler hier: the seven Islands (de Ionische) door Cycladen heeft overgezet, is waarschijnlijk eene vergissing, die evenwel eenen zeer onaangenamen indruk maakt, wegens den groven anachronismus, die er uit voortvloeit.
De aanhef is stroef vertolkt, vooral de ongelukkige zesde regel:
Die 's Atheniensers reuzenmoed,
welke voorbeeldeloos hard is, en daarenboven de maat verbreekt, want men moet lezen: 's Athenjensers. Waarom niet liever dit veranderd? De Heer ten kate is een te fijn kenner der versificatie, om dit niet te gevoelen, en heeft de taal te zeer in
| |
| |
zijne magt, om niet met gemak eenen beteren regel in plaats te stellen. Over het geheel is de aanhef mislukt. Men vergelijke:
No breath of air to break the wave
That rolls below the Athenians grave,
That tomb which, gleaming o'er the cliff,
First greets the homeward reering skiff,
High o'er the land he saved in vain;
When shall such hero live again?
Geen enkel windtjen breekt den vloed
Wiens golfjens rond die tombe klotsen,
Die blinkende over klif en rotsen,
Het eerst het keerend schip begroet,
En trotsch zich opheft uit die dreven,
Die 's Atheniensers reuzenmoed
Vergeefs de vrijheid heeft gegeven... (?)
Wanneer zal zulk een held herleven?
De voorlaatste regel zegt geheel iets anders dan byron wil zeggen; de constructie ook is niet zeer duidelijkt.
Nu volgt er eene beschrijving van Griekenlands heerlijk klimaat, eene der schoonste passages van byron. Wij begonnen bij de lezing der vertaling te begrijpen, wat ten kate zelf in de voorrede zeide: dat hij deze overgieting als een werk van uitspanning had verrigt. Jammer inderdaad; byron over te zetten, is geen werk van uitspanning, en wanneer men het dan doet, zoo als hier geschied is, gaat er veel, zeer veel verloren. Wij zullen dit nader aantoonen.
Waartoe dient de stop, om byron's eenigen regel: And lend to loneliness delight, aan te vullen? Het is nu leelijk geworden.
En de eenzaamheid een wellust geeft
Zoo als zij nooit bezeten heeft.
En byron bedoelde zoo iets volstrekt niet.
Daar kaatst het zacht gelaat der plassen,
Die, blaauw gelijk de hemelsfeer,
Dat Paradijs van 't Oosten wasschen,
Den tint van menig rotstop weêr,
is alles behalve fraai gezegd voor byron's krachtig:
Mildly dimpling, Ocean's cheek
Reflects the tints of many a peak,
Caught by the laughing tides that lave
The Edens of the Eastern wave.
| |
| |
Veel gelukkiger is het vervolg, waarin wij den vertolker van moore's peri herkennen:
En zoo somtijds een zefierzuchtjen
't Azuur kristal der golfjens streelt
En van 't geboomt' een bloesem steelt,
Hoe welkom is dat lieflijk luchtjen
Dat met ontelbre geuren speelt!
Doch de beperkte ruimte vergunt ons niet op deze wijze stuk voor stuk na te gaan; wij mogen slechts hier en daar eenige voorbeelden tot staving van ons oordeel bijbrengen. De vrij lange inleiding tot het Dichtstuk is in het oorspronkelijke niet altoos even duidelijk; kort en somber wordt elke gedachte uitgedrukt, die den schakel vormt, en soms tot het uitdrukken van een hoofddenkbeeld moet strekken. Daarom zag ten kate zich dikwerf genoodzaakt, in twee of meer regels te moeten geven, wat byron in éénen trek schenkt, b.v.: 'T is Greece but living Greece no more:
Nog is het altijd Griekenland,
Maar 't levend Griekenland niet meer.
Inzonderheid het slot van dit denkbeeld, dat Hellas nog in den ondergang schoon is, gelijk het ligchaam eener pas gestorvene schoone, is bij ten kate geheel niet in overeenstemming gebleven aan byron; deze spreekt van loveliness, niet van luister. Zoo ook spreekt de Engelsche Dichter niet van: ‘De laatste der gestorvene vonken eens geestes, thans van de winden los’; noch van ‘de ravenschachten des vervals,’ veel minder van den ‘jongsten lichtgloor der gedachten, die ligt geen uur meer vonkelen zal.’ Inderdaad, deze uitdrukkingen zijn voor ons onverstaanbaar, en byron zegt hoegenaamd niets van al die fraaijigheden.
Wie zal de vertaling der volgende regels kunnen billijken?
Clime of the unforgotten brave
Whose land from plain to mountain cave
Was freedom's hope or glory's grave!
Shrine of the mighty! enz.
o Land, bestrooid met heldenasch,
Eens enkel fierheid en viktorie!
Waar iedre bergkloof 't graf der glorie,
De woning van de vrijheid was!
Uitspanning is zeker voortreffelijk; maar men spele met dezen naam niet, noch late zich door het schijnbaar gemakkelijke verleiden, om eene letterkundige zonde te begaan.
| |
| |
Genoeg van de inleiding, ofschoon wij meer voorbeelden konden bijbrengen van plaatsen, die, naar ons oordeel, niet goed vertaald zijn.
Het verhaal zelf is vrij levendig overgezet, hoezeer alles van spoed getuigt eener uitspanning. Tot een bewijs strekke eene der noten, door den Heer ten kate vertaald bij het woord tophaïke, pag. 18, onderaan, en in de noten, pag. 108: ‘Tophaïke is eene kleine moskee!!!’ In het Engelsch staat ‘musket,’ een bekend geweer. En al ware het ook niet, dan zoude de Heer ten kate ligt zoo veel kunnen weten, dat tophaïke eenvoudig een verbasterd woord is voor τὸ ἀιρέκι Nw. Grieksch, een geweer, en niets anders. Maar eene dergelijke fraaijigheid vinden wij ook op pag. 112, bij de noten: Phingar of Phingari is de Maan. Nu ja, maar volstrekt geen held of God, dat hij zoo deftig met groote letters staat. Het is eenvoudig de alledaagsche uitdrukking der Grieken: Τὸ φεγγάρ, het schijnsel, en niets anders. o Die uitspanning van ernstige bezigheid!
Op pag. 231 hebben wij weder een staaltje van versificatie:
Een nur vervloog - de Gjouwer is heen!
stond er nu Giaour, dan zou ieder weten, of kunnen vragen, hoe het wordt uitgesproken; maar nu is het eenmaal Hollandsch, en het vers een' halven voet te lang. Wat is eene wieling van den Simoum? Eene wieling in golven, fiat; maar eene wieling van eenen wind?
Van pag. 35 af, wordt het verbaal belangrijker, en de versbouw van den bekwamen vertaler herneemt zijne gewone kracht en vloeijendheid. Voortreffelijk zijn de trochaeën op pag 42-50:
't Laatste zonlicht kleurt de heuvlen
en weerspiegelt in den stroom,
Die den vrijen bergbewoner
heenlokt naar zijn frisschen zoom.
Hier regeert die zoete kalmte,
die te dicht, bij zijn tiran,
't Weeldrig hart des Griekschen koopmans
in de stad niet vinden kan.
Zoo hij siddert voor zijn schatten,
hier door niemands oog bespied
Smaakt hij veilig alle vreugde
waar de rust van overvliet.
Slaapt te midden van de menigt
vrij in 't vlak der zandwoestijn,
Drinkt hij daar in stil genieten
stroomen van verboden wijn,
| |
| |
Waar de beker van een Moslem
nimmer meé gevuld moest zijn.
Over het algemeen is ten kate hier weder zich zelven gelijk gebleven, en verdient lof voor de heerlijke vertolking der volgende passages. Byron zelf zoude ze hem benijden.
Op het overige des Dichtstuks zouden wij nog vele dergelijke aanmerkingen ten goede en ten kwade kunnen maken; doch wij houden het geschrevene voor genoegzaam, om het Werk des Heeren ten kate te doen kennen. De gebreken van het sombere Stuk zelf komen niet voor zijne rekening; alleen de wijze van vertaling. En dan dunkt ons, dat daaraan niet al die zorg in versificatie en verstaan van het gezegde besteed is, als men van ten kate mogt verwachten, die, als hij niet oorspronkelijk wil werken, toch getoond heeft in het vertalen een meester te wezen. En hoe komt dit? Alleen omdat hij een van byron's moeijelijkste en meest afgebrokene Stukken bij wijze van uitspanning heeft willen vertalen, en dit zoo, zonder verdere studie of beschaving, aan het publiek aanbieden. Het is een weinig te erg, zoo ten kate zich zoude durven verbeelden, dat ὃ γέγραφα, γέγραφα, ook voor hem reeds voldoende zoude wezen; maar hij zou er ten slotte zelf het zwaarst voor gestraft worden. Studie is in alles noodig, ook tot vertalen, zoo men een nuttig werk wil verrigten. Men kieze een onderwerp; maar stelle zich op de hoogte, om het eerst zelf te begrijpen, en dan voor anderen duidelijk te behandelen. Andere weg zal er nooit openstaan, voor welken Schrijver hij ook wezen moge. En dat is het gebrek van ten kate; wil hij zulks niet verbeteren, welnu, hij zal zelf er de gevolgen van moeten ondervinden.
|
|