| |
Specimen inaugurale de montesquivio - quod - publico ac solemni Examini submittit J. Heemskerk Ab. f. Amstelodami. 1839. apud J.H. et G. van Heteren. 8o. Pars I. pag. XVI. et 120. - Pars II. pag. 194.
Reeds is een jaar verloopen, sedert dit Akademisch Proefschrift in het openbaar werd verdedigd, en nog is door geen onzer Vaderlandsche Tijdschriften daarvan eenige melding gemaakt. Professor hugo heeft het in de Götting. Anzeige aangekondigd; doch dit verslag verdient alleen om den beroemden naam des
| |
| |
grijsaards genoemd te worden. Verder lieten ook de buitenlandsche wetenschappelijke tijdschriften dezen arbeid onvermeld. Wij besloten daarom te gereeder een kort overzigt in den Gids te doen plaatsen, daar dit Specimen, zoowel door belangrijkheid des onderwerps, als door grondige behandeling zich onderscheidt.
De Schrijver splitst zijn stuk in twee partes, waarvan het eerste deel, de pars Literaria, in twee Capita, 7 § §, handelt over montesquieu's ‘aetas, scripta, indoles, en vooral (cap. 2) “den Geschiedschrijver,” uit verschillende belangrijke oogpunten beschouwt. Dit gedeelte, bestemd ter verkrijging van het Doctoraat in de Letteren, was daartoe zeer geschikt, zoo als het geheele onderwerp voor het tweeledig doel des S. zeer gelukkig is gekozen. De drie eerste § §. van caput I behelzen, uit den aard der zaak, weinig dan hetgeen in elke levensbeschrijving van M., of in de geschiedenis van zijn tijdvak is te vinden. Wij kunnen dus kort zijn. - Bijzonder wordt hier gelet op al de voorregten, aan de hooge geboorte en den aanzienlijken stand van M. verbonden; waaruit, P. II, pag. 6, het besluit getrokken wordt, dat een man, zoo gelukkig geplaatst, en van zoodanige gemoedsgesteldheid, naar geene omwenteling kon haken. Had de Schrijver dan vergeten, dat juist Vorsten en aanzienlijken de hoofdbewerkers der nieuwe orde van zaken waren, en hoe de tuimelgeest der omwenteling menschen van allerlei aanleg en gevoelens medesleept? - In §. 4 wordt uitvoerig over den stijl van M. gehandeld, die de goede eigenschappen der beste Fransche Schrijvers in zich vereenigt, waartoe, vreemd genoeg, op bl. 65 ook een ‘modieus usus supellectilis rhetoricae’ gerekend wordt. Bij het beoordeelen der korte, soms abrupte hoofdstukken in l'Esprit des Lois, reeds door buffon gelaakt, zal men weldoen de woorden van M. zelven in aanmerking te nemen, door den Schrijver, bl. 60, vermeld: ‘Il ne s'agit pas de faire lire, mais de faire penser.’
Caput II, De montesquivio, historiographo, betiteld, zal ons stof tot meerdere bedenkingen opleveren. In §. 1 wordt de vraag behandeld, wat, ten tijde der verschijning van m.'s Considérations, in de manier van geschiedschrijven werd gemist; met andere woorden, hoe was men gewoon de geschiedenis te behandelen? Van machiavel wordt, bl. 72 vgg., met welverdienden lof gewaagd; maar wij meenen, dat zijn invloed op montesquieu veel grooter is geweest, dan de Schrijver schijnt aan te nemen.
| |
| |
Vooreerst is het gansche denkbeeld, om de geschiedenis van het oude Rome tot eene ‘magistra vitae’ voor de nieuwere te maken, aan den grooten Florentijner ontleend. Dit wordt door onzen Schrijver op bl. 73 erkend. Dat machiav. ooit het voornemen zou hebben gekoesterd: ‘totius antiquitatis refundendae in corruptas illas Italicas civitates,’ blijkt nergens. In de voortreffelijke Diatribe van Prof. star numan, ter plaatse in de noot vermeld, wordt niets van dien aard gevonden. Daar herinnert de Hoogleeraar alleen de eigene woorden van machiav. (dat het vreemd was, terwijl regtsgeleerden en geneeskundigen hij de Ouden heil zochten, ‘nondimeno nello ordinare le repubbliche, nel mantenere gli stati se non si trova ne principe ne repubblica che agli esempi degli antichi ricorrà’), door onzen Schrijver in de onmiddellijk voorafgaande periode aangehaald; - zoodat wij vermoeden, dat de noot achter de woorden: ‘in civitate t. e gubernanda,’ moest geplaatst zijn. - Merkwaardig is hetgeen mach. laat volgen: ‘Donde nasce che infiniti che leggono, pigliano piacere di udire quella varieta delli accidenti che in esse si contengono, senza pensare altrimente d'imitarle, gindicando la imitazione non solo difficile, ma impossibile; come se il cielo, il sole, gli elementi, gli nomini fossero variati di moto, di ordine e di potenza, da quello ch' egli erano anticamente’ Cf. montesquieu, Considèrat., chap. 3 init. Indien dus de Schrijver met zijn ‘refundere’ alleen dit navolgen der Ouden heeft Bedoeld, dan hebben wij vrede met zijne uitdrukking, hoezeer wij die voor onjuist blijven houden, en ons vooral moeten verklaren tegen de wijze, waarop van het geschrift: ‘Del Principe,’ gesproken wordt, p. 73: ‘Suoque tempori magis congruere docuit artem politicam qualem libro de principe ex-posuit.’ De beroemde Historiekenner gervinus heeft reeds vóór vele jaren bewezen, dat in beide Werken eene zin, eene meening, eene gedachte heerscht. Florentinische Historiographie in Historische Schriften, Ister Th. Frankfurt, 1833, p. 125, 126. Vg. hallam, Introduction to the Literature of Europe, passim. - Ten tweede. In vele der beste opmerkingen van montesquieu vindt men zijnen voorganger weder. Men vergelijke Considérations, chap. IX, en Discorsi, I, c. 5 en 6, lib. III, cap. 24. - Consid., chap. VI, met Discorsi, lib. II, c. 2, 3, 6, 32. - Consid., chap. XI, met Discorsi, lib. I, c. 33, om niet te gewagen van meer algemeene denkbeelden, als b.v. chap 1, over de misdaad van sextus, vg. met Discorsi, lib. III, cap. 6 et 26. - Chapitre 4, des Considérations, over het bouwen eener
| |
| |
vloot, met Discorsi, lib. II, cap. 10. Considèrat., chap. IX, le seul bien auquel une république doit aspirer, c'est la perpétuitè de son êtat, met Discorsi, lib. I, cap. 11.
Het is hier de plaats niet, om ons gevoelen in meer bijzonderheden te ontwikkelen; ook gelooven wij, dat het bovenstaande voldoende zal zijn, om ieder, die zich de moeite van het naslaan getroosten wil, te overtuigen. Op pag. 75, not. 1, vonden wij met genoegen erkend, dat niet alleen de critica, maar ook wat onze S. hypercritica noemt, ‘ut de fide quâ veteres digni essent, quaereretur,’ lang vóór montesquieu, in het beoefenen der Geschiedenis was aangenomen. Bedenkt men, - wat hier niet wordt gezegd, - dat de Acadèmie des Inscriptions reeds eene eeuw vroeger door colbert was gesticht, dan moet men zich verwonderen, niet meer sporen van dergelijke kritiek bij montesq. te vinden. Doch - wij zeggen het den eenigen niebuhr gaarne na, - hoewel ‘voll von falschen Ansichten, und sehr bäufig in seinen Erzählungen durchaus täuschend,’ zoo is het wel montesq.'s grootste roem, ‘dass der gerechte Leser ihn dennoch bewundern wird, wenn er auch hierüber die entschiedenste Ueberzeugung aus eigener Prüfung bekommen hat.’ Niebuhr, Kleine Schriften, p. 91, 92.
Bladz. 77 (te vg. met P. II, p. 143) wordt te regt beweerd, dat vico en zijn Werk zonder invloed op montesq. zijn gebleven. Niet slechts was beider doel gansch verschillend, maar teregt schreef onlangs savigny: ‘Vico's Gedanken sind ähnlich den Blitzen in dunkler Nacht, wodurch der Wanderer mehr verwirrt, als zurecht gefübrt wird: durch sie wäre keiner belehrt worden, der nicht schon auf seinem Wege die Wahrheit gefunden hätte (Erinnerungen an niebuhr, in Lebensnachrichten, III, S. 348).’
De tweede §. handelt uitvoerig over de Considérations, en wij vereenigen ons ten volle met de slotsom van des S. onderzoek. Zonderling zal het velen schijnen, dat aan eenen ongenoemde, die, in de Gazette de France, bossuet boven montesquieu had durven verheffen, de eer eener zoo uitgewerkte wederlegging bewezen werd. Al ziet men met den Heer H. in hem den representant eener partij, het blijft ons toch vreemd dunken, dat een zoo grondig Werk als de ‘Geschichte der Staatsveränderung,’ van welks historisch gedeelte onze S. een ijverig gebruik maakt, met enkele woorden wordt afgewezen, terwijl die anonyme Dagbladschrijver voet voor voet in zijne oppervlakkige beschouwingen gevolgd wordt.
| |
| |
In de §. 3 worden met veel kennis montesq.'s verdiensten omtrent de geschiedenis zijns Vaderlands ontwikkeld, en de groote belezenheid des S. in de Fransche Literatuur kwam hem hier uitnemend te stade. Wij misten evenwel ongaarne, op bl. 106, waar van Esprit des Lois, XXX, 16, gesproken wordt, den naam van hallam, die in zijn voortreffelijk Werk: ‘Europe during the Middle-ages, I, p. 161 in tot., het gevoelen van montesquieu heeft wederlegd.
De Pars altera, eaque Politica, bevat 3 Capita, verdeeld in 12 § §., en bestaat uit een onderzoek omtrent de beginselen, den inhoud en de werking van montesq.'s groot Werk, de l'Esprit des Lois. Wij kunnen in eene dorre schets de veelzijdige kennis, die hier allerwegen doorstraalt, niet behoorlijk doen uitkomen. Alleen moeten wij wederom de gelukkige keuze der stofroemen, welke den S. gelegenheid gaf, om de verschillende onderdeelen der regtswetenschap te doorzoeken, met alle welke hij eene meer dan gewone vertrouwdheid aan den dag legt. Mag men den boom uit de vrucht beoordeelen, dan verkrijgt men een zeer gunstig denkbeeld van het onderwijs der school, waarin de Heer H. zijne opleiding en vorming gennot.
Caput I heeft tot opschrift: Investigantur propositum et ratio scribendi operis de Ingenio Legum. - Na het gevoelen van anderen hieromtrent in §. 1 te hebben opgegeven, ontwikkelt de Schrijver in §. 2 zijne eigene meening, waarbij de regel; ‘On doit juger les écrits d'après leur date,’ op den voorgrond staat. Deze wordt door het voorbeeld van machiavelli, rodinus en grotius opgehelderd. Het doet ons leed, op bl. 16 het banale verwijt tegen de groot, dat hij zijn onsterfelijk Meesterwerk met te veel geleerdheid overlaadde, weder te vinden. De uitmuntende cras heeft, in zijne Laudatio Grotii en elders, het onjuiste en oppervlakkige van zoodanige uitspraak zegevierend betoogd. - De hoofdinhoud van des Schrijvers denkbeelden omtrent het doel van montesq., bij het uitgeven van zijn Werk, wordt op bl. 23 bondig medegedeeld. - De §. 3 verdedigt M. tegen de ongegronde beschuldiging van gebrek aan orde, vermenging van begrippen, onjuistheid van toepassing, aanhalingen; welk alles Mme nu deffant zamenvatte in het bekende zeggen: ‘C'est de l'Esprit sur les Lois.’ Sir james mackintosh heeft met veel scherpzinnigheid opgemerkt, dat juist dit gebrek aan methode grootelijks bijdroeg, om den invloed van m.'s Werk meer algemeen te maken. Wij zouden het eene beleediging voor den S. achten, indien wij aanmerkten, dat hij hier overal toont zijn on- | |
| |
derwerp volkomen meester te zijn. Iemand van zijne grondige studie gaat niet aan den arbeid, alvorens hij zijnen Autheur door en door kent. Wij moeten echter op het bovengezegde nog eens terugkomen. Het doorwrochte Werk: Geschichte der Staatsveränderung in Frankreich unter König ludwig XVI, in welks eerste Deel, S. 33 fgg., in anti-revolutionnairen geest, over montesquieu wordt gesproken, en dat dit oordeel met eene menigte bewijzen en citaties (S. 38 in n.) staaft, verdiende wel een meer gezet onderzoek, - al ware het slechts, omdat de beginsels, daarin verkondigd, overal, en ook in ons Vaderland, zeer achtenswaardige belijders tellen. Bilderdyk's uitspraak (Geschied. des Vaderl., I, p. 137, 145, op bladz. 187 in nota, met die der Ges. vereenigd) is eene magtspreuk; maar het weinige, dat de S. tegen de ‘Geschichte’ in het midden brengt, pag. 6, is niet voldoende, om eene geheele school van andersdenkenden te overtuigen; en ‘ille eerte esse nequivit’ is geen bewijs. De betuigingen van M. zelven doen, bij de erkende wijze der Encyclopedisten, weinig af. En wat heeft men dan van de aangehaalde plaatsen te denken?
Caput II is gewijd aan de beschouwing der Gravissimae montesquivii sententiae de Jure publico et legibus ferendis, en door den S., om het gewigt der zaak, met de meeste zorg behandeld. - §. 1 behelst m.'s bekende leer omtrent de ‘principia singulorum regiminum.’ Op bladz. 49 stuiten wij op de woorden: ‘Quod ad despoticum regnum, jam animadvertit lockius, non e solâ monarchiâ in tyrannicam formam degenerare regimen, verum isti corruptelae omnes acque obnoxias esse formas.’ - Dit was reeds eeuwen vóór locke opgemerkt door plato, De Rep., VIII, 564 A; cicero, De Repub., lib. I, cap. 28, 29, 42, 44; vg, herodotus, III, 82, door den S. zelven, bl. 48, not. 4, vermeld. Ook had de S., bij deze gansche §., met vrucht kunnen gebruiken het Werkje van ancillon, Ueber die Staatswissenschaft. Berlin, 1820, in welks 3de Afdeeling: ‘Die bewegenden Principien des Staats,’ het gevoelen van M. aan eene naauwkeurige en scherpzinnige kritiek wordt onderworpen. Vg. Nouveaux Essais de Politique et de Philosophie, T. 3, p. 130, §. 2; de triade politica seu summi imperii partitione, toont aan, wat M. aan zijne voorgangers outleende, waarin hij van hen afweek. Hier vooral geldt, naar ons oordeel, de uitspraak van ancillon, t.a.p., S. 128; ‘Montesquieu, in seinem genialischen Werke vom Geist der Gesetze, hat den Hauptfehler begangen, nur auffallende, scharf abgeschnittene Massen und Abthei- | |
| |
lungen zu bilden; grell zu unterscheiden, was in der Wirklichkeit nicht so streng verschieden von einander ist; abzusondern und zu trennen, was die Natur der Dinge verbunden, vereinigt und verschmolzen hat.’ Vg. denz., Geist der Staatsverfassungen, Vorwort. Berlin, 1825. §. 3 beschouwt m.'s leer, de libertate politicâ.’ Hier moest de hooge ingenomenheid van montesquieu met de Constitutie van Engeland natuurlijk uitkomen; zoodat deze §., als van zelve, overgaat in de volgende §. 4: De Montesquivii Anglophiliâ, ejusque causis. Niet zonder grond is meermalen beweerd, dat montesquieu te weinig aan het Aristocratische Element heeft gehecht, dat de ziel van alle Engelsche instellingen uitmaakt. De S. zelf is hier, minder dan men met regt verlangen zou, tot de zuivere bronnen doorgedrongen. Delolme en hume zijn gevaarlijke leidslieden tot het Eng. Staatsregt.
De laatste was te zeer van Fransche begrippen doortrokken, en te zeer vreemdeling in het regt van zijn Vaderland, om onbevooroordeeld en juist deszelfs Geschiedenis te schrijven. Zie vooral hallam, Europe during the Middle-ages, Vol. III, p. 230, ed. 5. Zoo maakt ook de S. zich aan groote onregtvaardigheid schuldig, wanneer hij, bladz. 76, spreekt over de ‘incuria boni publici, die in Engeland zou heerschen: dum omnium fere, qui politicis rebus sese inmisceant, summum propositum videatur, munus nancisci, et reip. sumtu vivere.’ Is er een Land, waarop dit minder toepasselijk is dan op Engeland? Zoo mede, p. 86: ‘Porro, qui Anglis est nimins amor antiquorum institutorum, quamvis tempus alia suadeat;’ daaraan juist is de voortreffelijkheid van zoo vele Engelsche inrigtingen te wijten, dat men daar, even als in het oude Rome, de nieuwe vorderingen des tijds in het gelukkigste verband weet te brengen met de bestaande instellingen en de overleveringen van het voorgeslacht. Door deze wet der spaarzaamheid voldoet men aan de behoeften van het oogenblik, zonder zich op het onzekere gebied van allerlei politieke nieuwigheden te wagen.
P. 87 meent de S, dat M. zich door zijne Engelsche vrienden heeft laten misleiden, toen hij schreef, Esprit des Lois, XIX, 27: ‘L'état conquis aurait un très-bon gouvernement civil, etc.’ Indien de S. het voortreffelijke Werk van beaumont, l'Irlande Sociale, Politique, Religieuse, vooral prem. partie, chap. II, Sect. II, p. 243 sqq., wil raadplegen, zal hij zich overtuigen, dat dezelfde instellingen, die in Engeland uitnemend zijn, en den naam van ‘un très-bon gouvernement civil’ ten volle ver- | |
| |
dienen, in Ierland daarentegen nadeelig werken. Zoo waar is, wat montesquieu elders zegt: ‘C'est un très-grand hasard si les lois d'une nation peuvent convenir à une autre.’ Esprit des Lois I, chap. 3.
§. 5 Behelst een onderzoek naar m.'s denkbeelden omtrent de Staathuishoudkunde, en dit gedeelte komt ons als een der bestgeslaagde uit het gansche Specimen voor. De S. toont volkomen op de hoogte der wetenschap te zijn, die eerst na de tijden van M. wetenschap is geworden; zoodat ons de wijze van behandeling allezins gepast schijnt, waarbij de drieledige vraag wordt beantwoord: In hoeverre M. zijne tijdgenooten vooruit was? - Welke dwalingen hem van den weg hebben gebragt? - Waarin hij overeenstemt met het latere stelsel der Physiocraten? Wij betwijfelen evenwel, of men uit de woorden, Esprit des Lois, livre XXIII, chap. 29: ‘Un homme n'est pas pauvre parce qu'il n'a rien, mais parce qu'il ne travaille pas,’ mag besluiten, dat het placitum fundamentale der leer van adam smith bij M. gevonden wordt. Hetgeen bl. 98 door den Schrijver zelven wordt aangevoerd, bevestigt ons in dien twijfel. Het is louter eene overeenkomst van woorden. - Zie voor deze §. vooral ancillon, Économie politique dans le 18me siècle, in Nouveaux Essais, 3, p. 325. Op. bl. 102 vgg. ontwikkelt de S. regt goed, hoeverre M. zijnen tijd vooruitstreefde in zijne denkbeelden ‘de naturâ pecuniae.’ Wat later blackstone, bentham, meyer en vele anderen leerden, en sedert in de wetgeving is aangenomen, doorzag de schrandere wijsgeer volkomen, en onze S. is de eerste, die hem zoo ten volle regt wedervaren doet.
§. 6, ‘De Climate disquisitio,’ brengt den S. op een geheel nieuw gebied: ‘quippe fines transgressum disciplinae a Jurisprudentiâ prorsus diversae,’ p. 128. Toch heeft bij zich ook daar met eere gehandhaafd. Het was niet te verwachten, dat eene leer, die zoo zeer, en allerwegen aandacht wekte, in eene verhandeling over M. zou worden voorbijgegaan, en wij verhengen ons, dat de S. er bij stilstond.
Niet, dat wij geheel met zijn gevoel instemmen: wij zouden harder oordeel hebben geveld. Al bepaalden wij onze beschouwing tot het materialistisch oogpunt, door M. gekozen, wij zouden nog vragen: Van waar, dat de Israëliet in alle luchtstreken hetzelfde karakter vertoont? - Of acht men dit voorbeeld minder juist? Van waar, dat ‘the boatman of the American lakes’ evenzeer Franschman blijft, als de kaapbewoner de eigenschappen bewaart zijner Hollandsche afkomst? Vg. Edinburgh Review,
| |
| |
April, 1839, p. 60-63. - Maar wij vonden in deze §. een nieuw bewijs van het veelzijdig onderzoek des kundigen Schrijvers.
Caput III. Efficacia operis - in politicas disciplinas. Het zoude een hoogstmoeijelijke, ondankbare, noodelooze arbeid zijn geweest, den invloed van m.'s Werk in alle bijzonderheden na te gaan. De S. bepaalt zich tot de opgave der geschriften over l'Esprit des Lois, §. 1 - Tot den invloed, voor zooverre die uit de ‘prudentia politica Europearum gentium, imprimis Francorum’ is gebleken, §. 2. Eindelijk, tot de vraag: ‘Quid praeterea montesquivio debuerit philosophia Juris positivi?’ §. 3.
Eene poging, als die in §. 1 gewaagd is, blijft een waagstuk, hoe zeer ook beperkt. Terwijl volledigheid een eerst vereischte zou zijn, is deze bijna onmogelijk. Zoo zochten wij hier te vergeefs naar de Observations apologétiques van langlet, juge de Bapaume; ancillon, Geist der Staatsverfassungen, blijkens Vorwort, S. IX, door ‘ernstes Studium des Geistes der Gesetze veranlasst;’ naar de Politique de montesquieu. Paris, chez desoer, 1820, enz. Het zou ons niet moeijelijk vallen deze lijst te vermeerderen. Veel liever doen wij hulde aan den ijver, waarmede de Heer H. eene menigte minder bekende geschriften heeft opgespoord. Hij is hierin, blijkens de noot op bl. 145, door veler medewerking geholpen.
§. 2. Geeft eene levendige voorstelling van de prudentia politica vóór en na de Fransche omwenteling, voor zooverre deze met het groote Werk van montesquieu kan geacht worden in verband te staan. De voornaamste Redenaars der Constituante, van de Assemblée Legislative en de Conventie, worden beurtelings nagegaan, en groot is het gezag, door de meesten aan den Schrijver van l'Esprit des Lois toegekend. Wij begrijpen dan ook niet, hoe walckenaer (in 1821), Biographie Univers., art. montesquieu, p. 514, heeft kunnen schrijven: ‘C'est en Angleterre que l'ouvrage de montesquieu eut et obtient encore la plus forte influence: et c'est en France que cette influence fut, et est encore la plus faible.’ Het is waar, op enkele Schrijvers, b.v. op rousseah, is de invloed van M. (zoo als door den Heer H., bl. 163, wordt betoogd) uiterst gering geweest; maar men zal van dezen zonderling toch wel niet tot de meerderheid besluiten. Geheel belagchelijk wordt walck., wanneer hij vervolgt: ‘Peut-être les Anglais doivent-ils en partie à mostesquieu, et à l'impulsion qu'il a donnée aux sciences politiques, d'avoir su faire habilement manoeuvrer le vaisseau de l'État entre les deux
| |
| |
grands écueils de leur constitution, une oligarchie tyrannique, et une démocratie turbulente.’
Laatstelijk wordt in §. 3 onderzocht: Welke de werking van M. is geweest, 1o. ‘ratione emendatarum legum Crim.,’ en 2o. ‘ratione scholae historiae Germanicorum Ictorum.’ Onder de minbekende bijzonderheden behoort, wat, bl. 181, voorkomt over den Spanjaard d. manuel de lardizabal, en, bl. 184, over j.g. schlosser's Briefe über die Gesetzgebung. Wij moeten nog met een woord spreken van het belangrijke tafeltje, achter Pars I geplaatst, waarin de verschillende schriften van montesquieu naar tijdsorde worden opgegeven. Onder de beste uitgaven verdiende nog melding die van lequien, 8 vol. 8o. Paris, 1819. - De Theses komen ons algemeen gelukkig gekozen voor. Dat sommige zeer betwistbaar zijn, houden wij voor eene deugd; doch schijnt ons de laatste der Literarische op eene valsche voorstelling van den grooten Comicus gebouwd te zijn. De Iste, p. 83: ‘At hie multo plus mali de S.P.Q.R. consiliis dixit;’ p. 93: ‘Cui primam dedit impulsam laudatum N. opusculum,’ achter Pars II, komt ons, na hetgeen door Prof. den tex, in de Bijdragen, en dupin, in zijn Requisitoir (Gazette des Tribunaux 23 Juin, 1837), is gezegd, onverdedigbaar voor; en in de XIIIde is een offer gebragt aan de oppervlakkigheid der Eeuw. Zie savigny, Vom Beruf., p. 65.
De Latiniteit is over het geheel verwaarloosd; dikwijls Fransch met Latijnsche woorden. Om van zulke monstra, als remonstraverit (p. 4, 33, en Thes. XII, p. 11) (men vergeeft dit gaarne aan eenen Remonstrant); expraesidem (p. 13); praecursor (p. 14); operis lectura (II, p. 21) niet te gewagen, eene ketterij, wat al te groot voor eenen Literator! - nergens vindt men het waas der Oudheid over den stijl verspreid. - Druk en papier zijn voortreffelijk, en nooit zagen wij eene Dissertatie in bevalliger gewaad gestoken.
Ten slotte wenschen wij den S. geluk met de verkregene honores, ofschoon zij meer dan een jaar voor hem oud zijn. Helaas! dat justiniaan in onze dagen weinig meer dan deze geeft Maar onze S. heeft ze verworven op eenen leeftijd, waarin velen eerst beginnen te leeren:
He won them well, and may he wear them long!
|
|