De Gids. Jaargang 4
(1840)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 320]
| |
Vrije Gedachten over de Christelijke Openbaring in twee Brieven. De letter doodt, maar de Geest maakt levendig. Paulus. Te Amsterdam, bij J.F. Schleijer. 1839. VIII, 48 blz.Een boeksken, dat wij gerust durven aanprijzen, niet omdat het in alle opzigten met onze denkwijze overeenstemt, maar omdat het geeft, wat het belooft: Vrije gedachten; streven van den geest, om zich boven de slavernij der letter tot den geest der Openbaring te verheffen. Het boekje is, gelooven wij, uit de pen van eenen leek gevloeid; daarom mist het hier en daar de strenge methode der wetenschap, of geeft de bewijzen, dat de Schrijver niet genoegzaam met al hetgeen latere onderzoekingen hebben opgeleverd, bekend was. Bladz, 29 vooral heeft aan de curae secundae groote behoefte. Wat de Schrijver b.v. met de woorden: ‘In de Evangelische geschiedenis hezitten wij de bronnen, enz.’ uit zijn oogpunt bedoelt, werd ons niet duidelijk. Evenzeer missen wij naauwkeurigheid van uitdrukking, bl. 32: ‘Men maakte daaruit nu een geheel, en dit viel bij lucas dus, bij mattheus of marcus wat anders uit.’ Wanneer wij dit vergelijken met de voorafgaande woorden: ‘Het kan zijn, dat de een of ander iets van jezus redevoeringen en gelijkenissen heeft opgeschreven, enz.’, dan wordt het onzeker, of de Schrijver de genoemde Evangelisten zelve tot de autheurs der Evangeliegeschiedenis maakt, dan wel met het voornaamwoord men andere bedoeld hebbe, die, volgens huune mondelinge of schriftelijke overlevering, onze Evangeliën zamenstelden. Ondanks dit alles, achten wij echter deu Schrijver als eenen doorkundigen leek, wien evenzeer de zaak van Wetenschap als Christendom ter harte gaat. Naar mate zijn Werk minder de vormen van de School vertoont; naar mate het zich zelfs minder in spitsvondige, schoon niet onbelangrijke, quaestiën verdiept, is het te geschikter, om invloed te oefenen op den geest van ons beschaafd Godsdienstig publiek. De onderscheiding door hem tusschen Bijbel en Openbaring gemaakt getuigt van zijn helder inzigt in de vorderingen der Godgeleerdheid. Hij verwerpt, zoo het schijnt, | |
[pagina 321]
| |
ten eenemale de Inspiratietheorie, en bewijst scherpzinnig, dat zijne meening, veelmeer dan de Oud-kerkelijke, geschikt is, om de waarheid der Evangelische geschiedenis te verdedigen. Wij missen echter hier weder eene duidelijke uiteenzetting van het verband tusschen de leer van jezus en zijne Apostelen. Accommodatie, mogelijkheid van dwaling op punten, met de hoofdzaak der Openbaring verwant, vooronderstelt hij. Door Openbaring schijnt hij, volgens hl. 43, hoofdzakelijk leer en onderwijs te verstaan, en lie, volgens bladz. 41 (‘omtrent het eene noodige, enz.’), vooral tot het praktische betrekkelijk te maken. Wij missen dus hier die meer verhevene, meer diepe beschouwing, welke de basis van alle Godsdienst in gevoel en gemoed zoekt, en van daar alle vermogens van den mensch laat bebeerschen. Wij vinden christus zelven meer als Profeet en Leeraar, dan als Hoogepriester en Verlosser, Heer en Koning voorgesteld. Uit een en ander blijkt, dat het standpunt van den Schrijver te regt rationalistisch te noemen zij. In de geboorte van christus echter, in zijne onzondigheid, in zijn leven en zijne opstanding, neemt hij eene hoogere wonderdadige Goddelijke tusschenkomst aan, - hoofdzakelijk, zoo het schijnt, op grond der historische getuigenissen; en wij zien dus hier weder, van hoeveel belang een streng onderzoek omtrent dit punt is, opdat men ter eene of ter andere zijde consequent blijve. De Schrijver, wij herhalen het, heeft een goed werk verrigt, door aan leeken de levensquaestic der Godgeleerdheid duidelijk en verstaanbaar voor te stellen, en iets tot hare oplossing bij te dragen, dat voor hen bij eigen nadenken vruchtbaar kan worden. Daarom wenschen wij zijn boekje in veler handen. Zoo er een tweede druk noodig ware, wenschen wij, dat de Schrijver de door ons aangewezene leemten in zijn eigen stelsel verbetere, en er de gapingen van aanvulle. Een weinig meer studie, een weinig meer wijsbegeerte, een weinig meer bekendheid met de Duitsche dogmatici, kunnen hem daarbij van dienst zijn. Voor het overige, gelijk de gedachten, door hem medegedeeld, een helder hoofd bewijzen, zoo getuigt de stijl van eene geoefende hand. | |
Wat vooronderstelt de stichting der Christelijke Kerk door een Gekruiste? Naar het Hoogduitsch van Dr. C. Ullmann, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Heidelberg. Amsterdam, J.C. Sepp en Zoon. 1840. 45 bladz.Reeds in het derde Nommer van ons Tijdschrift voor 1837 | |
[pagina 322]
| |
bl. 128 maakten wij op deze belangrijke Verhandeling onze Lezers opmerkzaam. Hetzelfde geschiedde later uitvoeriger in het Tijdschrift: Waarheid en Liefde, Jaarg. 1838, I. Sedert gaf de oorspronkelijke Schrijver zijn Stuk aanmerkelijk omgewerkt en gewijzigd, ten einde de bedenkingen van strauss te beantwoorden, in het licht. Uit de geringe bijzonderheden, ons door Heidensche Schrijvers geboekt: christus heeft geleefd en is aan het kruis gestorven, en de erkende waarheid: Er bestaat eene Christelijke Kerk, ontwikkelt de geleerde Schrijver op eene scherpzinnige, duidelijke, geleidelijke wijze het beeld van christus en van zijne werkzaamheid, zoo als zij werkelijk moesten bestaan. Moge ook, bij de hooge ingenomenheid des Schrijvers niet de zaak van het Evangelie, eene enkele gevolgtrekking te gretig zijn aangenomen, wij aarzelen niet het boek eene allerbelangrijkste bijdrage tot de verdediging des Christendoms te noemen, en kunnen naauwelijks drangredenen genoeg aanvoeren, om de lezing aan allen aan te prijzen. Wij verheugen ons dus over de Vertaling, om den wille der zaak. Maar de wetenschappelijke vorderingen der Duitschers, en het gebruik van spreekwijzen, die eigenlijk op het gebied der wetenschap ontstaan, bij hen zelfs in populaire geschriften gangbaar en algemeen verstaanbaar zijn, moesten het werk der Vertaling moeijelijk maken. Wij kunnen niet zeggen, dat de Vertaler die moeijelijkheden gelukkig is te boven gekomen, Bl. 4: ‘Er ligt in deze stellingen - eene ontzettende tegenspraak (Widerspruch). - Bl. 5: ‘Moet met de daadzaak der kruisiging zijner levenswerkzaamheid gesloten worden.’ Bl. 6: ‘Het kruis is voor onze verbeelding - door kunstmatige bewerking verzacht en opgesierd.’ Bl. 8: ‘Eene nieuwe gestalte van kunsten en wetenschappen vol diepen zin en heerlijke beteekenis.’ Bl. 9: ‘Dat jezus - eene belangrijke persoonlijkheid geweest is.’ - Bl. 12: ‘Door zijne geheele levensverschijning bevestigd.’ Bl. 13: ‘De aanwending, die bier van de zaak gemaakt wordt.’ Bl. 14: ‘Hoogste levensvoleinding.’ Bl. 15: ‘Eene bloote terugwerking van de eigendommelijke zienswijze (subjectiviteit) der jongeren.’ Bl. 16: ‘Deze of gene - zou zich - van jezus verschijning bemagtigd en daaruit iets eigendommelijks - voortgebragt hebben.’ Zoo zouden wij van bladzijde tot bladzijde kunnen voortgaan, en ons misschien nu en dan bedroeven, dat onze eigene traagheid onze taal in het overnemen van wetenschappelijke denkbeelden achterlijk heeft gemaakt; maar tevens den Vertaler aan- | |
[pagina 323]
| |
klagen, dat hij niet alle zorg aanwendde, om het belangrijke boek ook voor zulken duidelijk te maken, die geen woord Hoogduitsch verstaan. Het is ergerlijk, dat het bederven van onze taal op het gebied der wetenschap zulke rassche vorderingen maakt. Men moge zoo veel men wil ophebben met het Groninger Tijdschrift: Waarheid en Liefde, wij kunnen deze aankondiging niet besluiten, zonder de waardige mannen, die daaraan medewerken, te bidden, dat zij toch de taalvervalsching niet in de hand werken. Zoo zij de verdienste hebben den Vertaler tot het overbrengen van dit Werkje te hebben aangemoedigd, wij zijn zeker, dat hij in hun Tijdschrift voorbeeld en gezag voor uitdrukkingen, als die wij hierboven uitmonsterden, kan gevonden hebben. | |
Beknopte genees - en heelkundige Verhandeling over den Scorbutus (waarom niet over het Scorbuut?), door P. Middel, Pract. Chir. en Vroedm. te Groningen. Te Groningen, J.H. Holt, 1839. 76 bladz.De Schrijver zegt, dat het scorbuut, in ons Land veel voorkomende, en door hem van tijd tot tijd in hoogen graad behandeld, en geen geschrift van eenig belang daarover in onze moedertaal bekend zijnde, hij het noodig vond daarover iets te schrijven, te meer, daar deze hooge graad van scorbuut meest op zee voorkomt, en er nog velen aan ulcera scorbutica lijden, welke vroeger in 1826 de toen heerschende intermittens gehad hebben. Hoofdst. 1, Beschrijving der ziekte; Hoofdst. 2, Verdeeling der ziekte; Hoofdst. 3, Oorzaken der ziekte; Hoofdst. 4, Verwijderde en gelegenheid gevende oorzaken; dit had toch, daar in Hoofdst. 3, a. over de meeste oorzaken gehandeld wordt, onder dat zelfde Hoofdst. onder b. moeten vermeld zijn; Hoofdst. 5, Voorzegging der ziekte; Hoofdst. 6, Over de geneeswijze van den scorbuut; hier hebben wij hetzelfde geval; a. wordt de geneeswijze door het wegnemen van de gelegenheid gevende oorzaken behandeld; nu had onder b. moeten volgen: Over de genees- en heelk, beh. van de scheurbuik; maar neen, Hoofdst. 7 handelt daarover. Men zou uit den aanhef eene rijke ervaring verwachten; maar van de tien in het laatste Hoofdst. medegedeelde waarnemingen zijn er slechts vier van den Schrijver zelven. Voor het overige is het een niet zeer oordeelkundig bijeengebragt geschrift, waarin de heterogeenste gevoelens meestal zonder kritiek naast elkan- | |
[pagina 324]
| |
der staan; waarin op het wezen der zaak en den toestand van den zieke niet altijd acht geslagen is. Men vindt er nog al overvloed van middeltjes, maar gebrek aan theoretische denkbeelden. Het blijkt niet, dat er over het zeescorbuut door den Schrijver iets is waargenomen. Maar wij vinden hier eenige scorbutiei, welke vroeger in 1826 intermittens perniciosa gehad hebben. Rec. observeerde, dat deze alle aan het linkerbeen scorbutische zweren kregen. Rec. brengt dat in verband met de in die ziekte door hem destijds en ook door anderen waargenomene aandoening van de milt, welke bij de sectie doorgaans bleek zeer vergroot en zeer week te zijn. De Schrijver zegt ook op bl. 10, Hoofdst. 1: ‘De milt is buitengewoon in omvang toegenomen.’ Rec. leidt dus den scorbutischen toestand van die personen, welke in 1826 de intermittens hadden, van deze miltaffeetie af. Het komt daarenboven Rec. zeer waarschijnlijk voor, dat doorgaans miltaffectie in causaal verband tot scorbutische affectie staat, en dat de suiker, welker werking tegen het scorbuut in de Dissert. van menalda wordt geroemd, eene werking op de milt en dien ten gevolge op den scorbutischen toestand kan hebben. Bl. 42: Hoe legt de Schrijver salpetergas op de zweren? calliquatif? Bladz. 72, Rad. Arnica, in plaats van Rad. Arnicae; bl. 74, Granalatin; bl. 59, Melelot, in plaats van Melilot. Wat is een ‘algemeene plaatselijke toestand van eene zweer?’ bl. 41. De beschrijving van de verbeterde filtreermachine van den Heer a. de bruin is vrij onduidelijk en onvolledig, bl. 31. Men schrijft niet Selsterwater, maar Seltzerwater, bl. 30. Bl. 24: ‘Is de aandoening slechts eene plaatselijke;’ de aandoening is nimmer eene plaatselijke. Die zelfde bladz.: Prognosis: ‘heeft de ziek te zich in eene hooge mate ontwikkeld; ontstaat er borstwaterzucht, eene verweeking van het hart of eene aandoening der longen, enz., zoo is de voorzegging allerongunstigst.’ Waaruit ontdekt de Schrijver de verweeking van het hart; welk symptoom geeft ons dien toestand te kennen? Bl. 3: ‘Bij het hoesten gevoelt de lijder pijn in de zijde.’ In welke zijde? Aldaar: ‘Het bloed bedekt zich, na een tijd lang gestaan te hebben, met een groen vliesje;’ hoe lang is ‘een tijd lang?’ Behalve de hier opgegevene drukfouten, is er nog eene lijst van veertien achter in het Werkje gevoegd.
Arnhem, 24 Nov., 1839.
Dr. SCHELTEMA. |
|