snippenjagt,’ en het XXXte, ‘over de vossenjagt,’ op te noemen, als eenen schat van opmerkingen en aanbevelenswaardige wenken bevattende.
Onder al het goede, dat dit boekje bevat, zijn, zoo als in alle menschelijke zaken, behalve de niet overal zuivere correctie, eenige onnaauwkeurigheden te vinden, zoo als, onder anderen, b.v. (pag. 151 en 152): ‘ooren, kop, staart, oogen,’ van den haas, voor ‘lepels, bol, pluim en spiegels of kijkers.’ Is dit ‘jagers-taal?’ Dat ‘kiro’ Hollandsch zoude zijn (pag. 169), daar het werkelijk niets anders is, dan een verbasterd ‘tire-haut’. - Ook in het XXXIIste hoofdstuk: ‘Over de valkenjagt,’ zijn eenige onnaauwkeurigheden ingeslopen.
Wat voorts (pag 140) het: ‘Wegschieten van den bovenbek van eenen patrijs,’ beduiden moet, begrijpen wij evenmin, als hoe zulks geschieden kan.
Zoo wil het ons ook niet bevallen, dat de Schrijver aanraadt: ‘Om patrijzen op de sneeuw (?!!) in de zit te schieten.’ Is dit niet regtstreeks strijdig met hetgeen wij, als op pag. 3 door hem gezegd, hierboven met lof aanhaalden? - Het is, ons bedunkens: Moorden! Het doel der jagt is immers niet om veel, maar om enkele stukken wild kunstmatig op te zoeken en te dooden. - Ware dit niet zoo, dan zonde toch b.v. op patrijzen het tirasseren de beste jagtwijze zijn. - Dan - het algemeen bekende gezegde van boileau doet ons deze aanmerkingen afbreken.
Vooral is dit Werkje, waarin de ervaren jager veel waarheid, de beginnende menigen behartigenswaardigen wenk en menigen goeden raad zal vinden, geschikt voor eene aangename en nuttige jagerslectuur in de lange winteravonden. Het bonte der mengeling toch geeft er iets los en bevalligs aan, dat men in Werken, welke enkel systematisch behandeld zijn, dikwerf te vergeefs zoekt. - De verspreid liggende opmerkingen geven telkens stof tot nadenken en tot vergelijkingen met eigene ondervinding, en, wanneer er eenige jagers te zamen zijn, een ruim veld tot onderhoud en bet uitbrengen van verschillende gevoelens; want een ieder, die wezenlijk jager is, weet het, dat het onderwerp der jagt, hoe dikwerf ook besproken, hoe dikwerf behandeld, voor hare vereerders tot de nimmer uitgeputte en nimmer uit te putten bronnen behoort.
Wij raden derhalve elken jagtliefbebber aan, zijne boekverzameling met deze Jagers-taal te verrijken, en twijfelen geenszins, of hij zal met ons gunstig oordeel over den inhoud van dit