De Gids. Jaargang 4
(1840)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 266]
| |
Tweede zestal Godsdienstige Overdenkingen, ter bemoediging mijner lijdende Natuurgenooten, door Petronella Moens. Te Koevorden, bij D.H. van der Scheer. 1839.
| |
[pagina 267]
| |
Wat zullen wij er meer van zeggen, dan dat beide Schrijfsters allezins geslaagd zijn? Want indien men zoowel Mevrouw van meerten als Jufvrouw moens wilde tegenwerpen, dat niet altijd een nieuwe vorm de herhaling van bekende waarheden aanbeveelt, zouden beide zich kunnen dekken met het oogmerk harer schriften, waarmede zij zeker minder bedoeld hebben uitmuntende Boeken aan de letterkunde, dan goede vrouwen aan de maatschappij te schenken. Dit doel worde, onder den Goddelijken zegen, door beide getroffen. Het is eene schoonere kroon, dan wij uitreiken! | |
Lodewijk Philip, Koning der Franschen en zijne familie. Naar het Hoogduitsch van August Bürck, door G. Brandt maas. (Eene bijdrage tot de Geschiedenis van Frankrijk.) Te Zalt-Bommel, bij joh5. Noman en Zoon. 1840. In gr. 8o. 211 bladz.‘Het lag geenszins in het plan van den Hoogduitschen Schrijver (zoo spreekt de Heer b.m. in zijne Voorrede), den Koning der Franschen, op zoodanige wijze als dat in eene goede en volledige levensbeschrijving behoort, voor te stellen, met aanwijzing ook en beoordeeling van beginselen, drijfveren en bandelingen.’ - En wanneer een Vertaler het Werk, waaraan hij zijnen tijd en arbeid ten koste gelegd heeft, met zulk eene scherpe recensie de wereld inzendt, wordt de taak des Beoordeelaars ligt. Wij onthouden ons derhalve van alle aanmerkingen op deze drooge, kronijkmatige en onvolledige levensschets, die, wat ook de Vertaler in den aanvang van zijn Voorberigt zeggen moge, weinig aanspraak heeft op den titel van bijdrage tot de geschiedenis van Frankrijk. De Courantenberigten namelijk omtrent de gebeurtenissen sedert de troonsbestijging van Koning lodewijk philip die wij hier aantreffen, zijn niet geschikt om die aanspraak te wettigen. Wie nu niets meer in dit boeksken zoekt, ‘zal het dan ook niet geheel onbevredigd uit de hand leggen,’ maar hij moet zich ergeren over de vele onnaauwkeurigheden en vertalings-blunders, die hem hier voorgekomen zijn. Tot de eerste behooren, op bl. 3, de beroemde overwinning van Cassel (1622), waardoor het gevecht van 11 April, 1677, wordt bedoeld; op bl. 7, de uitdrukking, dat de vader van l.p. in 1778 reeds tot Grootadmiraal was aangesteld, een rang, waartoe zijne hooge geboorte hem nog slechts bestemde. - De Danphin, zoon van lodewijk XIV, van bl. 13, zal wel aan eene drukfout te wijten zijn. - De laatste zijn menigvuldiger, en van meer belang, dan men van eenen geletterden persoon verwach- | |
[pagina 268]
| |
ten kan of hem ten goede houden. - In de eerste plaats komt het schrijven van eigennamen, als: nekker, Safhausen, Falmout, Portsmout, latouche freville, enz., voor necker, Sohaffhausen, Falmouth, Portsmouth, latouche treville, enz. Balmy en Reuilly voor Valmy en Neuilly, doen ons twijfelen, of de Heer d.m., die toch de Duitsche letters wel kennen zal, den arbeid niet door een' schoolknaap van de hoogste klasse heeft laten verrigten, zonder de vertaling behoorlijk na te zien, alvorens haar ter perse te leggen. En hierin worden wij nog bevestigd door uitdrukkingen, als: Bl. 13: ‘Ten gevolge der ongenade, in welke zijn vader bij het hof was gevallen, werd de hertog van chartres tot Ridder der Heiligen Geest orde in Januarij 1789 eerst, en een jaar later, zoo als bij Prinsen van den bloede gewoonlijk bet geval was, benoemd.’ Bl. 19: ‘Eenige vrijwilligen der nationale en verlof hebbende garde.’ Bl. 70: ‘Naauwelijks in zijne kamer teruggekeerd, bevestigde hij een bereids in gereedheid gebragten regel aan het raam, en liet er zich langs af.’ Bl. 91: ‘Onze hoedanigheid van toevallig regters te zijn over hen, jegens welken men meer geregtigheid dan zachtmoedigheid aanprijst, legt ons juist, met betrekking tot hen, een diep stilzwijgen aan. Alle voorloopige verklaring van gevoelens dunkt mij inderdaad een waarachtig verraad van de uitoefening onzes regterlijken ambts, enz.’ Is deze onze opvatting gegrond, dan verwonderen wij ons minder over andere dwaasheden, als: Bl. 17: ‘Veldmaarschalk onder het ministerie van den Graaf de graves,’ waarmede waarschijnlijk Generaal-Majoor (Maréchal de Camp) is bedoeld. Bl. 24: ‘De beide bataillons van de door den Hertog van chartres aangevoerde divisiën.’ Bl. 29: ‘Cavallerie was er bij het leger niet, slechts husaren en jagers.’ Bl. 44: ‘De passen werden in Bianco ter hand gesteld.’ Bl. 99: ‘Millioenen, op den burgerlijken staat uitgetrokken.’ Bl. 108: ‘Staatsregtskenner (publicist).’ Bl. 183: ‘Op de straten van Torruella de Monores naar Tarragona.’ Bl. 199: ‘Vroeg, ten twee ure;’ en eindelijk, om alles te bekroonen: Bl. 208: ‘De Hertogin was gedurende vier dagen langs de Zauberische kust, op den hoogst bekoorlijken weg van Genua naar Pisa, te midden van verkwikkend groen en lagehende bloemen op reis geweest,’ enz. Maar indien dat waar is, gelooven wij ook genoeg te hebben gezegd, om onze afkeuring te wettigen, en geregtigd te zijn den Heer brandt maas te verzoeken het publiek voortaan van zoodanig schoolknapenwerk te Verschoonen. |
|