De Gids. Jaargang 4
(1840)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 262]
| |
1o. Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren. 1840 (vijfde jaargang). Deventer, J. de Lange. 276 blz., in kl. 8o.
| |
[pagina 263]
| |
kunde behoort de bijdrage van den Hoogleeraar p. bosscha over albertus en stephanus wijnand pighius. Maar vooral is lezenswaardig de Bijdrage van den Heer Mr. van doorninck, tot de geschiedenis der staathuishoudkunde in Overijssel uit het midden der 18de Eeuw, daar zij omtrent de handelsbegrippen dier dagen veel lichts verspreidt. - Verder vindt men in dit Jaarboekje iets over Bevers in den IJssel, door den Heer molhuysen; eene zeer behartigenswaardige beschouwing der vraag: Wanneer zal langs den IJssel eene overstrooming komen, als die van Ofen en Pest in 1838, door Mr. t.w. van marle, om van andere kleinere stukjes te zwijgen. - Gaarne geven wij aan onze Lezers eene proeve; doch hiertoe is dit boeksken minder vatbaar. Doch zie, daar valt bl. 142 open; wij willen het volgende afschrijven: ‘- 't is een oud gebruik in het aangrenzende graafschap Bentheim, 't geen ook hier en daar in TwentheGa naar voetnoot(1) plaats vindt, dat, wanneer een jonkman oog heeft op een meisjen, hij zich door geene woorden declareert, maar zich in volle feesttenu naar de woning der vrijster begeeft. Krijgt deze dadelijk na het gebruikelijke: “dagzaam!” (al is er ook maar één persoon aanwezig) de koekepan op 't vuur, om den vrijer op een fikschen spekpannekoek te onthalen, dan geeft zij daardoor hare wederliefde te kennen en is de zaak geklonken. Doch komt zij in tegendeel met stoete, brood en koflij voor den dag, dan weet de jonkman, dat hij een blaauwtje heeft geloopen, en alle betrekkingen houden op. Een praatjen over 't mooije of slechte weer, over den prijs der granen, vragen naar den toestand van 't vee, of de stârke al gebold heeft, of de vâle goed melk geeft, de roodbonte dregtig is en dergelijke meer, sluiten alsdan het tooneel, zonder dat de eigenlijke reden der visite ter sprake komt.’ No. 2. Onderscheidt zich door eenen zeer uitvoerigen Kalender en verder bijwerk, te zamen 92 blz. - De Heer Mederedacteur h.m.c. van oosterzee gaf hiertoe een zeer duidelijk en bevatbaar gesteld stukje over den Stand des sterrenhemels. Onder de prozastukjes lazen wij met belangstelling: Iets over de oude schutterijen en hare Hoven met derzelver opschriften te Goes, | |
[pagina 264]
| |
door e.h. swalue; Het klooster Bethlehem in Schouwen, door j. ab utrecht dresselhuis, en Bommenede, door a. moens van bloois. Men vindt hier een twintigtal dichtstukjes; wij durven niet zeggen, dat zij het boeksken tot sieraad verstrekken. Rijmelarij, als: ‘Ik ken een aardig meisje,
't Is teeder, lief en zocht,
En waar ge 't moogt ontmoeten,
Nooit ziet ge 't, of zij lacht.
O, 't is zoo'n aardig meisje!....
Zij telt pas achttien jaar,
Is vol en rond van wezen,
Dat is het beeld van haar.
of wel, als: ‘O, zeg waarom uw tranen vlieten!
Wat wee n 't hart doorsnijdt!....
Kende ik de bron van uw verdrieten,
Mijn hulp was u gewijd.’
moest niet gedrukt worden, ten zij tot afschrik voor anderen. - Eenige regels van de Heeren berman en kanter onderscheiden zich echter. Piro harda, van eenen ongenoemde, is niet zonder verdienste; maar het kost moeite, om regels, als: ‘Zijn gade aan 't weerheraad'mend harte prangen.’
te lezen. - In een stukje over den nieuwen Kustlichttoren op het eiland Schouwen, zegt de Heer h.m.c van oosterzee, ‘dat hij niet kan zeggen, in hoeverre het gerucht waarheid heeft behelsd, dat men er aan zou gedacht hebben, om den voorgenomen' lichttoren, als nationaal gedenkteeken ter eere van van speyk, niet te Egmond, maar op Schouwen te plaatsen.’ - Wij kunnen verzekeren, dat dit plan werkelijk heeft bestaan; doch dat men er van heeft moeten afzien, daar Bestuurderen van het kollegie Zeemanshoop zwarigheid maakten, de gelden, die voor een gedenkteeken te Egmond door hen waren ingezameld, voor een op Schouwen af te geven. - En het Koninklijk Besluit van den 21sten April, 1838, heeft dan ook Egmond als plaats tot oprigting van een gedenkteeken voor van speyk gehandhaafd. No. 3 Munt uit door eenen keurigen druk en nette uitvoering, en strekt den Heer j. oomkens tot eer. Ook het inwendige is over het geheel zeer goed. Men vindt hier belangrijke bijdragen voor de geschiedenis, oudheid, taal- en letterkunde. Wij rekenen hiertoe het: Iets over de twisten der Schieringers en Vetkoopers, het Kasteel Schwerd, door Dr. g.a. staringk; Fraeylemaborg, door Mr. t.p. tresling, maar vooral het uit- | |
[pagina 265]
| |
voerige stukje van Mr. h.o. feith, De heilige dagen onder het Bisdom Utrecht, in 1567 en 1568, uit twee Overijsselsche Almanakken van die jaren. - Voor de kennis der dialekten vinden wij hier iets over de Groninger-Provincialismen, door Dr. w.g. reddingius. - Het begint graauw te worden, voor de avond valt, is niet uitsluitend Groningsch. En nu No. 4. De inhoud van dezen is weder verdeeld in: 1. Geschiedenis; 2. Drenthsche Verhalen; 3. Drenthsche beroemde mannen; 4. Drenthsche oudheden; 5. Zeden en gewoonten; 6. Mengelingen; en 7. Poëzij. Over het geheel vonden wij in dezen Jaargang weinig, dat ons belangrijk voorkwam. Het leven van den Oud-Gouverneur van Drenthe, Mr. p. hofstede, van hetwelk hier het eerste gedeelte wordt gevonden, is wat heel lang gerekt; de inleiding vooral is uit de lengte en de breedte. Alles wordt er in omgehaald. Meer bevielen ons de Drenthsche Oudheden en de Zeden en Gewoonten; de laatste leveren eene niet onbelangrijke bijdrage tot het ceremoniëel der begrafenissen hier te Lande; opmerkelijk is het, dat nog in de voorgaande eeuw het eerste, waarvoor een paar jonggehuwden in Drenthe zorgde, bestond in het bijeenbrengen van de noodige eiken planken voor hunne toekomstige doodkisten, en dat die gewoonte nog heden ten dage in echt Oud-Drenthsche huishoudingen bestaat. Onder de voordeelen, die de Provinciale Volks-Almanakken hebben aangebragt, behoort, wij deden dit reeds meermalen opmerken, eene meerdere beoefening der onderscheidene dialekten, eene beoefening, die bevorens bijna geheel werd verwaarloosd. In den Drenthschen Almanak treft men dit jaar eene Verzameling van woorden en spreekwijzen, welke in Drenthe gebezigd worden. Sommigen zijn echter niet uitsluitend Drenthsch; zoo wordt b.v. amper ook elders voor bijna, omtrent gehezigd. En het kweesten is ook in Noord-Holland, vooral op de eilanden, voor vrijen bekend. Dat de Heeren in Drenthe op het punt van hunne beroemde mannen zeer kitteloorig zijn, bewijst de gansch niet malsche uitval van p.p.c., op blz. 166, tegen den Heer Mr. t.p. tresling, welke in den Groninger Volks-Almanak van 1837 den Drenther van der thynen een' Spion van rabenhaupt heeft gelieven te noemen. Zulke grofheden, want het slot van dien uitval is eene grofheid, moest de Redactie niet toelaten. Indien de Provinciale Volks-Almanakken blijven voortgaan onze taal en geschiedenis te verrijken, wenschen wij hun een lang leven en veel deelneming toe.
v.H. |
|