treffen, niet geheel vergoêlijken. - De inhoud der woorden en bezongene onderwerpen zijn, zoo als die aan kinderenleeftijd voegen. Men zoeke er geene verhevene dichterlijke vlugt in, en ergere zich ook niet aan hier en daar eene kleine stroef heid in de versificatie. Over het algemeen drukken zij eenvoudige kinderlijke gewaarwordingen op ongekunstelde wijze uit. Maar de toonkunstige behandeling laat te wenschen over. Hoezeer wij toch aan No. 3, 7, 14, en inzonderheid No. 11, gaarne verdiensten toekennen, vonden wij elders, wat misschien op andere wijze beter zou zijn geweest. Zoo beweegt zich b.v., in No. 2, de baspartij in de 13 eerste maten eeniglijk tusschen den Dominant en Grondtoon. Dit kan niet anders dan eene onaangename eentoonige uitwerking doen; terwijl deze armoede der harmonij geenszins door de beperkte grenzen der kinderstemmen werd voorgeschreven. Verkieslijk zou het ook geweest zijn, om in de 13de maat de tweede stem met de eerste in terzen te doen voortgaan, met toevoeging van b. aan de baspartij.
In No. 5 maakt de Bas, in de 5de mt., eene noodelooze uitwijking. Men had hier zeer geschikt c., en evenzoo, in de 7de mt., f. kunnen behouden. Ofschoon toch deze verminderde kwint niet ongeoorloofd is, bestond er, naar ons inzien, op deze plaats voor het gebruik daarvan geene noodzakelijkheid.
In N
o. 9 is de quantiteit van het rythmus uit het oog verloren. De eerste phrasen zijn alle van vier, de beide laatste van vijf maten, welke onnaauwkeurigheid ook in N
o. 12 en N
o. 13 in de 3/9 maat voorkomt. Dergelijke rythmische gebreken zijn intusschen nergens zoo berispelijk, dan in zangen voor kinderen. De ontwikkeling van het maatgevoel eischt alle omzigtigheid en aandacht, meer nog welligt dan de oefening der toonafstanden. De
bb, in plaats van
b , voor de eerste stem in N
o. 4, 12
de mt., de
f voor
f # in N
o. 12, 32
ste mt., en een aantal dergelijke rekenen wij slechts onder de drukfouten.
No. 15 echter (Koraal voor drie kinderstemmen) kwam ons dermate gebrekkig voor, dat wij bijna vermoedden, alsof dit stukje bij vergissing onder de overige geraakt ware. Van de 10de mt., af tot aan het point d'orgue in de 20ste, ontmoeten wij eene reeks van akkoorden, die, ja wel elkander opvolgen, doch waarbij alle natuurlijke ontwikkeling, alle aesthetische zamenhang of verband ten eenemale gemist worden, en waaraan zelfs een minder fijn gehoor noodwendig zich ergeren moet. Zoo heeft, om slechts iets te noemen, de derde stem, in de 12de mt., tegen de gelijkklinkende g. en c. der beide overige stemmen,