| |
| |
| |
Aanteekening op de Grondwet, door Mr. J.R. Thorbecke, Hoogleeraar te Leiden. Amsterdam, bij Johannes Müller. 1839. VIII, en 336 bl.
Voor ieder, die het wel meent niet zijn vaderland; die den nood beseft, waarin het verkeert, die de oogen niet sluit voor den afgrond, aan welks rand het waggelt, is het tegenwoordig oogenblik van het uiterste belang. Ons zedelijk, ons constitutioneel te versterken, ja onoverwinnelijk te maken (wij ontleenen deze woorden uit het voortreffelijke werk, waarop wij uwe aandacht vestigen), dat hangt van ons af! Wij voegen er bij: dat is pligt voor wie meer en hooger bedoelt, dan de vadzige slaap van het oogenblik; voor hem, die leeft en werkt voor een nageslacht, dat geroepen worden zal, om ons voor zijne vierschaar te dagen, en ligt ons veroordeelen, - neen, ons bespotten of vloeken zal voor de rampen, die wij wel voorzien, maar niet afgekeerd, niet tegengegaan, niet beteugeld hebben.
Het is niet vreemd, dat menige stem zich doet hooren, om de dierbaarste belangen des vaderlands te onderzoeken, en de aandacht te vestigen op de eischen en vorderingen des tijds. Ook wat zuiver wetenschappelijk in dit opzigt geschreven wordt, ja zelfs een bloot historisch onderzoek naar betwiste en belangrijke punten van staatsregt, is van het hoogste gewigt in onze dagen, vooral wanneer het in eenig verband staat met onze grondwettelijke hervorming. Reeds vroeger (D. III, p. 451 sqq.) kondigden wij met enkele woorden het voortreffelijke Iets over de vroegere Staatsregelingen en de tegenwoordige Grondwet vun Nederland aan. Een ander werkje, bij van kesteren in het licht gegeven, heeft, schoon minder grondig behandeld, echter aanspraak op onzen lof. Ook een lid der Staten-Generaal, van algemeen geroemde bekwaamheid, dacht gedachten en vroeg vragen over de Grondwet, en gaf die uit om redenen, welke gij in de Voorrede van dat werkje lezen kunt; een stuk (de Voorrede namelijk), dat echter niet door logische juistheid uitmunt. Het boekje zelf is niettemin belangrijk, vooral omdat de slotsom van alles op eene stelling nederkomt, die wij betreuren, daar zij den kanker van onzen maatschappelijken toestand aanduidt; eene stelling, die alle gevoel voor waarheid, regt en zedelijkheid vernietigt; eene stelling, die te meer betreurenswaardig is, omdat zij waarheid, - voor ons vaderland vooral, niets dan waarheid bevat; de harde waarheid: dat alles zich in eene geldquaestie oplost!
Het schijnt hier te lande bij sommigen systeem te zijn (zoo
| |
| |
dit woord of liever deze zaak bij hen bekend is), om, terwijl men vreemden invloed en vreemde instellingen met kinderachtigen schrik wil te keer gaan, zich van vreemde pennen ter verdediging of ter verbreiding van geliefkoosde theoriën te bedienen. Libry bagnano, - maar hij ruste in vrede! - durand, - Jonkheer Don antonio lopez suasso (zuaso) diaz de fonseca, m.r.s.l., - en wie al meer? Thans heeft men (zoo gij het gelooven wilt; want er is veel geloof toe noodig) eene nieuwe antiquiteit, eenen Franschen ci-devant député, weten op te schommelen, om brieven aan eenen Hollandschen regtsgeleerde te schrijven; - brieven, waarbij men alleen in twijfel staat, of men over de blijkbare domheden lagehen, dan over de ongerijmdheden zich ergeren zal.
Maar de Lezers van den Gids vergen mij niet, om hen langer met de litteratuur der Grondwetverandering te vervelen. Het boekje van eenen ouden braven Oranjeklant, bij ballot te Deventer uitgegeven, is meer scherpe kritiek van het bestaande, dan grondige poging tot herstel. De afzonderlijke brochures en dagbladsartikelen van de Heeren donker curtius, roest van limburg en anderen, willen wij als bekend vooronderstellen; en wij koesteren te veel eerbied voor uwen smaak; wij vermoeden bij u te veel echte vaderlandsliefde, om uwe ooren te kwellen met eene herinnering van sommige artikelen in sommige bladen, al ontleenen zij hunnen oorsprong aan doorluchtige Erfridders van wijlen het Heilige Roomsche Rijk.
Maar wij komen tot het boek van Prof. thorbecke. Verwacht geene ontleding, veelmin eene beoordeeling van een werk, evenzeer uitstekend door veelzijdige geleerdheid, wetenschappelijk onderzoek en praktisch nut. Wij zullen slechts de aandacht nogmaals vestigen op een geschrift, dat in ieders handen behoort te zijn; slechts het doel pogen op te geven, dat de voortreffelijke en onafhankelijke Geleerde zich voorstelde met de mededeeling dezer vrucht van veeljarig nadenken en studie. Is dit noodig? Welligt, om den verkeerden indruk tegen te gaan, dien men in sommige dagbladen u heeft gepoogd in te boezemen, door lof toe te zwaaijen aan een werk, dat zij slechts konden prijzen, om u te bedriegen, of omdat zij des Hoogleeraars doel in hunne onnoozelheid niet begrepen.
En wat is dat doel? Het is tweeledig: vooreerst het geven van eenen Commentarius op de Grondwet, en ten tweede eene handleiding tot de herziening, waarvan de noodzakelijkheid sedert lang kon worden bevroed.
Te regt merkt de Schrijver op, dat geene der latere Grondwetten behoorlijk gecommentariëerd, dat is, op die wijze verklaard
| |
| |
is, als gewoonlijk bij de explicatie van een wetboek geschiedt. Hetgene de Heer T. geeft, is dus geen cursus van staatsregt, geen werk, waarin beginselen nagespoord, getoetst, ontwikkeld worden; - maar het is eene doorloopende verklaring der afzonderlijke artikelen; eene verklaring, die men grammatisch-historisch zou kunnen noemen, doch waarin tevens het historisch element verreweg hoven drijft. Dit is dan ook een natuurlijk gevolg van de zeer juiste opmerking, dat de Grondwet van 18l5 niet uno ictu ontstaan, maar het gemeenschappelijk werk der tijden is, die ons land sedert den val der Republiek beleefde. De beginselen, in dat onrustige tijdperk ontstaan, waren dan ook te diep in den geest der natie ingedrongen, of laat ons liever zeggen, waren te zeer de uitdrukking van de zich allengs ontwikkelende behoeften der volken, dan dat aan algeheelen terugkeer kon worden gedacht. De revolutie te willen wegdenken, zoo als lodewijk XVIII trachtte te doen, is eene poging, die slechts eenen glimlach van bespotting kan opwekken - een denkbeeld inderdaad, en niets meer. Wat men hier te lande poogde te verrigten, was eigenlijk meer de nieuwere begrippen met oude namen te vereenigen; want in waarheid, het verschil tusschen onze Staten-Provinciaal en de oude magtige Staten van Holland, of het onderscheid tusschen onze stedelijke regeringen en die diepgewortelde, doch daardoor juist krachtvolle Aristocratie (welke slechts door het talent van eenen van lennep kon worden verdedigd), is even onmetelijk als de omvang der Nederlandsche Staatsschuld. Doch keeren wij tot ons onderwerp terug. De Grondwet dan moet vooral historisch worden verklaard, omdat zij voor een groot gedeelte uit de vroegere Staatsregelingen van 1798, 1801, 1805 en 1806 is ontleend, of daarop berust. Het zijn dan ook vooral die stukken, welke den Schrijver bij zijne historische verklaring ter dienste staan, en waarvan de overeenstemmende plaatsen meestal aan den voet der bladzijden geheel worden afgedrukt. Ook Fransche, Engelsche en Duitsche Constitutiën en wetten worden meermalen ter verklaring en vergelijking bijgebragt. Wil men een voorbeeld van het belang dezer grammatisch-historische beschouwing, wij verwijzen naar de voortreffelijke verklaring van het bekende art. 60 der Grondwet (p. 71-80), over welks beteekenis, na het daar gezegde, thans wel in gezonde hersenen geen twijfel meer zal bestaan.
Wij behoeven na het gezegde wel niet stil te staan bij de blijvende wetenschappelijke waarde van dezen voortreffelijken arbeid. Maar wij zeiden het reeds: die arbeid had ook nog een
| |
| |
ander, meer tijdelijk (wij zeggen gerust: in dit oogenblik meer belangrijk) doel. Prof. thorbecke schreef met het oog op de herziening der Grondwet. Schoon de Hoogleeraar, volgens zijne gewoonte, meer aanstipt, meer opmerkt, meer vraagt, dan wel ontwikkelt, is het echter duidelijk, dat zijne Commentarie tevens strekken moest, om het gebrekkige onzer grondwetgeving, zoo wat inhoud als redactie betreft, te doen in het oog vallen. Wij willen de Voorrede niet uitschrijven, maar mogen en moeten op de lezing aandringen. In die enkele bladzijden ligt een rijkdom van heldere inzigten, onbekrompene denkbeelden, gezond verstand!
De Grondwet moet eene nationale kracht worden. Voortreffelijke woorden! Maar hoe zal zij het worden, wanneer men slechts uitdooft en stil staat, in plaats van op te wakkeren en voort te gaan? Of meent men, dat onze tegenwoordige constitutie genoeg bevat? O ware het zoo! En het zou welligt zoo kunnen zijn, zoo niet ook hier de doode letter den geest had verdrongen. Het is waar, men heeft de letter dier Grondwet in het bespottelijke mageleefd. Men heeft om de Grondwet aan Drenthe een geregtshof geschonken, en in het afgeloopene jaar eene tienjarige begrooting ingediend! Maar heeft de Grondwet kunnen beletten, dat er inlegeringen en inkwartieringen bij de burgers plaats vonden? Heeft de Grondwet kunnen beletten, dat door een kunstig zamenweefsel 's lands financiën aan de grondwettige contrôle werden onttrokken? Heeft de Grondwet kunnen beletten, dat men vreemdelingen, die zich veilig waanden onder hare bescherming, over de grenzen zette of uitleverde? Heeft de Grondwet het kwistig gebruik kunnen tegengaan, van het regt van gratie, van het regt van dispensatie gemaakt, hetwelk men onlangs door geen ander middel wist te verdedigen, dan door de loffelijke gewoonte van Z.M., om des morgens vroegtijdig op te staan? Heeft eindelijk (want wij maken een einde aan onze vragen), heeft de Grondwet de vestiging kunnen beletten van een voor regt en vrijheid doodelijk conflictensysteem?
Wij beweren hier niet eens verkrachting van stellige voorschriften. Elke ketter hoeft zijne letter: ook in het staatsregt gunnen wij het spreekwoord deszelfs plaats. Maar indien men door wanstaltige explicatiën (ik geef toe: zij zijn te goeder trouw) den geest aan de letter opoffert, is het dan niet noodig ook de letter zoo in te rigten, dat de geest er niet aan opgeofferd worden kan? En in waarheid, wat al theorieën heeft men verkondigd? Is men niet in onze dagen zoo ver gekomen, om den Ko- | |
| |
ning tot eenen volstrekten alleenheerscher te vervormen in alles, waar de Grondwet die magt niet uitdrukkelijk omschrijft? Heeft men de koloniën niet tot domeinen der kroon willen vernederen? Hebben sommigen van eene onafhankelijke en edele vertegen woordiging niet de goedkeuring van verteerde millioenen begeerd, om eenen minister genoegen (pleizier) te doen? Het is waar, en men verlieze dit niet uit het oog! de Grondwet van 1814 en die van 1815 werd nog onder het geklank der wapenen, in den roes der overwinning, bij de ongeveinsde vreugde over den terugkeer der nassau's, vervaardigd. Zij berustte te veel op een systema van vertrouwen. Men bekreunde zich weinig over schriftelijke bepalingen. Het was meer het huis van oranje, waarop de verwachting gevestigd was, dan op de geschrevene waarborgen van den staatsvorm. Doch dit is de bedoeling eener Grondwet niet. De wittebroodsweken duren niet lang - de tijd gaat spoedig voorbij, waarin de speelman op het dak zit. Zes en twintig jaren hebben ons getoond, dat, hoe groot de persoonlijke gehechtheid aan een Vorstenhuis ook zij, de tijd de betrekkingen kan veranderen, en andere waarborgen dan de indrukken van het oogenblik vorderen. Personen veranderen, beginselen blijven. De behoefte aan verandering wordt door iederen onbevooroordeelde gevoeld. De ultraliberale, zoowel als de ultramonarchale partij - de Arnhemsche Courant en de Nederlandsche Stemmen, komen daarin overeen. En de hoofdontwerper der Grondwet van 1814 en 1815, de edele Graaf van hogendorp zelf, erkende in en na 1830 meer dan iemand, het gebrekkige onzer staatsregeling. De ondervinding heeft geleerd, wat ons ontbreekt. Zij heeft de dwaalwegen geopenbaard, of liever den afgrond ontdekt, waarin het tot dusverre gevolgde systema zou voeren.
Het tot dusverre gevolgde systema! want ik noem het een systema, wanneer men stelselmatig besloten is geene beginselen te volgen. Het systema, dat men hier naleefde, was dat van stilstand, - van niets doen, - van slapen. Men miskende daarbij den geest der eeuw, de roeping der volken, de bestemming der natiën, die vooruitgang, werkzaamheid, leven vordert. Men sloeg den gulden stelregel, het laissez faire, waar men dien hadde moeten volgen (bij handel en nijverheid), in den wind; men paste hem toe, waar hij den volksgeest moest verdooven. Men vreesde zijne eigene schim; vreesde te handelen, waar men handelen moest. Men zorgde voor het oogenblik, en liet, wat verandering behoefde, in statu quo! Après moi le déluge, was het opschrift van ons staatsgebouw! Over de zaak te denken; - te zien, of zij reeds rijp is voor eene behandeling; - in aandachtige overweging te
| |
| |
houden: zietdaar de dagelijksche uitdrukkingen uit ons staatkundig woordenboek. Of wilt gij er eene uit de laatste tijden, die ons geheele systema karakteriseert: ‘Men is voornemens overdwegingen aan te leggen!’ Gedrogtelijke uitdrukking, even onhollandsch, even anti-nationaal, even bespottelijk, als het denkbleeld, dat zij voorstellen moet!
Maar is het thans de tijd? Om het oogenblik te verzuimen, staat er veel op het spel. Merkwaardige woorden, die wij in de Voorrede lezen. Hier geldt het nu of nimmer. Het is waarheid: geene hernieuwde en verbeterde staatsregeling kan ons redden; maar er is iets, dat, onder den zegen des Hemels, ons redden kan:
- quid leges sine moribus
Vunue preficiunt!
De publieke geest der natie (de mores) moet aangewakkerd, moet hersteld, moet levendig worden. Dit is de behoefte van het oogenblik, de behoefte van Nederland. Dit is, wat de Hoogleeraar zegt, wanneer hij beweert, dat de Grondwet geen loutere vorm mag zijn, maar eene nationale kracht moet worden. Daartoe moet de verbetering van ons staatswezen leiden! Dat moet beoogd worden. Dat kan bereikt worden, welligt ook zonder directe verkiezingen. En juist dat wordt miskend, juist die geest wordt uitgedoofd. De geschiedenis bewees, dat de steun van elken troon, dat de klem van elke regering, alleen in den publieken geest der natie berust! Heerlijke woorden van den edelen en braven van nes, maar droevige getuigen, hoe donker het met den publieken (welligt ook met den privaten) geest van velen in ons vaderland nog onlangs gesteld was; want de man, die deze woorden schreef, werd, door welken invloed dan ook, genoodzaakt tot het afgezonderd leven terug te keeren, omdat hij publieken geest bezat. Neen, geven wij niet toe aan dwaze vooroordeelen; - verachten wij geene waarbeden, omdat ook de Belgen ze erkennen; - vergeten wij niet, dat volkshaat ons tot verachting hunner beginselen, meer dan strijd tegen hunne beginselen ons tot volkshaat dreef!
Maar wij keeren nogmaals tot des Hoogleeraars stelling terug: Men moet werken, terwijl het dag is, en wij hebben tot eene Grondwetgeving nooit een' beteren gehad. En waarom toch zich tegen verbeteringen aangekant? Of vreest men eenen strijd over beginselen en begrippen? Maar juist die strijd bestaat, en moet bestaan, waar zich publieke geest zal ontwikkelen. De menschen, en evenzeer de natiën, zijn niet bestemd om te rusten. Werken en strijden is beider bestemming op aarde. Strijd, nederlaag en overwinning! zietdaar, wat de geschiedenis ons op iedere bladzijde vertoont -
| |
| |
maar zij tont tevens, dat de grootste ontwikkeling, de hoogste bloei daarmede gepaard gaat, indien slechts vreemde invloed wordt geweerd. Ziet op Engeland! Waar werd meer om beginselen van vrijheid, van handel, van godsdienst gestreden? Maar waar was de geest der natie krachtiger dan daar? Waar toonde men meer belangstelling in de dierbaarste belangen van Vaderland en menschheid? Wat volk kon krachtiger houding tegen den buitenlandschen vijand aannemen, dan juist dat zelfde Engeland, dik wijls in de oogenblikken der grootste inwendige spanning? En Frankrijk? Wij mogen de revolutie misbillijken, verachten, verfoeijen; maar wij kunnen de stelling niet omverstooten, dat het verdeelde, het uitgeputte, het met burgerbloed besmette land, in staat was roemvol geheel Europa te wederstaan, slechts magtig door den ontwaakten geest der natie. Doch wij behoeven het oog niet verre te wenden. Wij keeren tot ons Vaderland terug, ons Vaderland, eenmaal het meest vrijzinnige, welligt meest revolutionnaire land van Europa. Toen inwendig de strijd over de hoogste waarheden de harten verwijderde en vaneenscheurde; toen de wederzijdsche vervolgingen van Remonstranten en Contraremonstranten den Staat beroerden; toen het bloed van oldendarneveld toonde, hoeverre de hitte der partijen geklommen was, en de staatkundige toestand des lands tot op den predikstoel toe werd behandeld: - of toen later de twisten der Staats- en Oranjepartij op nieuw de gemoederen in vuur en vlam zetteden; - in die zelfde oogenblikken openbaarde zich de kracht der natie het meest, en nam het geringe Nederland eene eerste plaats onder de Europesche Staten, wier vereenigde magt het wederstond, omdat het sterk was door den zich ontwikkelenden geest eener bevolking, niet onverschillig voor de hoogste belangen des Vaderlands!
Het is ons doel niet, ja verre zij het van ons, die tijden terug te wenschen, of de revolutie in onze bescherming te nemen. Zoo iemand, wij koesteren eerbied voor het huis van oranje; - zoo iemand, wij waarderen de weldaden door dat Huis, vooral door den in willem III uitgestorven' tak, aan het Vaderland bewezen; - zoo iemand, wij voeden den wensch, dat het thans regerende Stamhuis eenmaal worden moge, wat die uitgestorven tak voor ons was: - wij hebben slechts het bewijs willen leveren, dat strijd over beginsels behoefte en weldaad is; - wij hebben a fortiori slechts willen betoogen, dat zelfs bij groote schokken de natie bloeijen en magtig worden kan; - wij hebben slechts willen aantoonen, van hoeveel belang het is den publieken geest te voeden, aan te kweeken, te leiden, om dien te
| |
| |
doen worden, wat hij wezen moet, en te verhoeden, dat hij in revolutie ontaarde.
Wij keeren van onzen uitweg terug. Het belang der zaak moge dien regtvaardigen. Het bijzonder doel van Prof. t. gelooven wij thans genoeg te hebben aangewezen. Zijn werk moest den grond bevatten, waarop zijne denkbeelden over de aanstaande wijzigingen in de Grondwet zouden berusten Aanvankelijk waren wij voornemens des Hoogleeraars gedachten over die wijzigingen, naar aanleiding dezer Aanteekening, te ontwikkelen; doch juist op dit oogenblik verschijnt de Proeve van herziening der Grondwet, door den achtingwaardigen Schrijver zelven (bedriegen wij ons niet) bearbeid. Wat kunnen wij thans meer en beter doen, dan naar dat voortreffelijk opstel te verwijzen?
Wij mogen echter van dit onderwerp nog niet geheel afstappen. Er is sedert de verschijning der Aanteekening veel, zeer veel gebeurd. De natie is begonnen te ontwaken. De vertegenwoordiging is begonnen zich te doen gelden. De publieke geest begint zich weder te ontwikkelen. Zal het blijven bij een begin? Wij weten het niet. Welligt heeft ook dit werk er toe bijgedragen, om impulsie aan den slaapzieken geest van het oude (zij het niet verouderde) Holland te geven. Maar er heeft tevens teleurstelling, bittere teleurstelling plaats gehad. Er zijn (bij wijze van nieuwjaarsgeschenk, zoo als het ergens is voorgesteld) met echt Hollandsche zuinigheid vijf ontwerpen voorgedragen tot wijziging der Grondwet, met Inleidingen voorzien, met eene toelichtende Memorie verrijkt, waarbij men, indien zij aangenomen worden, verklaren zal, dat er dringende noodzakelijkheid bestaat, om de Belgische gewesten niet meer onder de Nederlandsche provincien te tellen; waarbij men, indien zij zonder andere wijzigingen doorgaan, aan de natie drie nieuwe vertegenwoordigers cadeau doet, terwijl men (welligt uit erkentenis daarvoor) Z.M. een jaarlijksch inkomen van ƒ2,400,000 laat behouden.
Maar neen! de zaak is te ernstig, te heilig voor wien het vaderland dierbaar is. Nog is het tijd tot werken: - ongelukkig, wie den geest der natie verstikken, de behoefte des tijds miskennen wil! Het verschiet, wij ontveinzen het niet, is donker. Wij gaan blindelings eene onbekende toekomst te gemoet; - wij snellen ongewapend in het gevaar; - wij sluimeren aan den rand van eenen afgrond. Maar wij wanhopen nog niet geheel. De op dit oogenblik weder geopende zitting der Staten-Generaal heeft ons doen zien, dat er nog publieke geest in Nederland leeft!
|
|