De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijUit het Fransch. Met eene Voorrede en Aanmerkingen van Prof. H.W. Tijdeman. Te Leiden, bij S. en J. Luchtmans, 1839.Het hier aangekondigde werk is eene Vertaling van de in het Fransch uitgegevene Principes fondamentaux de l'Economie Politique, par le Comte arrivabene, die op zijne beurt zijne beginselen ontleende aan een Engelsch werk van Prof. senior zelven, bevattende twaalf lessen over op zich zelve staande onderwerpen, en die de daarin gevondene meer algemeene beginselen der Staathuishoudkunde onder den gemelden titel in het Fransch uitgaf. Van hier dan ook, dat de eerste 75 bladzijden voorkomen onder de benamingen van Voorberigt, Voorrede, Inleiding; en dit alles om te geraken tot de lezing van een boekdeel van ruim 300 bladzijden. Het Voorberigt is van den Hollandschen Uitgever; de Voorrede van den Heer arrivabene; de Inleiding van den Heer senior: | |
[pagina 419]
| |
zoo voortgaande, zal men welhaast een afzonderlijk deel moeten uitgeven, bevattende alleen, hetgeen den lezer voorbereiden moet om tot het eigenlijke doel te geraken. De oorzaak hiervan ligt voornamelijk in het herhaaldelijk vertalen, daar ieder, die zich hiermede bezig houdt, het van zijnen pligt acht iets nieuws er bij te voegen; en dit is eene van de redenen, waarom Recensent het over het algemeen weinig raadzaam acht, vertalingen van vertalingen, of vertalingen van uittreksels van andere werken, zoo als hier het geval is, te leveren, tenzij hiertoe gegronde aanleiding zij. Het eerste, wat ik mij dus bij de lezing van dit boek afvroeg, was, welke beweegredenen Prof. tydeman wel mogt gehad hebben, om deze vertaling onder zijn onmiddellijk toezigt uit te geven. Een antwoord hierop wordt in het Voorb. gevonden; het is 1o. omdat wijlen Prof. wttewaal de denkbeelden juist, de zaken belangrijk en de voordragt duidelijk bevonden heeft en de vertaling daarvan billijkte (Voorb. i). 2o. Omdat deze wetenschap (de Staathuishoudkunde) nog niet genoeg tot een logisch zamenstel, waarin men algemeen berusten kan, geconstitueerd schijnt te zijn (Voorb. ii); waarom (ZHGel. nog niet durft wagen een eigen opstel, zelfs van een kort-begrip voor Academische lessen over deze wetenschap te geven. Wij voor ons moeten erkennen, dat deze beweegredenen ons allezins onvoldoende voorkomen. Wij beschouwen zoodanige vertaling als de onderhavige, volkomen nutteloos, en wel, omdat de Staathuishoudkunde eene wetenschap is, die alleen en uitsluitend, zouden wij bijna zeggen, beoefend wordt door menschen van eene goede opvoeding en wetenschappelijke vorming, en er daaronder weinigen zijn, ja bijna niemand is, die een Fransch werk niet even goed zou kunnen verstaan als een Hollandsch; - ZHGel. voelt en erkent dit zelf in de noten onder bl. xii en xxx der Voorrede, waar de woorden van cherbuliez, en anderen in de Biblioth. Univ. van sismondi enz., in het Fransch worden aangehaald, waarover ZHGel. in de noot, bl. xiv, zich wel eenigzins verontschuldigt, 'maar toch eigenlijk zijn eigen vonnis wijst en er vooruitkomt, dat de vertaling geheel onnoodig was, omdat de lezers het Fransch toch wel begrijpen, en zij dus genoeg aan het Fransche werk zouden gehad hebben. Maar vraagt men, of dan de noten welligt niet belangrijk genoeg zijn? of die dan geene bijzondere waarde aan de vertaling geven? Zij zijn, zoo als men van een vlug, schrander mensch, die veel gelezen heeft, verwachten kan; zij behelzen hier en daar vernuftige aanmerkingen, goede en juiste denkbeelden omtrent gewigtige vraagpunten, hoewel de al te groote vlugheid en vaardigheid ZHGel. wel eens oppervlakkig doet zijn; maar hoe die aanteekeningen ook mogen zijn, zoo kunnen zij toch nimmer de | |
[pagina 420]
| |
vertaling van een werk wenschelijk maken, zoo die op zich zelve genomen volstrekt onverschillig is, ja, waarbij men zich eigenlijk afvraagt, of ZHGel. zijne talenten niet beter zou hebben kunnen besteden; en waarbij de noten ons alleen doen betreuren, dat ZHGel. niet liever een oorspronkelijk werk heeft geleverd, dat zeker allerbelangrijkst had moeten zijn, en tot vele nieuwe inzigten zou aanleiding gegeven hebben. Prof. T. schijnt (want bepaald wordt het niet gezegd), het vertaalde werk geschikt te beschouwen voor Academische lessen, als bevattende de grondbeginselen der Staathuishoudkunde in goede orde en naar eene goede methode voorgesteld. Immers wij vinden in het Voorberigt, dat ZHGel. het met zich zelven niet eens is over de orde en methode, noch over het logisch zamenstel dezer wetenschap, en daarom geen oorspronkelijk opstel, zelfs niet van een kort begrip voor Academische lessen uitgeeft; en verder, dat ZHGel. zich niet geheel kan vereenigen met de rangschikking van say, in de laatste door hem bezorgde uitgave van zijnen Catéchisme d'économie politique, en om die reden zeker dit laatste werk niet vertaalt. Nu bezorgt de Hoogleeraar echter de vertaling van het werk, waarover hier gehandeld wordt. Dit is zooveel alsof men zeide: ‘de andere werken voldoen niet, derhalve geef ik ze niet uit; maar hiervan bezorg ik de vertaling, ergo, kunt gij de conclusie maken, dat dit wel voldoet, en geschikt is voor Academische lessen, waarmede de vertaling eenigzins is in verband gebragt.’ Als tweede beweegreden tot de vertaling kan men dus aannemen het voldoende van het werk zelf, een werk, dat de grondbeginselen zal moeten bevatten, in eene goede orde voorgesteld, en daarom nuttig moet geacht worden voor Academische lessen, voor de studerende jeugd. Arme jeugd, zoo gij eene Hollandsche vertaling van een Fransch werk noodig hebt! Wij voor ons kunnen ons echter in het geheel niet vereenigen met het denkbeeld, dat dit boek de grondbeginselen der Staathuishoudkunde volledig bevatten zou, zoo als de titel zulks aanduidt, de Fransche Uitgever meentGa naar voetnoot(1) en de Vertaler te kennen geeft, bl. iii van het Voorb. en bl. 323 in nota. Dit is eene aanmerking, gedeeltelijk betreffende de vertaling, gedeeltelijk aangaande het werk zelf, ten minste den titel daarvan; immers is het ongenoegzaam om de grondbeginselen in hunnen | |
[pagina 421]
| |
geheelen omvang te leeren kennen, zoo er is eene reden te meer om het niet te vertalen. Het publiek moge uit het volgende oordeelen of deze aanmerking op losse gronden berust. Het geheele werk is, na de Inleiding van Prof. senior, verdeeld in vijf Grondstellingen, welke, hetzij in één, hetzij in verschillende hoofdstukken uitgewerkt worden. Wij zullen met weinige woorden den inhoud mededeelen, om te doen zien, welke vraagpunten ex industria welke niet zijn behandeld geworden, waaruit alsdan gemakkelijk de gegrondheid onzer aanmerking blijken zal. Eerste Grondstelling: Rijkdom bestaat in voorwerpen, die overgedragen kunnen worden, en waarin de hoeveelheid bepaald is; en die regtstreeks of middellijk, genoegen verschaffen en ongerief voorkomen. Deze grondstelling kan ook aldus uitgedrukt worden: Rijkdom bestaat in alles, wat vatbaar is voor ruiling, het woord ruiling genomen zoowel in den zin van in leen geven of nemen, als in dien van koopen of verkoopen; - of eindelijk aldus: Rijkdom bestaat in dingen, die waarde hebben. De waarheid dezer stelling wordt in zeven Hoofdstukken aangetoond, handelende het eerste: over den rijkdom; het tweede: over de waarde; het derde: over verwisseling of ruiling, en geld; het vierde: over het overbrengen van goud en zilver van het eene land naar het andere; het vijfde: over de mercantile theorie van den rijkdom; het zesde bevat: Besluit van de handelstheorie des rijkdoms; het zevende: de verschillende wetenschappelijke bepalingen van den rijkdom. Tweede Grondstelling. Iedereen wenscht zijnen rijkdom met de minst mogelijke opoffering onbepaald uit te breiden. Dit onderwerp wordt in weinige bladzijden afgehandeld. Derde Grondstelling: De bevolking, of het getal van de bewoners der aarde, wordt alleen beperkt door ligchamelijke en zedelijke ellende, of door de vrees voor de ongenoegzaamheid der middelen om zich rijkdom te verschaffen, dat is, de noodige, dienstige en tot weelde behoorende zaken. Wij vinden dit onderwerp in drie Hoofdstukken verdeeld, waarvan het eerste tot opschrift voert: Over de bevolking; het tweede: over de stellige hinderpalen, die de toeneming der bevolking in den weg staan; het derde: over de voorkomende hinderpalen. Vierde Grondstelling: Het vermogen van den arbeid en andere rijkdom verschaffende middelen, kan in het onbepaalde vermeerderd worden, door het aanwenden van de producten van dien arbeid die hulpmiddelen tot eene nieuwe productie. Vier Hoofdstukken bevatten het betoog dezer stelling; het eerste handelt over voortbrengst en verbruik (productie en consumtie); het tweede: over de onthouding (het formeeren van een kapitaal); het derde: | |
[pagina 422]
| |
over kapitaal en machinerie; het vierde: over de verdeeling van den arbeid. Vijfde Grondstelling: Ter zijde gesteld eene grootere bedrevenheid, geeft eene vermeerdering van arbeid in den landbouw op een bepaald bestek gronds, over het algemeen geene vermeerdering van producten, geëvenredigd aan die vermeerdering van arbeid. Met andere woorden: Ofschoon deze vermeerdering van arbeid het product vermeerdert, is deze vermeerdering echter niet geëvenredigd aan die van den arbeid. Met het betoog hiervan in één Hoofdstuk eindigt het werk. Zie hier dus al de onderwerpen, die opzettelijk behandeld worden; over de wijze hoe, zullen wij nader ons gevoelen mededeelen. Reeds bij eene oppervlakkige beschouwing wordt men overtuigd, dat men hier althans aan geen logisch zamenstel, aan geene beginselen tot een systhematisch geheel gebragt, te denken heeft, en iemand, die, onbekend zijnde met de wetenschap, hare beginselen uit dit werk zou wenschen te leeren, zou daarin slechts ten halve kunnen slagen. Immers wij vinden in de Inleiding, bl. 17, de juiste opmerking gemaakt: ‘dat vele (schrijvers over Staathuishoudkunde) ‘hunne pogingen verkeerd hebben aangewend, door de Staats-Economie te verwarren met kunsten en wetenschappen, waarvan zij slechts eenen zijtak uitmaakt,’ en zou men dan niet met regt mogen verwachten, dat niet alleen de juiste grenzen der wetenschap werden afgebakend, maar ook tevens het verband werd aangetoond tusschen deze en andere wetenschappen. Het is waar, in de Inleiding, bl. 18 v., wordt gezegd, dat de Staats-Economie handelt over den rijkdom, dat men zich daarbij bepalen moet tot sommige algemeene daadzaken, waaruit de beginselen moeten afgeleid worden, die van alle talen en volken zijn, en zich niet moet begeven in het uitgebreide veld van bijzondere zaken; maar niettegenstaande dit gezegde, blijft de grootste onbepaaldheid omtrent de grenzen der wetenschap bestaan. Want wat zijn algemeene, wat bijzondere zaken? De denkbeelden daaromtrent zijn geheel subjectief; alzoo blijven die grenzen geheel in het onzekere! De in dit werk zelve behandelde geschilpunten leveren daarvan het sterkste bewijs. In eene noot op bl. xii der Voorrede, wordt iets gezegd aangaande het verband tusschen Staathuishoudkunde, Zedeleer en Staatkunde, of leer van het Staatsbestier. De Heer tydeman heeft dus gevoeld, dat dit hier niet moest ontbreken; wij zouden het liever opgenomen hebben gezien in het werk zelf, dat de beginselen moet bevatten, niet in eene noot: maar daarenboven ziet de lezer te vergeefsch uit naar het verband tusschen Staathuishoudkunde, Statistiek en Staatsregt, mede aanverwante wetenschappen. De behandeling van dergelijke punten mogt in een werk als | |
[pagina 423]
| |
het onderhavige niet ontbreken, en moet veel, zeer veel medewerken tot het regt verstand van den aard en omvang der wetenschap. Wij zullen verder gaan, en onderzoeken, of al die vraagpunten, die bij de voortbrengst van rijkdom in aanmerking komen, in deze grondbeginselen worden opgenomen. De eerste, tweede en vijfde Grondstellingen zijn geheel, de vierde grondstelling gedeeltelijk hierop betrekkelijk. Dat de volgorde vreemd is en er hier hoegenaamd geene methode bestaat, behoeft naauwelijks gezegd te worden. Wij moeten beginnen met een bewijs te geven der ongenoegzaamheid van hetgeen in de Inleiding aangaande de grenzen der wetenschap gezegd is, dat men zich tot algemeene, geene bijzondere zaken bepalen moet. Wij voor ons toch zouden het vierde Hoofdstuk over het overbrengen van goud en zilver van het eene land naar het andere; het vijfde Hoofdstuk over de mercantile theorie van den rijkdom, (van de eerste grondstelling) en de geheele vijfde grondstelling als meer bijzondere zaken beschouwen; immers zoo men daaronder bijzondere geschilpunten, bijzondere quaestiën verstaat; niet dat wij er tegen hebben, dat ze behandeld zijn, maar wij vereenigen ons volgaarne daaromtrent met het gevoelen van Prof. den tex in eene beoordeeling van het werk van Prof. senior in de Bijdragen tot Regtsg. en Wetg., 1838. bl. 443, die meent, ‘dat op die wijze het getal der grondstellingen zich waarlijk niet tot vijf bepalen, maar veel grooter zou moeten zijn.’ Behandelt men ze echter, dan bestaan er een aantal andere gewigtige geschilpunten, die mede hadden behooren opgenomen te worden, en welker gemis nu eene leemte laat, wegens de grootere uitbreiding, die men alzoo aan de wetenschap of liever aan hare grondbeginselen gegeven heeft. Overigens zouden wij de tweede grondstelling als een onderdeel van de eerste, en de vijfde als een onderdeel der vierde grondstelling beschouwd en gerangschikthebben. Er zijn dus enkele onderwerpen van ondergeschikt belang onder de grondbeginselen opgenomen; de zoodanigen die hier ontbreken zullen wij daar laten, maar wij missen er andere, die toch waarlijk in een werk als dit is, geheel op hunne plaats waren, ja, niet ontbreken mogten. Men lette hiér wel op, dat de Staathuishoudkunde eene wetenschap is, gebouwd op de zaken zoo als die tegenwoordig bestaan, of zich ook in de toekomst vertoonen (zie bl. xxxi Voorrede), en dan vragen wij, zijn onderwerpen als het vraagpunt, over den invloed van belastingen op het voortbrengen van den rijkdom, over Staatsschulden, over concurrentie andere, geene onderwerpen eene behandeling ex industria waardig, daar waar men over de productie spreekt? Ten opzigte der productie is het hier gevondene dus niet voldoende. | |
[pagina 424]
| |
Over de verdeeling van den rijkdom, wordt bijna niets gezegd. Hierover vindt men niet ééne grondstelling, en toch is dit een onderwerp van het hoogste gewigt. Of zou men denken, dat de vragen over den invloed der verdeeling op voortbrengst en op consumtie en op de welvaart der Staten, en de quaestie of eene geheele verandering in de verdeeling van den rijkdom noodig en mogelijk zij, om de ellende der armen weg te nemen, geen opzettelijk onderzoek waardig zijn. Wij voor ons kunnen niet ontveinzen, dat wij ze allerbelangrijkst achten, en ze hier gaarne zouden beantwoord zien. De vierde grondstelling betreft gedeeltelijk de consumtie; ook hier, zoowel als bij de derde grondstelling, over de bevolking zou het niet moeijelijk vallen, onderwerpen op te nemen, die niet mogten ontbreken. Dan wij gelooven genoeg gezegd te hebben, om aan te toonen, dat het werk zeer onvolledig is, wanneer men daaraan den naam van Grondbeginselen der Staathuishoudkunde geeft; dat men hier wezenlijke grondstellingen, naast onderwerpen van geheel ondergeschikt belang behandeld vindt, terwijl andere volkomen zijn voorbijgezien, en dit alles in eene vreemde orde, zonder methode, zoodat de inhoud in geenen deele aan den titel beantwoordt. De oorzaak hiervan laat zich gemakkelijk gissen; wij merkten vroeger op, dat de principes fondamentaux van den Heer arrivabene een uittreksel waren van een werk van den Heer senior, behelzende twaalf lessen over op zich zelve staand onderwerpen der Staathuishoudkunde, naar aanleiding van het gezegde van den Heer arrivabene zelven (Voorr. bl. vi). De twaalf lessen waren niet bestemd, om de geheele wetenschap te omvatten, maar waren verhandelingen voor eenige bepaalde geschilpunten. De principes fondamentaux van den Heer arrivabene en de Grondbeginselen van Prof. tydeman dragen te veel de kenmerken van het oorspronkelijke werk; het zijn geene grondbeginselen der wetenschap, het zijn verhandelingen over verschillende vraagpuntten. Als zoodanig zouden wij het boek als zeer verdienstelijk beschouwen, gelijk nader zal blijken, maar wij kunnen niet dulden, dat men bij den titel meer belooft dan de inhoud geven kan, te meer als men de grenzen der wetenschap willekeurig bepaaalt, om den titel te regtvaardigen. En hiermede eindigen wij onze algemeene aanmerkingen; bij eene volgende gelegenheid hopen wij nog eenige oogenblikken bij de behandeling der afzonderlijke deelen stil te staan.
- E.
|
|