De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijRotterdam, H.A. Kramers, 1839, 8o. 392 bl.Bij de groote en overdrevene gehechtheid van onzen landaard aan vaderlandsche zeden en instellingen, aan oude begrippen, die van geslacht tot geslacht overgeleverd zijn, bij de voorliefde, die wij voor alles wat Hollandsch is, koesteren, bij onze nationale zelfstandigheid, voegt zich eene zucht tot bewondering voor het uitheemsche, welke met dit alles moeijelijk te rijmen is; men ziet hiervan dagelijks de sprekendste bewijzen. Ik schrijf hierover geen betoog en ben niet van voornemen in het toekomstige wintersaisoen deze stelling tot onderwerp eener verhandeling in de eene of andere verdienstelijke en geleerde maatschappij te maken; vrees dus niet, geachte Lezer! dat ik u met eene lange inleiding zal bezig houden. Gij hebt meermalen de aankondigingen der uitgekomene werken opgemerkt en zult dan ook spoedig ontwaard hebben, hoe de Boekhandelaars met dezen nationalen trek der Hollanders speculeeren. Gij zult ook waargenomen hebben, hoe deze zucht onze regtschapen landgenooten naar vreemde landen drijft; helaas! niet altijd om met hetgeen zij daar gezien en gehoord hebben, winst te doen: het coelum mutant non animum, vindt gij bij die reizigers maar al te dikwijls bevestigd. Wie voorheen eenigen tijd aan eene buitenlandsche Hoogeschool doorgebragt had, buitenlandsche geleerden gezien en gehoord had, werd al spoedig het voorwerp van algemeene bewondering en achting. Die schoone tijden zijn voorbij: de prijs der plaatsen op diligences en stoombooten is te laag, de onkosten van het verblijf in de beroemdste steden te gering, dan dat men daardoor zoude wederhouden worden om vreemde landen en steden te bezoeken. Maar is het dan noodig voor de wetenschappelijke vorming onzer | |
[pagina 411]
| |
jeugdige geleerden, dat zij zich zoo ver van hunne betrekkingen verwijderen, om in vreemde landen en uit den mond van vreemde leeraren de zaken te zien en te hooren, waarvoor zoo vele inrigtingen bij ons bestaan? Ik vrees mij te ver van het onderwerp te verwijderen, en bepaal mij tot de geneeskundige wetenschap; waarlijk, daarvoor is de vraag niet moeijelijk te beantwoorden. Zoo gij het oordeel van zoo velen die Parijs bezocht hebben, niet ten eenemale mistrouwt, zult gij zeker het verschil erkend hebben, dat het wetenschappelijke leven der Fransche geleerden, in vergelijking met onze Hollandsche Professoren kenschetst. Laat u niet verblinden door hetgeen men u zoo gaarne van die jagt naar renommée op de mouw spelt, maar getroost u om in den grond der zaak door te dringen. Gij zult dáár zelfstandige geleerden, oorspronkelijke denkers in het gebied der wetenschap en der kunst aantreffen; gij zult dáar mannen vinden, die met onvermoeiden ijver hun geheele leven aan de wetenschap en de kunst wijden, niet alleen omdat zij er voordeel mede bejagen, maar omdat zij de zaak lief hebben, en daarvoor met geestdrift bezield zijn. Doch ik wil u zelve laten oordeelen, en beroep mij op hetgeen de Litteratuur van Frankrijk u heeft kunnen leeren. Het is den Franschman niet genoeg, om telkens het oude weder te herkaauwen, en in handboeken terug te geven. Hij zoekt de belangrijkste onderwerpen, tracht ze van een nieuw standpunt te overzien, brengt het een met het ander in verband, en komt dus, hoewel somwijlen langs zijwegen, tot de waarheid. En nu, wat dunkt u van de werken van onze geleerden? Gij kent ze van nabij, en verwondert gij u nog dat de jeugdige geneeskundigen zoo gretig de gelegenheid waarnemen, om hunne studiën buitenslands te voltooijen? Ik voor mij geloof niet, dat de reden alleen in het gebrekkige onzer inrigtingen gelegen is, hoewel hier misschien eene wederzijdsche invloed almede ongunstig werkt. Eene beschrijving van den tegenwoordigen toestand der geneeskunde te Parijs, die ons door eenen deskundigen gegeven wordt, is voor hen die deze stad bezochten even belangrijk, als voor hen die de Franschen alleen uit hunne schriften kennen. Bij de gemakkelijke letterkundige gemeenschap is het voor ieder wetenschappelijken geleerden ligt, het belangrijkste, wat door de Franschen geleverd wordt, te kennen; maar van den anderen kant is het niet te ontkennen, dat de vreemdeling, die in hun midden geleefd heeft, met het oogmerk om alles naauwkeurig waar te nemen, en uit een onpartijdig standpunt te beschouwen, in de gelegenheid is vele belangrijke opmerkingen mede te deelen, waartoe wij bij het lezen der geschriften niet spoedig zullen komen. Daarom achten wij een dergelijk werk als het- | |
[pagina 412]
| |
geen hier ter beoordeeling voor ons ligt, hoogst belangrijk. Wij vorderen van eenen Schrijver, die eene proeve van den tegenwoordigen staat der geneeskundige wetenschappen in Frankrijk geeft, geene volledige systematische ontwikkeling tot in de minste bijzonderheden, maar een algemeen overzigt, waarin men de goede zoo wel als de slechte zijde geschetst vindt, waarin eene geregelde ontwikkeling gegeven wordt van den nationalen geest in de wetenschap, waarin men aan des Schrijvers hand in het leven en de woeling dier geleerde republiek rondgeleid wordt; en terwijl hij zich als leidsman aan ons aanbiedt, moet hij door zijne opmerkingen ons bewijzen geven van zijne helderheid en tegenwoordigheid van geest, van zijne scherpe opvatting, zelfs van schijnbaar onbeduidende kleinigheden. Dit is de reden, waarom wij met genoegen de Fragmenten der reis van dieffenbach, van philips, de Vergleichung der Medicin van ad. mühry enz. lazen. Doch het werk van den Heer schreuder is in eenen anderen geest geschreven, en wij mogen het niet ontkennen dat ons telkens bij het lezen het denkbeeld voor den geest kwam, dat men Parijs niet behoefde gezien te hebben om zoodanig een werk te schrijven, want men zal het toch niet als verdienste aanmerken, dat de S. zijnen lezers kan vertellen dat ‘larrey een klein maar dik man is, met een breed taankleurig gelaat, sprekende oogen, ten deele pikzwarte, ten deele grijze haren, en een' dikken, rooden neus’ enz. Doch wij willen de lezers eerst met het werk bekend maken, en ten dien einde den inhoud mede deelen. Daarna moge ons oordeel volgen. De Schrijver heeft hetgeen hij van Parijs wilde berigten in acht Afdeelingen verdeeld, waarvan sommigen weder in hoofdstukken onderverdeeld zijn. Na eene inleiding komt de eerste afdeeling over de ontleedkunde, de tweede over de physiologie, de derde over de phrenologie en orthophrenie; de vierde afdeeling handelt over de geneeskunde, zoo als de Schrijver in zijne inhoudsopgave zegt, hetgeen naauwkeuriger bepaald zoude zijn, wanneer hij het opschrift van algemeene en bijzondere ziektekunde daaraan gegeven had. Deze afdeeling is in zeven hoofdstukken verdeeld, waarvan in het 1e over broussais gesproken wordt, in het 2e over auscultatie en percussie, in het 3e over bouillaud, in het 4e over louis, in het 5e over chomel, in het 6e over andral, waarna dan in het 7e een overzigt der therapie in Frankrijk gegeven wordt. In deze hoofdstukken vindt de Schrijver gelegenheid om meer bepaald op eenige bijzonderheden te komen, zoo spreekt hij b.v. in het hoofdstuk van bouillaud, over zijne formule der aderlatingen en de diagnostiek der hartziekten, in het 5e hoofdstuk over de meening van chomel aangaande de | |
[pagina 413]
| |
typheuse koortsen. In de twee volgende afdeelingen, die eigenlijk slechts hoofdstukken van de vorige afdeeling behoorden te zijn, wordt over de verdiensten van alibert en biett in het gebied der huidziekten, en in de 6e afd. over ricord's stellingen aangaande syphilitische ziekten gesproken. In de 7e afd. vindt men eene beschrijving van het hospitaal la Salpétrière en Bicètre, waarbij de Schr. uitweidt over de behandeling der krankzinnigen in Frankrijk. De 8ste en laatste afdeeling over de Heelkunde is in negen hoofdstukken verdeeld, waarvan het eerste algemeene beschouwingen bevat over het standpunt der Chirurgie in Frankrijk; het 2e handelt over de ophthalmologie, het 3e over de behandeling der stricturae urethrae en de lithotritie, het 4e over dupuytren en sanson (Heelkundigen aan het Hotêl Dieu), het 5e over roux (Hopital de la Charité), het 6e over lisfranc en velpeau (Hopital de la Pitié), het 7e over larrey (Hotel des Invalides), het 8e over gerdy (Hopital Saint Louis), het 9e over amussat. In deze afdeeling volgt de Schr. eenen anderen weg, en geeft voornamelijk een overzigt van de gevallen, wier behandeling hij in de zalen van de genoemde Heelkundigen gadegeslagen heeft, terwijl hij bij sommige Heelkundigen over hunne verdiensten meer uitweidt, of, zoo als b.v. bij amussat, zich tot de onderwerpen bepaalt, waardoor zij zich eenen bijzonderen naam verworven hebben. Deze algemeene omtrekken zijn weinig geschikt om den lezer een juist denkbeeld te geven van het werk, daar het veelmeer de vraag is, hoe de verschillende onderwerpen behandeld zijn; wij zullen dus in bijzonderheden moeten komen. De lezer mag vooreerst van ons vorderen, dat wij hem den aard van het werk nader leeren kennen, dat wij met hem het doel nagaan, hetgeen zich de Schr. schijnt voorgesteld te hebben; dat wij hem althans omtrent de wijze inlichten, hoe de verschillende onderwerpen behandeld zijn, en hier zoowel de verdiensten als de gebreken onpartijdig noemen. Zeker wordt het laatste door ieder, als hoofdvereischte in eene beoordeeling gevorderd; en het zal u, geachte Lezer! vrij overtollig toeschijnen, dat ik dit nog bijzonder noem. Maar hebt gij dan den Letterbode van 16 Augustus niet gelezen? Wanneer gij hem gelezen en daarin de aankondiging van dit werk opgemerkt hebt, zal het u duidelijk zijn, waarom ik hierop zoo bepaald aandring. Waarlijk, die aankondiging zal weinig tot den roem van de Proeve over den staat der Geneeskundige wetenschappen in Frankrijk bijdragen; de steller schermt daar zoo onhandig rond met zijne loftuitingen, dat hij door louter ijver om het aangename van dit werk te verkondigen, de taak vergeten heeft die hij zich opgelegd had. Men zoude, volgens hetgeen daar verteld wordt, denken, dat het eene lectuur voor de ontbijttafel was; zoo heet het | |
[pagina 414]
| |
b.v. ‘dat de lezer uit de medegedeelde inhoudsopgave ontwaren zal, dat de Schrijver op eene aangename wijze de wetenswaardige zaken heeft afgewisseld;’ zoo wordt elders gezegd: ‘dat de Genees- en Heelkunde der hedendaagsche Franschen, in eenen aangenamen vorm uiteengezet is;’ zoo deelt beoordeelaar tot eene proeve van den aangenamen stijl, waarin de kundige schreuder schrijft, eenige regelen mede; terwijl vroeger reeds gezegd wordt: ‘de proeve is gelukkig uitgevallen, is aangenaam, onderhoudend geschreven.’ Na het lezen van deze aankondiging, die, wij mogen het gerust vooronderstellen, den Schrijver niet aangenaam kan zijn, achten wij ons nog meer gehouden tot eene strenge kritiek, niet alleen om de zaak der waarheid en der wetenschap, maar ook voor den Schrijver, wien wij gaarne willen toonen, dat er nog menschen zijn, die in zijnen arbeid degelijk belang stellen. Het is eene schijnbaar gemakkelijke zaak, om voor een werk, dat voltooid voor ons ligt, eenen goeden titel te vinden, en toch is die meermalen een steen des aanstoots voor de Schrijvers. De titel moet den aard en het doel van het werk zoo juist mogelijk doen kennen; een titel die te veel belooft, geeft den lezer eene onaangename teleurstelling. Zoo heeft de Heer schreuder belooft eene proeve te geven over den tegenwoordigen toestand der Geneeskunde in Frankrijk; het is natuurlijk, dat men aan zoodanig een werk hoogere eischen doet, dan wanneer hij alleen gezegd had te willen schrijven over de Geneeskundige Inrigtingen te Parijs en de voornaamste Geleerden, die daaraan verbonden zijn; in dit geval kon hij met een eenvoudig verhaal van hetgeen hij gezien had volstaan; dit is dan ook veel meer het standpunt van den Schrijver, en het begin der Voorrede verklaart zulks terstond. Zoo als altijd, zijn het weder de vrienden, die den Schrijver aanspoorden om de aanteekeningen, welke door hem te Parijs, in het jaar 1834, verzameld waren, naauwkeurig om te werken, uit te breiden en afzonderlijk uit te geven; ‘ik volgde dezen raad,’ zegt hij (Voorr. bl. 1), ‘en zoo doende veranderden mijne losse opmerkingen en waarnemingen in een zamenhangend geheel.’ Doch die losse opmerkingen en waarnemingen, hoewel in eene geleidelijke orde gerangschikt, zijn tot geen zamenhangend geheel versmolten; ieder hoofdstuk staat op zich zelve, en het is er verre van af, dat wij door dit boekwerk een juist denkbeeld van den tegenwoordigen toestand der Genees- en Heelkunde in Frankrijk erlangen. Wij willen ons hierover wat nader verklaren. Om den toestand van de eene of andere wetenschap in een land te leeren kennen, moet men haar in verband met andere wetenschappen beschouwen, dewijl daardoor de bijzondere rigting, welke zij genomen heeft, eerst duidelijk wordt. Men moet daarbij het karakter, de individualiteit der natie niet | |
[pagina 415]
| |
uit het oog verliezen; bij dit alles is de vergelijking met andere volken onmisbaar. Want hoe spoedig wordt niet aan vreemden medegedeeld, hetgeen aanvankelijk slechts het eigendom van een enkel volk was? Belangrijke ontdekkingen en waarnemingen, die te Parijs gedaan zijn, komen reeds in weinige dagen tot ons in de talrijke medische Journalen en Boekwerken. Hoe dikwijls zien wij niet dat eene uitvinding of eene opmerking, door de geneeskundigen van het een of ander land aan de geleerde wereld medegedeeld, voornamelijk door uitheemsche geleerden ontwikkeld wordt? Daarom ontkennen wij niet, dat ieder land bij de beoefening der wetenschappen eene bijzondere rigting verraadt; juist hierop willen wij vooral gelet hebben. Wanneer nu de Heer schreuder in het hoofdstuk over de Ontleedkunde in Frankrijk zich bepaalt om ons te verhalen, welke gebouwen voor het onderwijs en de beoefening der Anatomie te Parijs bestemd zijn, en de namen te noemen van hen, die dit vak onderwijzen; wanneer hij daarna over de maatregelen spreekt, die men bij het gebrek aan lijken heeft moeten nemen, om aan de Studenten de gelegenheid te verschaffen tot de oefeningen in de Ontleedkunde, verder met een enkel woord nog vermeldt, dat men zich in Parijs weinig toelegt op het maken van kabinetten voor de pathologische Anatomie, en eindelijk besluit met eene beschrijving van een lijk, dat door Dr. bonifacius als een mummie gebalsemd was; wij vragen het iedereen, of men uit dit hoofdstuk den tegenwoordigen staat der Ontleedkunde in Frankrijk zal leeren kennen? Misschien is het te veel gevergd van het geduld onzer lezers, wanneer wij nog den inhoud der volgende afdeeling, over de Physiologie, hierbij voegen; doch die voorbereidende wetenschappen staan in het naauwste verband met de leer der ziekten, en eene strenge wetenschappelijke ontwikkeling daarvan is volstrekt onmisbaar om den staat der Geneeskunde goed en grondig te beoordeelen. Over de physiologie sprekende, bepaalt zich de Schrijver bijna uitsluitend tot magendie; volgens S. was hij een der eersten in Frankrijk, die van de leer, door bichat gepredikt, afweek, en door zijne experimenteele physiologie het vitalisme van den laatsten verdrong. Wel verre van zijnen lezers de denkbeelden van bichat mede te deelen, voert de S. slechts een paar plaatsen aan, waarin bichat de verdiensten van stahl voor de physiologische wetenschappen verheft. Magendie is de lieveling der Parijsche Studenten. Nu worden uit diens Precis elementaire de physiologie enkele algemeene redeneringen aangevoerd omtrent het voordeel hetgeen de wetenschap uit de vivisectiën getrokken heeft, omtrent het noodzakelijke van eene naauwkeurige kennis der Phyica en Chemie ter verklaring der verschijnselen in het levend | |
[pagina 416]
| |
dierlijk ligchaam, en het groote gewigt om zich van het dwaalbegrip te ontdoen, dat een levend ligchaam aan wetten onderworpen zouden zijn, die geheel onafhankelijk zijn van die, welke de andere ligchamen in de natuur beheerschen. Zeker, deze waarheden worden tegenwoordig algemeen erkend, dit beginsel wordt door de uitnemendste physiologen gehuldigd, enkele, zoo als b.v. carus, uitgezonderd. De Schrijver had beter gedaan, de gewone grief tegen de proeven aan levende dieren, dien van wreedaardigheid, achterwege te laten, want van dit standpunt zal geen echt wetenschappelijk geleerde de experimenteele physiologie bestrijden. Aan het slot van dit hoofdstuk erkent de Schrijver, dat, zoowel de voorstanders als de bestrijders der physiologische denkbeelden van magendie te ver gaan: ‘daarom kan het niet dan voordeelig geacht worden, dat er eene soort van derde personen in dezen strijd is opgetreden, die men conciliatores, eclectici kan noemen. Onder deze behoort fr. arnold, die zich aldus in zijn Lehrbuch der Physiologie laat hooren.’ Hierop volgt dan eene plaats, waarin de genoemde Schrijver, met erkenning van de waarde der proeven aan dieren, voor te groote eenzijdigheid waarschuwt. Mij dunkt dat het veel geschikter geweest was, den lezer naar den staat der Physiologie in Duitschland te verwijzen, want zeker verdienen de namen van rudolphi, burdach, treviranus, tiedemann, müller en zoo vele anderen, hier vooral genoemd te worden, daar de geschriften dier Physiologen reeds langen tijd vóór arnold bewezen, dat zij het ware standpunt wisten te kiezen. Het zoude een ondankbaar werk zijn, indien wij, na hetgeen hier aangevoerd is, nog betoogden, dat deze hoofdstukken volstrekt ongeschikt zijn om den lezer in staat te stellen den staat der Geneeskunde in Frankrijk te beoordeelen. De Schrijver schijnt niet eens te vermoeden, dat dit van eenig belang konde zijn. Ten bewijze hiervoor behoeft men slechts het hoofdstuk op te slaan, waar over de behandeling der krankzinnigen gesproken wordt: in de theorie der krankzinnigheid vindt men uitsluitend het vitalisme gehuldigd; men oordeele uit de volgende woorden (bl. 201). ‘De hersenen putten dan, zoo als broussais zelf zegt, derzelver overschot aan vitaliteit en overdreven zenuwleven uit; daardoor moet noodwendig eene verheffing der ziekte van den geest ontstaan, vooral omdat men met reden gelooven mag, dat de aard de quintessence dier aandoening dikwerf in eene wijziging der levenskracht bestaat.’ In het hoofdstuk over de phrenologie en orthophrenie, vindt men evenmin iets hetgeen met de stellingen omtrent de ziekten der ziel te zamen hangt. Wij missen dus in het werk een systematisch geheel, en in weerwil van hetgeen de Schrijver in zijne voorrede gezegd heeft, | |
[pagina 417]
| |
zijn wij gedrongen de verschillende hoofdstukken slechts als op zich zelve staande fragmenten te beschouwen. Men zoude evenwel kunnen vermoeden dat de inleiding deze leemte aanvulde; daarom zullen wij de inleiding, bl. 1-30, en het 1e hoofdstuk, der 8e afdeeling (Heelkunde), waarin algemeene beschouwingen over de Heelkunde gegeven worden, zakelijk mededeelen. In de inleiding vindt men vooreerst iets over de verdeeling der stad Parijs, waarbij de Catacombes als een bewonderenswaardig gewrocht der Natuur bestempeld worden. (Men weet dat deze groeven de bouwsteenen voor Parijs opgeleverd hebben). Nu wordt over de Ecole de médecine en de lessen die daar gegeven worden gesproken, daarna de hospitalen en hospices opgeteld, de organisatie, zoowel wat tot de administratie, als hetgeen tot de verpleging en geneeskundige behandeling behoort, opgegeven; verder spreekt de Schrijver over het gebruik hetgeen men van die inrigtingen maakt voor het onderwijs, over de Médecins en Chirurgiens en Chef, de Chefs de Clinique, de internes en externes, de consultations aan de hospitalen, over het concours, over de geneeskundige scholen in Frankrijk, over de Officiers de santé en de Pharmaciens en de wetten die voor het onderwijs en de examina gemaakt zijn, over den stand der gemeesheeren in Frankrijk, over de geneeskundige kwakzalverij in Frankrijk, waarna onmiddelijk de geneeskundige genootschappen genoemd worden. Van eenen meer wetenschappelijken aard zijn de algemeene beschouwingen, waarmede de afdeeling Heelkunde begint. Hier doet ons de Schrijver vooreerst opmerken, dat zich de zucht om alle ziekten te localiseeren, vooral duidelijk bij de heelkundigen van Frankrijk vertoont, dat men onder het algemeene begrip van ontsteking den specifieken aard van de verschillende inflammatiën verwart; de verdienste van de Franschen in de operatieve Chirurgie ontvangt hier den welverdienden lof, waarbij dan eenige bijzonderheden aangaande de handelwijze bij operatiën aangevoerd worden; de heerschende zucht om alles te generaliseren wordt te regt gegispt. Nu spreekt de Schrijver over de genezing der wonden, waarvoor men in Frankrijk nog die per suppurationem boven de genezing per primam intentionem verkiest. De aanwending van koude begietingen bij wonden komt hierbij ter sprake, waarop dan een woord over de verbanden volgt; eindelijk vindt men eenige opmerkingen over de talrijke uitvindingen van kunstmatig zamengestelde werktuigen, zoo strijdig met de overtuiging der uitmuntendste heelkundigen, dat hier het eenvoudige verreweg boven het zamengestelde te verkiezen is. Een woord over de instrumentmakers en de Bazar Chirurgical van mélecot besluit het hoofdstuk. Hoewel hier dus eenige algemeene belangrijke punten, de Chirurgie betreffende, aangevoerd worden, | |
[pagina 418]
| |
is toch de wijze, waarop de volgende hoofdstukken behandeld worden, daarmede niet in overeenstemming; welke waarde wij daaraan toekennen zullen wij later uiteenzetten. Doch reeds genoeg om onze meening over den aard en het doel van deze proeve te doen kennen. Nog slechts één woord vóór wij tot de bijzonderheden overgaan. De Schrijver heeft in plaats van over Frankrijk te spreken alleen zich tot Parijs bepaald. De verschillende inrigtingen voor het geneeskundig onderwijs worden niet eens genoemd, alleen leest men bladz. 1, inleiding: ‘Parijs vertegenwoordigt en beheerscht in een' zedelijken zin geheel Frankrijk. Te Straatsburg en Montpellier zijn de twee overige geneeskundige faculteiten gevestigd; en hoewel het deze niet aan aanzien en voortreffelijkheid ontbreekt, heeft zich echter de overwinning in den strijd om den voorrang, reeds sedert lang voor Parijs verklaard.’ Dit mag men den knoop doorhakken heeten; de school van Montpellier, die nog steeds in levendige oppositie tegen de Parijsche overstaat, is hier vrij onvriendelijk met een loos compliment afgescheept. Naar ons oordeel had de Schrijver geen regt om zijn boek eene proeve over den staat der geneeskunde in Frankrijk te noemen: hij spreekt slechts over Parijs en hij had hiermede op den titel kunnen volstaan.
|
|