De Gids. Jaargang 2
(1838)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 400]
| |
Uit Democritos.Spiritus, ubi vult, spirat. Iedere eeuw heeft haren eigenen geest des tijds, bij gevolg ook hare eigene dwaasheden, welke der volgende eerst duidelijk worden, en stof tot spotternij opleveren. Van de eeuw, in welke wij zelve leven, vallen ons de onderscheidendste trekken minder in het oog, dan die der eeuw van Abraham, Isaac en Jacob, even als ons menige zwakheid verborgen blijft, aan welke onze buurman toch zeer wel ziet, dat wij mank gaan. De geest heeft zijne epidemische ziekten als het ligchaam, ja, een waarlijk uitstekende dwaas is in staat, een geheel Land vol narren te maken, zoo als wij het immer zelve beleefd hebben. Wij noemen onze eeuw de verlichte, en later dagen zullen misschien in deze onze gewaande verlichting eene bespottelijkheid zien. Ons derde woord is bijna altijd de geest des tijds - de geest des tijds, die dikwijls louter wijngeest of onreine schaamtelooze koboldgeest, en zoo belagchelijk is, als de gemeene man, die geen' anderen geest kent, dan den Heiligen Geest en dien van foezel! Ik hel er toe over, Fontenelle, wien ik vroeger die woorden niet vergeven konde, na te zeggen: ‘Si j'avais la main pleine de vérités, je me garderais bien de l'ouvrir.’ Krachtig werkt de geest des tijds, trots alle hinderpalen, het booze tegen, wanneer het goede nog de overhand heeft; maar hij is even ijverig in omgekeerden zin, wanneer het booze heerscht en het goede zwicht. De Maccabeërs, Phocion, Aratus en Brutus, bestreden vergeefs den geest van hunnen tijd, en Keizer Julianus mag al of niet zijn bloed ten hemel hebben doen springen, met de woorden: ‘Gij hebt overwonnen, Galileër!’ de geest des tijds had gezegevierd, en de Romeinsche eeredienst en zelfs de Romeinsche legioenen bukten voor hem. Vergeefs zoude men thans kruistogten prediken, vergeefs een Hildebrand II de kroonen onder zijne pantoffel willen krommen; hoezeer het spook van het nieuwe Rome ook schrik tracht in te boezemen, men is er niet bang voor - de beschaafde wereld lacht er slechts om. Het is waar, dat de geest des tijds dikwijls de scheepvaart gelijkt, die nu op den Oceaan geene grenzen heeft, terwijl de Ouden zich niet verder waagden, dan van waar zij de kust konden zien; het is nog meer jammer, dat men zoo dikwijls herinnerd wordt aan de woorden van den Profeet Micha: ‘De sone veracht den vader, de doch- | |
[pagina 401]
| |
ter staet op tegen hare moeder, de schoon-dochter tegen hare schoonmoeder: eens mans vyanden zijn syne huysgenooten. - En geloovet eenen vrient niet; en vertrouwet niet op eenen voornaamsten vrient; bewaert de deuren uwes monts voor haer, die in uwen schoot legt.’ De geest des tijds gelijkt den passaat-winden en stroom en tij in zee: een kloek schipper zeilt met, maar niet tegen deze; de zedelijke wereld heeft als de natuurlijke hare wetten, waarnaar men zich schikken moet. In de zedelijke wereld heerscht ebbe en vloed, als op den oceaan; ze zijn slechts minder zigtbaar; maar wie hen gadeslaat, hem gelukt het; hij komt dikwijls met eene belagchelijke dwaasheid behouden, als met den vloed, aan land, terwijl de nuttigste waarheid, die het met de ebbe beproeft, in den schoot der wateren zoek raakt. Eene enkele vonk zet soms eene halve wereld in vuur en vlam, die op eenen anderen tijd niet in staat zou zijn geweest een' droogen houtstapel in het bosch aan te steken, en het is met den geest gelegen als met gelukkige oogenblikken: alle moeite is vergeefsch, wanneer men dien oogenblik niet waarneemt, b.v. in herdersuurtjes en genadige luimen, of voor schatgravers, het punt des tijds, waarin het geestenuur slaat. Lang genoeg duurde het tijdvak van de vierde tot de vijftiende eeuw, waarin de eene helft van het menschelijk geslacht jaagde en oorloogde, of, in eerwaardige pijen gedost en met eerwaardige baarden versierd, over iets onbeduidends of over iets ongerijmds twistte, en zijnen God, d.i. den buik, diende, terwijl de andere veel grootere helft hooi vrat en werkte als vee. Deze duistere, domme tijd konde slechts eenigzins vergeten worden door de heerlijke dagen van 1480 tot 1530, de boekdrukkunst en de uitvinding van het buskruid, handel en posten, den bloei der kunsten in Italië, de hervorming in Duitschland. Toen heerschte een koene, dappere geest bij het volk, ridderlijke zin bij den adel, majesteit, kracht en verhevenheid bij de heerschers; onze tijd, zoo trotsch op zijnen geest, zou er schaamrood bij moeten wegzinken, had hij de jaren 1813-1815 niet opgeleverd. In de oude geschiedenis treffen wij een dergelijk tijdpunt aan, vóór den slag bij Zama; ware de vrede gesloten geworden, dan hadden de Romeinen Europa, de Grieken Azië, de Carthagers Africa beschaafd; waarschijnlijk hadden wij de barbaarsche middeleeuwen met hare priesterwereld en haar leenstelsel nooit gekend, eene geheel andere algemeene geschiedenis gehad, en zoude de negentiende eeuw niet verpligt zijn geweest, nu nog reizigers uit te zenden, om de binnenlanden van Africa te leeren kennen, een werelddeel, dat waarschijnlijk nog eens eene belangrijker rol speelt dan thans. Men heeft de merkwaardigste tijdvakken naar groote geesten ge- | |
[pagina 402]
| |
noemd; maar de Alexanders en de Caesars, de Hermans en de Karrels de Gregoriussen en de Luthers, de Periclessen, Lorenzo di Medici en Frederik de IIde (Lodewijk de XIVde?) waren toch slechts kinderen dier tijden, welke den geest van deze juist wisten te begrijpen en daarnaar te handelen. Deze kunst of dat instinkt van den geest, dat den glans van zijn genie op landen en volken doet afschijnen, - als de lichtglans van het kind Jezus op de omstanders, in den nacht van Correggio - is het geheim van groote Mannen, dat om hunne slapen den eeuwig groenenden lauwerkrans der nawereld vlecht. Toen Frederik tot de helden van vroegeren tijd afdaalde, of opvoer, was het overal zoo donker, als had de Genius der menschheid de aarde verlaten. Hoe heugt mij nog zijn lijkfeest, in een' kring van Academie-vrienden, in het jaar 1786: hoe verschilde dit van het jaar 1815, waarin de held dezes tijds naar St. Helena, werd gebannen! Verbant de groote geesten en gij vertraagt den vooruitgang der menschheid, hoe dikwijls zich de slavendrom door blinde bewondering en toewijding ook reeds te schande heeft gemaakt. Deze groote geesten waren allen meer of beminnelijker, bescheidener en humaner dan de held van mijnen tijd, schoon zij ook als aanvoerders van heirlegers voor hem moesten onderdoen. Napoleon zoude grooter, grooter dan Frederik zijn geweest, wanneer hij meer mensch ware gebleven, en vroeger dan op Elba tot zich zelven had gezegd: ‘niet de Coalitie heeft mij ten val gebragt, maar de liberale Ideeën - ik heb de volken beleedigd.’ Hij, wiens hooge scherpzinnigheid zoo ligt over de ideeën van zijnen tijd had kunnen zegevieren, hij wierp alles om en door elkander; eerzucht en langdurig geluk verblindden hem. - Europa koesterde overdreven verwachtingen van zijne rnagt, zijnen geest, zelfs van zijne ontwerpen voor het geluk der wereld - hij kende alles, hij kon alles slechten en onder den voet brengen, maar hij kon niet opbouwen, hij zettede zijn eigen ik in de plaats van Europa - het zuchtte lang, maar vermande zich eindelijk. Napoleon steeg in den luchtbol; maar in dezen, als onder de duikersklok, doen ons de ooren eindelijk zeer en bloeden - wij moeten op aarde blijven, en ons in den tijd leeren schikken. Napoleon, die noch liefde kende, noch gemoed bezat, de koene Corsicaan, had iets van een' roover-hoofdman, iets van Agathocles, den zoon des pottenbakkers te Syracuse, en hoe dikwijls scheen Napoleon, de Keizer, niet Buonaparte te zijn! Herinner u Caesar, Karel, Frederik, met zijne bekrompen middelen in zijn' bekrompen' tijd: hoe klein staat de wereldheerscher naast hen, vooral daar hij honderd zwarigheden minder te overwinnen had, dan de in het purper geborene en reeds in de wieg door vleijerij bedorvene toe- | |
[pagina 403]
| |
komstige erfgenamen eens troons! Het kleinste N.B. zal de nawereld nog aan Napoleon Buonaparte doen denken, en haar te gelijk de tragisch-comische afgoderij van mijnen tijd herinneren, die zich trotsch de verlichte noemde en slaafs als Israël om het gouden kalf danste, dat slechts verguld was. De ooijevaar in de lucht en de kraai en de zwaluw, zij weten hunnen tijd; maar het volk Israëls kende dien niet, en Napoleon begreep dien zoo weinig als het nieuwe Rome dit nóg doet. Mijn tijd plaatste Mirabeau, Marat en Robespierre in het Pantheon naast de asch van Voltaire en Rousseau en wierp er hen, een jaar later, weder uit! Het eigenaardige van iedere eeuw (genius saeculi), dat in den staatsvorm en in de godsdienst aan het licht treedt, en zich in zeden en gebruiken, in wetenschap en kunst, smaak en taal uit, vormt een groot deel van datgene, hetwelk wij het locaal-comische noemen. Het algemeen belagchelijke, dat der Natuur behoort, vertoont zich in alle tijden; de babbelaar van Horatius en de vrek van Plautus vinden nog heden huns gelijken, zoo als de Misanthrope van Molière de zijne te Athene en te Rome zoude hebben gevonden: want de natuurtaal spreekt men overal; - maar het locaal-comische is slechts betrekkelijk, schoon het in zekere tijdperken sterker werkt dan het algemeene, dewijl het de eigenaardige denkwijze des volks streelt, als Aristophanes de Atheners. Daardoor verliest het echter ook zijne waarde door den tijd en bij andere volken; juist deze Aristophanes bewijst het. Dante, Rabelais, Fischart, Hudibras en de Dunciade zijn ons, in hunne toespelingen ten minste, duister, en hoe veel nader zijn de tijden, waarin zij leefden, niet aan den onzen dan die van Grieken en Romeinen? De geestigste polemische en politieke vlugschriften overleven naauwelijks een geslacht. Bij den grooten volkshoop, die nooit buitenslands is geweest, en met geene vreemdelingen verkeert, strekt zich het locaal-comische zelfs tot op het uiterlijke, tot op manieren, taal en kleeding uit. Dus schijnen ons de gerijmde treurspelen der Franschen belagchelijk, want wij beschouwen die door den bril des volksvooroordeels, zoo als de boer des nachts met de lantaarn naar den zonnewijzer kijkt, als ware het zijne huisklok; en dikwijls spreekt de aldus beschaafde jonge Anacharsis niet als een jonge Scyth, maar als de oude Barthélémy uit Parijs. In de kindschheid der beschaving heerscht overal eenvormigheid; volgens Athenaeus was het eene oude gewoonte onder de Grieken, dat zij, die niets tot de kosten van eenen maaltijd bijdroegen (ἀσυμβολοι), de anderen door grappen moesten vermaken (γελωτοποιοι): maar bij eenvoudige volken laten arbeid en behoefte niet toe, dat er gedachtenweelde, vernuft en geestigheid ontsta. De mensch gelijkt het blok marmer, in zijne groeve, door aarde, wortelen en | |
[pagina 404]
| |
kruiden omhuld; slechts de hand der kunst vermag er eene Venus of een' Apollo uit te tooveren. Zoo lang men nog in de bosschen woonde, had eene wandeling door deze waarschijnlijk weinig bekoorlijks, en nog heden gaapt de boer de opgaande zon zoo onverschillig aan, als zijn' os, en raakt de maan hem minder dan zijne slaapmuts, terwijl dichters en stedelingen er mede dweepen. - Zoo vervolgen spot en satyre in onbeschaafde dagen ligchamelijke gebreken, armoede, vreemdelingen, de onderliggende partij, enz. en het gaat er zoo ruw toe als in het Oude Testament en bij vader Homerus, zoo ruw toe, als nog heden ten dage in Barbaryë en in America. Ik geloof, dat de lompheid onzer oude Philologen en Geleerden aan hunne klassieke studiën viel toe te schrijven, zij hielden die voor echt klassiek; thans zijn wij verder gevorderd, en daarom hoffelijker, ja, de meerderheid zegt: Waarom zou ik mijn hersens kwellen
Met wat die Ouden ons vertellen?
'k Ben nu zoo goed als zij voor dezen:
Zij hebben mij ook niet gelezen!
Adoni-Besek had zeventig koningen met afgehouwen duimen en groote teenen onder tafel, zoo als neger-koningen menschenschedels voor hunne paleizen hebben, - Koningen handelen als graauw en gevangen Koningen worden als graauw behandeld; bespotting en stokslagen zijn slechts als meer of min onderscheiden. Czaar Boris zond aan den grooten Heer al zijne geschenken terug, en als toegift een kleed, uit een zwijnsvel vervaardigd, en een' met zwijnendrek gevulden buidel, en zulke hoffelijkheden zijn nog heden in zwang onder Lappen en Groenlanders en Kamschatdalen, misschien zelfs op Duitsche dorpen. Eerst bij hoogere beschaving en ontwikkeling krijgt de geest het overwigt - nieuwe denkbeelden, maar ook nieuwe behoeften en nieuwe ongerijmdheden, nieuwe zeden en nieuwe grootere dwaasheden vullen de ledige ruimte, welke de meerdere rust open laat, en de stroom van het belagchelijke schiet breeder, maar ook helderder voort. Op Aristophanes volgen de fijne Menanders en Lucianen, op Plautus de Terentiussen, de Ciceros der lagchers bij uitnemendheid, tot de barbaarschheid alles weder in den vorigen toestand terugwerpt. In den langen nacht der middeleeuwen, door despotische Romeinen, Germaansche barbaren, en de eeuwige barbaren voor den geest - de Priesters - over Europa gebragt, werd de plaats van vernuft en geestigheid ingenomen door jagt en krijg, scholastiek en bijgeloof van allerlei aard; het volk was het vee of de negers van den geweldigen adel, die eene bende roovers vormde, seigneurs geheeten, welke zelfs den Koning zijn regt bestreden, om dat des volks te ligter onder den voet te kunnen treden; moest toen de | |
[pagina 405]
| |
Iust tot lagchen ieder niet vergaan, als in de zeven jaren van het Rijnverbond? In kloosters en scholen, waar men gewaand zou hebben, nog het best geborgen te zijn, wist men niets dan van Christus den gekruiste, en een beetje Latijn, en toen de Araben de verdachte literae saeculares weder te voorschijn bragten, schreeuwden pausen en monniken als adelaars, en in plaats der verstandige Ouden kwamen Legenden, Homiliën, kwalijk begrepen Bijbels en magere Kronijken - de Sacra Sancta Theologia was de Koningin aller wetenschappen, dit zegt alles: hoe zouden smaak, vernuft en geest zich hebben kunnen ontwikkelen in de boeijen van het priester-latijn? Slechts in het hooge Noorden zongen de Barden en Skalden nog krijgsliederen, van de feiten hunner helden, bloed en slag, wild en woud, dronk en min, in hunne moedertaal, terwijl de monniken evangeliën in rijm bragten en liederen zamenlijmden op Maria en alle Heiligen. Wie zou niet gaarne al hunne Sacra willen geven voor éénen Duitschen Ossian? In het Noorden en in het Oosten bevochten de Vorsten elkander in raadsels en vertellingen, welker oplossing of ontknooping de zege bepaalde; zelfs misdadigers konden zich daardoor van de straf bevrijden. Ossian staat daar als Homerus, en op dien grondslag bouwden de ridders voort; zij deden meer voor de poëzij als de bruine of zwarte pijen, en de dag brak weder aan. Onbemerkt en geheel in stilte schoten in de dikwijls miskende middeleeuwen de zaden van Grieksche en Romeinsche beschaving, vooral in Frankrijk en Italië, op; het Noorden leerde den akkerbouw en handwerken, zag steden ontstaan, breidde zijnen handel allengs uit, en schiep wetten en staatsvormen - niet alles wat groot is mag het werk des toevals heeten, het is dikwijls de vrucht van nadenken en vlijt. Zelfs de armzalige scholastiek leerde voor het minst naauwkeurigheid in begrippen, die aan de wijsbegeerte der Ouden bijna onbekend was gebleven, en in het praktische was het verstand waarlijk minder verminkt en verbrokkeld dan in onze beschaafder dagen; was het in alle geval vrijer, werkzamer, krachtiger. De middeleeuwen bieden heerlijke lichtpartijen aan, wanneer wij onze beschouwingen bepalen tot de ridderschap, tot de grootsche pogingen ter vestiging van burgerlijke vrijheid, welke onze juristische rijks-geschiedschrijvertjes oproer noemden, tot de verhevene uitvindingen en tot de zucht naar licht, den geest toen eigen. Die studie heeft veel bekoorlijks, mits wij ons slechts wachten, den blik te doen afdalen op de walgelijke, bloedige kerktooneelen, pausen en monniken, Inquisitie- en Religie-oorlog; en zelfs de eeuwige twisten en veeten, uit het Leenstelsel geboren, op den achtergrond laten, schoon ook met deze gruwelen veel goeds bin- | |
[pagina 406]
| |
nensloop. In het tijdvak der middeleeuwen werden de groote omwentelingen voorbereid, eene hevige koorts blaakte het maatschappelijk ligchaam, de kruistogten, de verovering van Konstantinopel, de groote ontdekkingen en uitvindingen, enz. die den geest eene vlugt deden nemen, welke zich ook tot in het gebied van het komische moest uitstrekken. In plaats van den kostbaren tijd verder te verkwisten met de beantwoording van vragen, als: Wat zoude er van den mensch zijn geworden, wanneer Eva alleen in den appel had gebeten? Moest Christus honger lijden, of hongerde Hij slechts dewijl Hij het wilde? - Justinianus verklaarde zich voor het laatste gevoelen. - Wordt de koe, wanneer een boer haar aan een touw voorttrekt, door het touw of door den boer vast gehouden? In plaats van deze, begon nu de satyre hare rol te spelen, of met andere woorden: het verstand ontwaakte. Wie was belagchelijker: Paus Zacharias, die verbood, aan tegenvoeters te gelooven, of Paus Alexander, die deze aan Spanje verleent, opdat het zijn monster Borgia eenen troon schenke, die hen voor menschen verklaarde, opdat men hen niet als groote apen zoude doodslaan? Wie was belagchelijker, deze Heilige Vaders, of de gezamenlijke Europeesche menschheid, die aan deze dolhuis-gedachten, in den geest van haren tijd, geloof sloeg? Den Pausen scheen het iets volstrekt onbegrijpelijks, hoe men op een' aardkloot zoude kunnen gaan, zonder er af te vallen, en daarom lachten zij allen uit, die van tegenvoeters spraken, ja schertsten zelfs, of men dan de vrouwen niet onder de rokken zou kunnen zien? Zij hadden volstrekt geen begrip van zwaarte, ondanks hunne eigene corpulentie, en de wigtigheid, die zij zich aanmatigden. Bedevaarten naar het Heilige Graf, of het stichten van kerken en kloosters, voerden den grootsten booswicht nog warm den hemel binnen; Lodewijk de Heilige ontving, tot loon van twee hoogst ongelukkige kruistogten, de doornenkroon en het purperen kleed van Christus, de heilige lans, de spons, en andere werktuigen der Passie; de heilige razernij der kruisvaarten kostte zeven millioenen menschen - doch zij waren in den geest des tijds! Maar zij verrijkten ons toch ook met bergamotperen, saffraan, chalotten en savooische kool, en wat misschien de hoofdzaak was, de ridders, namelijk de Tempeliers, verkregen door den omgang met de verstandige Moslems - helderder godsdienstbegrippen. Men trachtte de Pest, of den Zwarten Dood van 1348, die in Duitschland alleen binnen twee jaren een vierde gedeelte der bevolking wegraapte, te verdrijven, maar nam hiertoe maatregelen van policie noch gezondheid; neen, men stichtte kloosters, en gaf aalmoezen aan bedelmonniken. De inwoners van Lubeck bragten zóó vele offeranden, dat de monniken niets meer wilden aannemen; | |
[pagina 407]
| |
men was verpligt, hun de geldzakken over de muren toe te werpen. Toen ook riep men geen' arts te hulp, maar bad en bezwoer den duivel en haalde theologische tractaten, wanneer men met bezetenen gekweld was. In de kloosters gaf men den stervenden passen aan den H. Petrus mede, en kwitantiën voor de geschonken goederen. Het is zeker treurig, dat men elkander op aarde zoo dikwijls om den wil des hemels heeft doodgeslagen; - maar et was toch iets hoogers en edelers in die strijden, dan in de onze, en zoo de kruisvaarders reliquiën haalden, namen de helden onzes tijds daarentegen lood, goud, zilver, juweelen en alles, wat hun geviel, mede. De Vice-Goden, te Rome, sloegen zwaar geld uit louter been en hout, zij hypothekeerden op de eeuwigheid; de Paulicianen en de Waldenzen hadden lang vóór Luther reeds geprotesteerd, de ontucht en hebzucht der geestelijkheid had zelfs schaapskoppen het hoofd doen schudden, men drong op verspreiding van den Bijbel en reiniging der Godsdienst aan, als Wiclef en Huss; maar de geest des tijds van Luther, Zwinglius en Calvijn was nog niet verschenen. Hij verscheen, en toch konde een Koning, die pauselijk verlof had, om de Werken van Luther te lezen, toch konde Hendrik VIII van Engeland nog de Septem Sacramentis schrijven, en zich verheffen op den titel van Beschermer des Geloofs, tot de schoonheid van Anna Boleyn hem tot andere gedachten bragt! Lang nadat zijne eeuw reeds vervlogen is, werkt de tijdgeest nog na; wij eten nog heden ten dage op den avond van St. Maarten een' gebraden gans, schoon ons de Heilige niets meer aangaat, en wij ten minste zoo verstandig zijn geworden, het gebraad zelf te eten, in plaats van, vóór den aanvang der Vasten, onze St. Maartens-hoenders en St. Maartens-ganzen den levenden Heiligen in het klooster te schenken. Nog in onzen tijd verlustigt zich het gemeen op den eersten April door onbetamelijke scherts, schoon het langer dan achttien honderd jaren geleden is, dat Christus van Pontius Pilatus naar Herodes, en omgekeerd, gezonden werd, en dit ook niet meer in de Mysteriën en Passiecomedies wordt vertoond. Nog hebben zelfs de Franschen poisson d'Avril, en wanneer al ten hunnent, voor zoo ver ik weet, het gebruik niet in zwang is gebleven, op Onnoozelen Kinderen-dag deze met dennen-of berken-roeden te peperen, (Herodes heeft eigenlijk niet ingepeperd, maar gemoord,) toch peperden zij ons duchtig van 1792-1814. Schelm, om een ander voorbeeld bij te brengen, schelm was eens een eervolle naam, er was eene adellijke familie, die dezen droeg, en de woorden Tiran, Aristokraat, Despoot, Demokraat, waren eerwaardige namen; maar wat is er van geworden, en wat hebben Ochlokraten, die het graauw ophitsen | |
[pagina 408]
| |
om te regeren, niet uit deze woorden gemaakt? Verba valent, sicut nummi. Ieder tijdvak heeft zijne, hetzelve bijzonder eigene, openbare meening, welke de menigte regeert, zoo als eens de geest van het Christendom, van den Islam, van het Jodendom en der Priesterschap heerschte: en nog heden wordt de wereld door twee hoofdmagten geregeerd: Geweld en Loosheid. De drukpers leverde wel de openbare meening in de handen der schrijvers; doch daar de vrijheid der drukpers niet verder gaat, dan het verlof, dat zekere Rijksstad een landschapsschilder verleende, van hare omstreken tafereelen te mogen leveren, mits hij er noch de bergen, noch de wouden, noch de stroomen in bragt, die deze karakteristiek maakten, zoo valt daarvan niet veel te zeggen. De vrijheid der drukpers zoude de ware uitvoerende magt des verstands zijn; - maar het ‘van ouds gebruikelijke’ - zegt reeds Tertullianus - ‘heeft onzen Heer aan het kruis genageld.’ Van den beginne af hebben de menschen, buiten de staatkundige werktuigen, geheime middelen opgespoord, om hunnen tijd, zich zelve en hun geslacht te veredelen; - er waren Ingewijden van Ceres, van Pythagoras, van de Academie en van de Stoa. Wij kennen christenen, tempelieren, vrijmetselaars, illuminaten: zijn wij wijzer? Het is slechts weinigen bevoorregten zielen gegeven, zich boven hunnen tijd te verheffen, en er behoort reeds eene groote mate van verstand toe, van die meening te durven zijn, welke de wereld dertig jaren later de hare zal noemen; de menigte zwemt met den stroom der meening van het oogenblik voort. Slechts enkele uitstekende vernuften hebben kracht genoeg, de liverei der meening af te leggen, en in de maatschappij als natuurmenschen te leven; en waar zijn de grooten, welke de drie hoofdzaken: eer, godsdienst en rijkdom, in evenwigt weten te houden? Daarom zijn alleen die weinigen, welke beschaving van geest en ware vrijheidszucht goddelijk boven hunnen tijd verheft, inderdaad groote mannen, en het zout der aarde. Mijn tijd viel in eene ware geesten-wereld - men hoorde van niets dan van geest des tijds - volksgeest, adelsgeest, priestergeest, partijgeest - geest uit dit of uit dat boek, en zij, die deze geesten kennen, zijn fraaije geesten, wijsgeerige geesten, sterke geesten - en al die geesten laten zich bezweren door goed eten en drinken, door geld, ambten, eer, en allen spreken en schrijven meer dan zij handelen, of handelen slechts ut aliquid fecisse putentur. Alle goede geesten prijzen God den Heer; maar daar niet allen goed zijn, zoo is het beter verstand van zijnen tijd te hebben, dan van den geest des tijds te zijn: want zoo het niet altijd goed is den geest des tijds te volgen, het is altijd goed dien te kennen. De | |
[pagina 409]
| |
slang, die zich in den staart bijt, is het zinnebeeld van de gestadige terugkomst aller menschelijke dingen, en leert de jaarboeken der menschen met oogen des geestes, niet in compendiarische wijsheid, lezen - ieder, die niet mensch is, d.i. het dwaaste, ingebeeldste schepsel ter wereld, zou van verveling over het eeuwig éénerlei inslapen. Het menschen-geslacht was altijd verdeeld in woord- en zaak-geloovigen, vrijen en onvrijen, en waarvoor moet men die vrijen houden, als de geheime policie in lessenaars en posterijen gedachten bespiedt en priesters en Jezuïten van allerlei aard te voorschijn, treden? Uit de handen des adels en der geestelijkheid zijn wij in die van de Joden gevallen - geld regeert de wereld. We leap at stars and fasten in the mud. Medium tenuere beati. Laat ons de activa en de passiva niet vergeten, die ons op school reeds zoo veel leeds brouwden, en laat ons trachten beiden te vereenigen. Uit deze vereeniging wordt dan een dragelijk medium geboren, zoo als uit het activ man, en passiv vrouw, het remedium amoris. Wij hebben gezien, hoe een Heerscher, die al te zeer activum was, in het treurigste passivum verkeerd werd; laat ons Jezus navolgen, die der al te bedrijvige huisvrouw toeriep: ‘Martha! Martha! gij bekommert u over vele dingen, en maar één ding is noodig!’ |
|