Liederen door J.P. Heije.
Onder de vooroordeelen, die mij sinds lang vervolgd hebben, behoort zeker, dat onze taal niet geschikt was om gezongen to worden. Men heeft er mij mede gekweld: zóó zelfs, dat, voor jaren lang geleden, een Redacteur van een onzer oudste tijdschriften mij een paar liederen, die ik hem verzocht had in zijn mengelwerk op te nemen, terugzond, met de aanmerking: dat zijn Tijdschrift wel geschikt was om gelezen, maar niet om gezongen te worden. Het laatste stemde ik terstond toe, en had het dan ook waarlijk niet bedoeld; het eerste geloofde ik toen zonder aarzelen.
Sinds dien tijd echter is het tijdschrift, en het publiek, dat door hetzelve voorgelicht wordt, tot betere gedachten gekomen. Het boeksken is, wel is waar, nog niet zeer geschikt om gezongen te worden; maar men leest er ten minste liederen in, en wij hopen, dat het naderende voorjaar er ons weder eenige brengen zal.
Hierdoor aangemoedigd, neem ik de vriendelijkheid der Redactie van de Gids te baat, om insgelijks eene nieuwe proeve met Liederen te wagen. Ik had dezelve willen doen voorafgaan van een uitvoerig betoog over de geschiktheid onzer taal voor dichterlijk-muzikale behandeling; ik had u, mijn geëerde Lezer! willen verzekeren, dat zingen niet anders dan een verfijnd en veredeld spreken is, waarbij de onwillekeurige toonwisselingen van hartstogt en gevoel tot bepaalde toonen worden, waarvan de componist en de zanger zich naar willekeur bedienen kunnen; ik had u willen vragen, of onze taal niet bij uitnemendheid geschikt was om gesproken te worden; ik had u... misschien meer willen mededeelen, dan gij geneigd waart om te lezen. Zonder verdere voorafspraak dus stel ik ze in uwe handen, met de bede, dat gij ze beschouwt als Liederen, niet als dichtstukjes, dat is, uit een muzikaal, niet uit een poëtisch oogpunt. De Poëzij toch dient zich een weinig op te offeren voor de muzijk. Zij moet alleen in luchtige trekken den toestand aanduiden, de hartstogten schetsen; de Muzijk vult de omtrekken aan, werkt de schetsen uit, ontwikkelt de situatie en de gewaarwordingen. Iedere soort van muzikale poëzij heeft dus zijne eigenaardige vormen en eischen. Het lied moet niet anders zijn dan de krachtige en korte uitdrukking van het opgewekt gevoel, de dichterlijk levendige voorstelling van een bevallig beeld of eene naïve gedachte. Mogten de hier medegedeelde, welke door nog eenige zullen gevolgd worden, slechts eenigermate aan deze bepaling nabijkomen, zoo hoop ik ze u te hooren zingen, lieve Lezeres! - nadat ze namelijk op muzijk zullen gebragt zijn. In elk geval meen ik van uwe billijkheid te mogen bidden, dat ge van eenen naauwelijks of in het geheel niet bebouwden grond niet reeds de eerste maal rijp en sappig ooft verlangt.