De gheestelycke vryagie
(1624)–Anoniem Gheestelycke vryagie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
Hier begint de Bruydt te spreken tot haren Bruydegom, nu zijne vriendelijcke stem gehoort hebbende.Siet mijnen beminden spreeckt my toe Ga naar margenoot+ haest v mijn vriendinne, mijn duyue, mijn schoone, ende komt. Och Heere Iesu Christe, sone vanden alderhoochsten, ghy die daer begheert te zijn den Bruydegom mijnder zielen. Ick hebbe v stemme ghehoort, ende uwe lieffelijcke vermaeninghe verstaen: waer door ghy soeckt Ga naar margenoot+ ende begheert (O afgrondighe goedtheydt!) my alsoo vriendelijck tot uwer liefden te trecken, ende wilt dat ick my dickwils soude met v vereenigen door het nutten ende ontfanghen van v alderheylichste Sacrament. Waer inne ghy ons (O almoghende eeuwighe wijsheydt) v heylich lichaem ghekockt, door het onwtblusschelijck vier van uwe groote liefde, zijt gheuende tot een spijse voor den eeuwigen honger: ende v heylich bloet, tot een dranck voor den eeuwighen dorst. Waer door ghy ons alsoo wijsselijck ende alsoo onbegrypelijck met v seluen zijt vereenighende, ende een met v maeckende, hier in den tijdt der gratien: op dat ghy ons hier namaels een met v sout mogen maken daerbouen in uwe eeuwighe glorie. | |
[pagina 72]
| |
Ga naar margenoot+O goeden Iesu, van waer komt my doch dit? dat ghy o aldermachtichste, o alderrijckxste Keyser, ende alder-doorluchtichste Prince v gheweerdicht uwe ooghen der bermherticheydt vanden Hemel neder te staen nae dit dal der traenen tot my arm creatuerken, die niet en ben dan stof ende asschen? Van waer komt my doch dit, dat ghy o sone vanden leuenden Godt v alsoo vernedert te willen keisen voor uwe Bruydt een alsulcken miserabel ende snoode aerdt wormken, geboren van eender vrouwe, leuende eenen korten tijdt, wordende Ga naar margenoot+ vervult met vele miserien, 'twelck als een bloemken voorts komt ende verdwijnt, ende noyt inden seluen staet en blijft? O afgrondighe bermherticheydt! o fonteyne des leuens! o toevlucht ende salichmaecker der zielen, ende des lichaems, wat gaet v ouer dat Ga naar margenoot+ ghy die daer zijt de eeuwighe blijdschappe, ende genoechelijckheydt van allen uwe Enghelen, van allen uwe hemelsche gheesten, ende van allen uwe heyligen inden Hemel, mijns niet van doene hebbende, maer ick nochtans v seer contrarie wesende) my met v begheert te vereenighen ende een met v te maecken? my! die daer ben in sonden ontfangen, in sonden opgheuoet, een vat vol sonden, ende vol vuylicheydts! o ghy Hemelen wordt verbaest. O allen ghy Enghelen, allen ghy arts-Enghelen allen ghy | |
[pagina 73]
| |
Cherubinen, ende Seraphinen, ende allen ghy Hemelsche gheesten minst metten meesten, verwondert v al te saemen met my. O wonder bouen allen wonder! soudet' oock wel moghelijck zijn dat twee dinghen die alsoo van malkanderen verscheyden en onghelijck zijn, als is Godt ende ick arm wormken, souden konnen met malkanderen vereenicht worden? O liefde die daer stercker is Ga naar margenoot+ als de doodt, wie sal konnen wtspreken? O alderwonderste kracht der liefden, die den gheweldighen Godt aldus booghen, aldus wonden, ende aldus droncken maecken kan van liefden tot mijnder zielen saelichyedt. O Goddelijcke maiesteydt! o eeuwige wijsheyt ist moghelijck dat ghy my alsoo goedthertich, ende alsoo toeghedaen zijt? soo dat v belieuet alsoo sorgvuldich voor my te zijn, met alsulcken brandende ende onwtblusschelijcke liefde, met alsulcken neersticheydt, ende sorghvuldicheyt tot my arm weesken, als ofte allen v wesen, ende alle uwe saelicheydt aen de mijne hangende, daer uwe maiesteyt my nochtans in het minste niet van doene en heeft? soo dat ghy v geweerdicht aen my te versoeken, ende op my te begeeren, dat ick v soude consenteren, 'tgene ghy (o onbegrijpelycken Godt) van my zijt begeerende, dat ick v mijne trouwe soude geuen, ende v nemen voor mijnder zielen Bruydegom? och ist oock wel mogelijck, dat ghy, wien alle dat hemelschs gheseltschap louet | |
[pagina 74]
| |
ende danckt dach ende nacht, roepende Ga naar margenoot+ der ophouden, heylich, heylich, heylich, Heere Godt almachtich, &c. Wien alle de helsche vyanden ontsien? wien allen de sterren ende planeten onderdanich zijn? Wien allen elementen bereydt zijn te dienen? voor wien alle creaturen moeten schudden ende beuen? dat ghy v aldus zijt vernederende, ia v aldus zijt verworpende, om eene te willen trouwen voor uwe Bruydt, ghelijck ick arm wormken? eylaten, ick ben de armste creature, ende en ben niet weerdich een onredelijcke creature te zijn: want onredelijcke creaturen en hebben v niet vergramt: maer ick hebbe v menichvuldichlijck vertorent: Ick en ben niet weerdich d'alderminste gratie, die ghy uwe creaturen geeft: om dat ick v soo ondanckbaer altoos hebbe gheweest. Ghy en hebt niet opghehouden uwe gratie my te verleenen: ende ick en hebbe niet opghehouden van te sondighen, ende van v te vergrammen. Och wat wil ick seggen? Ick ben hier af verbaest. Ick ben hier af onwtsprekelijck verwondert. Het gaet allen mijn verstandt ende allen mijn begrijp te bouen. Wat will' ick hier af peysen? wat will' ick heir af wtspreken? wat will' ick doen? O wonderlijcke saecke! O schepper aller creaturen, suldy v aldus vernederen ende v vereenighen met uwe gheschapen creature? O diepe ootmoedicheydt! O saecke die my doet | |
[pagina 75]
| |
wt my seluen gaen! Wie heft oyt sulckx gehoort? Ga naar margenoot+ ende wie heeft desghelijckx gesien? O leuen mijnder zielen! seer wel komen hier te passe de woorden die ghy tot uwen Prophete Samuel ghesproken hebt, segghende: Siet ick sal een vverck doen in Israel, dat soo vvie't hooren sal hem sullen beyde zyne ooren tuyten. O wie soude dat oyt ghepeyst hebben? Och wie soude my oyt dat hebben konnen doen gheloouen, en hadde uwe Majesteyt my dat selue in persoon niet komen seggen met woorden, ende thoonen met wercken? want om my te versekeren, dat ghy't (O liefde die daer allen liefde te bouen gaet) inder waerheydt, ende wt goeder herten meynde: soo hebdy voor my, ende voor allen uwe gheloouighen willen gheboren worden, in een kribbe onder de beesten willen gheleydt worden, mogende nochtans een pallays van goudt hebben. Voor v gheseltschap hebdy willen hebben eenen Os ende eenen Ezele, moghende nochtans by v hebben de scharen der Cherubinen ende der Seraphinen. Ghy hebt willen besocht worden van arme schaepherderkens: hebbende nochtans de macht te doen voor v komen, ende te doen voor v veroodtmoedighen de hooghe Keysers, ende machtighe Ga naar margenoot+ Koninghen der gheheeler werelt. Op den achtsten dach soo hebdy willen besneden Ga naar margenoot+ wesen, ende v heylich bloedt voor my vergieten; ghy hebt willen vlieden in Egypten. Ga naar margenoot+ | |
[pagina 76]
| |
Ga naar margenoot+ Sittende onder de Doctoren inden tempel Ga naar margenoot+ hebdy willen aenhooren, die vraghen vande arme katynighe menschen, ende hunlieden oodtmoedelijcken antwoorden. Tot twaelf jaeren waerdy oodtmoedelijck onderworpen aen uwe lieue moeder Maria ende Ioseph: Ga naar margenoot+ ghy die nochtans mochte heerschappije hebben ouer de gheheel werelt. Ghy liet v doopen van S. Ian: ghy die alleen ons konste heylich maecken met uwen wille. Ghy hebt willen vasten, in de woestijne woonen met de beesten, ende ghetemteert wesen van de Duyuelen: ghy die alle boose gheesten eeuwichlijck konde sluyten in de Helle. Ghy hebt voor my willen eenen pelgrim wesen, ende ghelijck een arm mensche willen hongher ende dorst lijden, hitte ende kouwde, arbeydt ende quellinghe, ende vele moeyelijckheden: ghy hebt willen wasschen de voeten Ga naar margenoot+ van uwe Apostelen. Ghy hebt willen verraden wesen van Judas, verlaten van uwe discipelen, gheuangen worden van de soldaeten van Pilatus: ghy die voor v terstont hadt mogen doen comen vele Legioenen van Enghelen, tot uwer bewaringhe ende bescherminghe, maer ghy en hebbe't niet ghewildt. Ghy hebt v laten binden aen een kolomne, ende v soo onghenadelijck laten gheesselen: ghy die met een woordt alleen ouer al koude gheuen de doodt ofte het leuen, gheuanghenisse, ofte vryheydt. Och hoe wonderlijck zijn | |
[pagina 77]
| |
de wercken Godts! sy zijn allegader gedaen als door een opperste macht ende oneyndelijcke goedtheydt: eensamelijck door een onbegrypelijcke wijsheydt. O wonderlijcke kracht der onbegrijpelijcker liefden mijns Heeren Iesu Christi te bouen gaende allen geschaepen verstanden, die daer alle verstant wech haelt, ende alle wijsheyt doet swijgen! O hooghe weerdicheydt! O almachtige mogentheydt! wat gaet v ouer? O alderwonderlijckste verkiesinghe van mijnen Heere, ende van mijnen Godt! van waer komt my toch dat? dat ghy v aldus begheert te worpen in dese groote ellenden ende benauwtheden, om my inder eeuwicheydt salich te maecken? van waer komt my toch dit, dat ghy v geweerdicht hier te komen schreyden, ende verkiest om mijnen 't wille hier verstooten te wesen, om by my uwen Vader te verheffen? Ghy saeght my hongeren inder aerden: ende omd at ick niet en soude vergaen, soo zijt ghy selue mijn broodt gheworden. Ghy saeght my dorsten: ende tot mijnen dranck, soo hebt ghy my v eygen bloedt ghegeuen, op dat ick soude droncken worden van de vruchtbaerheyt ws huys. Ghy saecht my naeckt van alle deuchden, ende ghy bekende mijnen tijdt hier seer kort te zijn: daerom soo hebdy selfs voor my willen voldoen, daer ick niet toe en konste ghekomen. Ghy hebt mijn naeckte ziele willen vercieren met het | |
[pagina 78]
| |
Bruylofts kleedt uwer heyligher verdiensten. Ghy saeght my ghewont totter doodt, ende dat niemant een ooghe op my en sloech by den wech half doodt ligghen: ende ghy o Bruydegom mijnder zielen, hebt de ooghen uwer genaeden goedertierelijck op my arm creatuerken gheslagen: noch ghy en begheertse emmermeer van my te keeren, alsoo langhe als mijn ziele naer v is hongerende ende dorstende. Hier toe soo en wist ghy geen bequaemer ofte lieffelijcker maniere dan onder dese alder-edelste spyse, my v seluen wt liefden te gheuen. O aldergrootste goetherticheydt mijns Heeren Iesu Christi! O alderwonderlijckxsten werckman, wat wonder stuck van uwe aldergrootste liefde tot my v arm schaepken, is dit? Och leert my toch dit verstaen ende ick sal leuen. VVant een Ga naar margenoot+ onvvijs man en sal't niet kennen, ende een dvvaes en sal't niet verstaen. O wonderlijcke sake! o wonderlijck werck van uwe groote liefde tot my! want door dese uwe liefde, soo zijt ghy in mijne ziele werckende allen uwe teeckenen ende mirakelen: die ghy oyt wtwendich hebt ghewrocht. Och hoe goet Ga naar margenoot+ sydy Heere Godt Israel den ghenen dien ghy begheert goedertieren ende bermhertich te ontfermen! O liefde ghy begheert my v seluen te gheuen tot eenen Bruydegom, ende tot een spijse mijnder arme ziele, ende v heylich bloedt tot eenen dranck! maer: | |
[pagina 79]
| |
o goeden Iesu mijnen Heere, ende mijnen Godt, ick en ben niet weerdich de minste weldaedt van allen dat ghy my zijt presenterende, ende alsoo hertelijck zijt gunnende. Ick en ben oock niet weerdich de minste te zijn van allen die uwe goddelijcke maiesteydt dienen: oft dat ick iemanden van uwen dienaeren soude moghen dienen. Maer want het uwe goedtheydt alsoo belieft my alsulcken aldergrootste weldaedt te doen: te weten, dat ghy my alsoo begheert te vereenighen met v door v te ontfanghen in het Heylich Sacrament Ga naar margenoot+ des Autaers: my gheschiedt naer v woordt, ende naer uwe ongrondeloose bermherticheydt. Ick bidde v oodtmoedelijck dat nv doch uwen alderliefsten wille in my volbrocht worde, naer v welbehaeghen nv ende inder eeuwicheydt. |
|