Een gheestelijck lust hofken
(1722)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– AuteursrechtvrijOp de wijse: Lief eerbaer, Aenhoort, &c.
O Iesu goet,
Mijn Bruydegom, mijn pand',
V liefde soet
Mijn hebt geheel door brandt,
Ick ben van uwe liefde kranck,
Troost my dan Heer, en beydt niet lanck,
Het vuyr brandt seer,
Godts liefde noch veel meer.
Mijn hert dat haeckt
Op by u, Heer te zijn,
Want die u smaeckt,
De werelt is hem pijn:
Ick wou dat ick ontbonden waer,
| |
[pagina 110]
| |
En mocht aensien u aenschijn klaer.
Het vuyr, etc.
Het vuyr brandt seer,
Godts liefde noch veel meer,
Nochtans o Heer,
Wou ick mijn lichaem teer,
Veel liever branden in het vier,
Als sonder u te wesen hier.
Het vuyr, etc.
Treckt my na dy,
Ghy die mijn ziel bemindt,
En maeckt my bly,
Ick ben u Bruydt, u kindt,
Geeft my de deucht die my gebreekt,
Mijn hert en liefde meer ontsteeckt.
Het vuyr, etc.
Maeckt my, Godt, nu
Van alle dingen bloot,
Op dat ick u
Mach dienen totter doodt,
V wille laet mijn wille zijn,
Stort u genaedt in't herte mijn.
Het vuyr, etc.
Steeckt in mijn hert,
Een liefde alsoo groot,
Dat druck, noch smert
Noch honger, noch de doodt,
Noch vuyr, noch zweert, noch tegenspoet
My van u liefde scheyden moet.
Het vuyr, etc.
Ick denck, en sucht
Wel duysentmael om Godt,
'kRoep met gerucht,
| |
[pagina 111]
| |
Waer blijft mijn lief, mijn lot?
Komt Heer, komt Heer vertroost u Bruyt,
Of mijn ziel dat gaet 't lichaem uyt.
Het vuyr, etc
Geldt, gunst en goedt,
En oock mijn Vaderlandt,
Vleesch, ende bloedt,
Mijn wille, mijn verstant
Verlaet ick om u liefd', O Heer!
Want ick mijn ziele tot u keer:
Het vier brandt seer,
Godts liefde noch veel meer.
|
|