Een gheestelijck lust hofken
(1722)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– AuteursrechtvrijOp de wijse: Ierusalem ghy schoone Stadt.
WAcht u ghy Catholijcken wel,
Van al des menschen valsche treken,
Die uyt Godts Kercke u rebel
Wil trecken door sijn lieffelijck spreecken.
| |
[pagina 108]
| |
Wat in de Roomsche Kerck geschiedt,
Noemt hy te wesen sotternye,
Is't dat hy daer een Beelt aensiet
Dat is, roept hy, Afgodereye.
Als of wy waren alsoo sot,
Dat wy de Beelden als Afgoden
Getoonde eer, die toekomt Godt,
't Welck in de Wet Godts is verboden.
Die Beelden in ons Kercke staen
Om dat wy souden zijn gedachtigh,
Hoe dat Godts vrienden, voor gegaen,
Ons dienen voor een Spiegel krachtigh.
Is't dat ghy in Boecken meucht,
Der Heyligen vroom wercken lesen,
Een Schilderije die leert de deucht
Mach die der Leecken boeck niet wesen.
Een Beelt brenght oock zijn vruchten hoort
Want't kan ons hert tot Godt verwecken,
Ia dickwils beter dan het woordt
Want't kan ons hert tot Godt trecken.
Heeft Godt niet in de Oude Wet,
Twee Cherubijnen selfs doen maken,
Die in den Tempel zijn geset,
Die vol was van gesneden saken?
Verheften Moses het Serpent,
Werden gesont, die dat aensagen,
En was al goet, dat oock bekent
Dat Godt de Beelden niet mishagen.
En mensch is dae Godts beelde niet,
En machmen dat wel eer bewijsen,
Als dit een ander Beelt geschiedt
Waerom soo wilt ghy dat nu prijsen.
| |
[pagina 109]
| |
Men maeckt een beelt van hout een steen
'tWelck zijn onredelicke dingen,
Doetmen die eer, die kome allen
Aen die sy ons voor oogen brengen.
Is't datmen Conincx Beelt geeft eer.
Is't Conincx schade dat te breken:
Voorwaer Godts Beelden zijn veel meer,
Onteertmen die, Godt sal het wreken.
Gy Catolijcken hier uyt leert,
Dat men de Beelden eer magh geven,
Maer soo, dat als men die vereert,
Geen dienst als Godt wert toe geschreven.
Dees Leeringh is seer oudt,
In Godts Kercke, die niet kan liegen:
Ia dat sy leert, voor seecker houdt,
Zy sal u nimmermeer bedriegen.
|
|