'tGheestelijck Bloem-hofken
(1637)–Anoniem 'tGheestelijck Bloem-hofken– AuteursrechtvrijBeplant met veel lieflijcke Bloemkens, van verscheyden Coleuren, tot dienst van alle Liefhebbers der Cantijcke soetgeurigheydt
[pagina 716]
| |
Op de wijse: Van den 8. Psalm. O onse God en Heer seer, &c.Ga naar voetnootmV Scheepjen wilt, o schipper, wel bewaren. Want ghy moet hier door seer veel woeste baren Door storm, door wint, en somtijdts teghen stroom, V Scheep-vaert is een wonderlijcken droom. | |
[pagina 717]
| |
V Ga naar voetnootm Vaderlandt is wijdt van hier gheleghen En uwen cours bestaet in smalle weghen: Nochtans en siet ghy dickwils berch noch lant, Maer klippen steyl, en een verderflijck Zant. Houd altijdt drift, en wacht u voor de Ga naar voetnootm Hoofden,
Want menigh Man sy schip en goedt beroofden: Leght loefwaerd aen, en hout de ruyme Zee, Al weyden u de zeylen van de Ree. Laet vry de kiel door ‘t gulle water bruysen;
Laet komen aen Zee-baren hoogh als Huysen; Laet wagg’len ‘t schip, als eenen droncken man; Laet Ga naar voetnootm Hagel, wint, en stormen komen aen: Ten mach gheen quaet, al komen diepe golven,
Al schijnt het schip tot boven toe ghedolven: Bewaert Ga naar voetnootm ’t Compas voor nattigheyd en vocht, Want hier door werd de doolingh weer ghesocht. Door langh tempeest, en door Ga naar voetnootm betoghen luchten
Moet men somtijts als hopeloos, schier suchten: | |
[pagina 718]
| |
Wt zynen cours wert men gedreven verr’: Ga naar voetnootm Tot datmen siet de Son of die Ley-sterr’t: En had men dan ’t Compas niet in de handen
Men dreef wel haest op klip of drooge sanden. Dan by de Son gebruyckt men den Graet-boogh, Maer hier toedient een wacker hant en oogh. Nae datmen kan door wetenschap af-meten
Des werelds Ga naar voetnootm Rinck: bevintmen de secreten, Maer die den loop der Ga naar voetnootm Spheren niet en kend, Brengt Schip en goed wel dickwils in ellend.
Ga naar voetnootm Zvveef-sterren, noch Ga naar voetnootm Cometen wilt niet achten
Sy souden maer verleyden u gedachten. Ontrent den Ga naar voetnootm Pool daer staet een helder Ga naar voetnootm Licht, Wilt ghy vast gaen, houdt daer op u gesicht.
Ga naar voetnootm Pas-kaerten konnen somtijds oock faelgieren,
Die anders niet en kan (dient niet te stieren) Dan ‘t geen hy heeft geleert in syne School, d’Ervarentheyd bevrijd best voor gedool. | |
[pagina 719]
| |
Wanneer ghy komt u Ga naar voetnootm enge vloeden setten,
Houdt mids in ‘t diep, wilt op de Ga naar voetnootm Bakens letten: Hoe menigh Ga naar voetnootm wrack waerschoud u voor den wee? Een Schip op ‘t zandt een Baken is in Zee. So lang het Schip hier Ga naar voetnootm grondeloos mach dryven
En isser gheen perijckel om te blyven, Het gaet wel hol, maer het en lijdt geen noodt; Geluckigh die hem aen geen klip en stoot. ‘t Gebeurt oock wel door stilt en tegenstromen,
Datmen met kracht moet Ga naar voetnootm Roeyen ofte Bomen: Geneert u dan ter noot met dien arbeydt, En wacht den wint des Geests met lijdsaemheyd. En vaer oock niet met al te lichte Ga naar voetnootm Lasten.
Noch set het Zeyl niet in den top der Masten, Ballast houd recht, Ootmoedigheyd druckt neer, Hoochmoedigheyt dat werpt het Schip om veer. Loft geen Ga naar voetnootm Ballast, ten zy om Koopmans Ga naar voetnootm Waren,
Een ledigh Schip en kan geen Zee bevaren: | |
[pagina 720]
| |
Lichtveerdigh’ drift, al schijnt het hoogh en moy, In tijd van kruys en ist niet meer dan Hoy. ‘t Is niet alleens waer med’ ghy ‘t schip Ga naar voetnootm beladet,
Hoe snooder vracht, hoe meer ‘t u Heere schadet: Want schip en tijdt word even wel besteet, ‘t Zy dat ghy quaed’ oft goede vrachten weet. Werp uyt het schip ‘t geen dat tot stand soud dyen
Maer doeter in Ga naar voetnootm kost’lijcke speceryen, Boven ‘t profijt hebt ghy den soeten geur, En doet u reys niet om een slechte leur. Houdt goeden moet, ghy hebt een goede kanse,
Passeert de Kaep van Ga naar voetnootm Bona d’Esperance: Het Vaderlant houdt altijdt in ‘t ghedacht. Aen vreemde kust doch niet te langh en wacht. Het soet ghesangh der lockende Ga naar voetnootm Syrenen
Vaert daer voorby, met doove ooren, henen, Ga naar voetnootmVlisses quam hier door in ‘t vaderlant, Anders had hy voor eeuwigh daer ghestrant. | |
[pagina 721]
| |
Siet dat het goudt u niet en treckt aen kusten, Daer ‘t Ga naar voetnootm Wilde volck u eten soud met lusten, Sy toonen u wel vriendelijck ghelaet, Maer ‘t en is niet dan om haer eyghen baet. Blijft in scheepsboort, wacht u voor vremde volken
Die tot u niet en spreecken dan door Ga naar voetnootm Tolcken: ‘t Schijnt u welvaert hangt gansch aen eenen man Na dat hy trou is, of de tael wel kan. Wacht u oock voor de Ga naar voetnootm Roovers felle gasten,
Die u met slaefschen dienst willen belasten, En maken soo de Meester van u schip, Sy zijn veel ergher dan een Zant of Klip. Die Ga naar voetnootm Vyanden die u by nacht bespringhen,
Moet ghy kloeckmoedig met de wapen dwingen, En staen bereyt met Ga naar voetnootm Kreft, met Helm, met Schilt, En met het Zvveert, ghy dwinghtse soo ghywilt. Het is wel waer, datter veel onderwijlen
Worden ghequetst, met ghefenijnde Ga naar voetnootm Pijlen: | |
[pagina 722]
| |
Maer snijdtse uyt, liever met vleys met al! Dan dat de wond u diene tot een val. Voor alle ding acht op het volck van binnen,
(Ick meyn daer med’ u eygen woeste sinnen) Die dickwils zijn op Zee balstuerigh stout, Houdts’ in bedwangh, dattet u niet en rout. So yemand niet wil hooren na zijn Wijser,
Haeld onder deur, of set hem Ga naar voetnootm in ‘t Yser, Tot dat hy is door Ordening getemt: De cracht des geests moet dringen dattet klemt Ghy zijt gestelt, als Ga naar voetnootm Schipper, om te varen,
En alle dingh in orden te bewaren: Siet dat ghy doch u reyse wel voldoet, ‘t Is maer Ga naar voetnootm een reys, daer is niet meer te goed. Rijck of beroyt, ‘t sal van beyden wesen,
Quijt ghy u wel, so sult ghy zijn gepresen, maer zijt ghy leuy, traegh, slaperigh, en slof, Ghy werdt bespot, en sult zijn Ga naar voetnootm Schipper-of. | |
[pagina 723]
| |
Menig het goed zijns Reders houd voor eygen
En brenght het deur: maer dese salmen dreygen Met sulcken straf, als Ga naar voetnootm d’ontrouvv Knecht vernam, Die schaemrood stond voor het ootmoedich Lam.
Schipper siet toe, in qua buyen en kaken;
Schipper siet toe, om op geen zandt te raecken; Siet toe wanneer ghy komt aen vreemde Kust; Siet toe, siet toe, voor uwe eyghen lust.
Schipper siet toe, by nachten en by daghen;
Siet toe op u vyandts listighe laghen; Siet toe, vvacht vvel, oock binnen u scheeps boordtl Siet toe, siet toe: de wacht u toe-behoordt. |
|