Gezangen voor kinderen en jonge lieden
(1804)–Anoniem Gezangen voor kinderen en jonge lieden– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
[pagina t.o. 68]
| |
[pagina 69]
| |
Slaap zacht, slaap zacht; geen woest gedruisch
Dring' onverwacht van straat in huis,
Om met een' schrik uw slaap te stooren.
Slaap vreedzaam, lieve onnozelheid!
Wien zou 't gelaat, als overspreid
Met welvaarts roosjes, niet bekooren.
Slaap zacht, slaap zacht; een blijde lach,
Zoo vriendlijk, als ik immer zag,
Zweeft over uw beminlijk wezen.
ô, Die onschuldig is, als gij,
Slaap, zoo van allen kommer vrij.
Waarvoor zou onschuld immer vreezen?
| |
[pagina 70]
| |
Slaap zacht, slaap zacht, maar wat geluid
Breekt buldrend daar ten hemel uit....
Een donderslag! - 'k zie felle stralen....
Slaap kind! dat van geen kommer weet, -
Welaan! ik zal het wiegekleed,
Om 't licht, wat verder overhalen
ô Welk een slag! - Ligt naakt gevaar.
Wordt dit het kind zelfs niet gewaar;
Kan niets zijn rust, zijn slaap verstooren?
Dringt, dringt een licht, zoo vreeslijk hel,
Dringt een geluid, zoo ijslijk fel,
Hem niet in oogen of in ooren?
| |
[pagina 71]
| |
Maar zacht ik merk.... ja! hij ontwaakt....
Laat zien.... laat zien.... hoe, of hij 't maakt.
Stelt iets zijn kalmte of vreugde palen....
Neen hij, die van geen kommer weet,
Lacht - speelt zelfs, onder 't wiegekleed,
Met schemer-glans van bliksemstralen
Speel voort in uw gelukkig lot.
ô Laat mijn hart, gerust in God,
Zoo min als 't uw' bekommerd wezen. -
Wees, wees gerust en kalm, mijn geest!
Hij immers, die de Godheid vreest,
Behoeft geen andre vrees te vreezen.
|
|