Gezangen voor kinderen en jonge lieden
(1804)–Anoniem Gezangen voor kinderen en jonge lieden–
[pagina t.o. 62]
| |
![]() | |
[pagina 63]
| |
[pagina 64]
| |
Heel natuur verkwikt; herleeft....
Bloemen, Dieren, Menschen. -
Schepper! die ons zegen geeft,
Boven onze wenschen;
Uwe lof zij steeds verbreid;
Mogt de bloem der dankbaarheid,
Rijk met dauw van gunst bespreid,
Dorren noch verslenschen.
Met het klimmen van de Zon,
Die ik snel zie rijzen,
Klimmen, rijzen, Goedheidsbron!
Uwe gunstbewijzen.
Alles werkt, vol kracht en vuur.
Leven is geheel natuur;
Tot het gloeijend middaguur
Allen roept tot spijzen.
| |
[pagina 65]
| |
Dan ook heft men liedren aan,
Om, met schelle klanken,
Bij het vrolijk dischwaards gaan,
God, den Heer, te danken.
Voor een beet met bronkristal; -
Of zoo 't lot wat ruimer val,
Roem men vrij met lof geschal
Vruchtbre wijngaardranken.
De arbeid zij met vlijt hervat,
Na 't gebruik der spijze.
Dat de vlijt, in Dorp en stad,
's Hemels gunst zoo prijze.
De arbeid wacht in elken kring
's Hemels hulp en zegening;
Juichend, schoon de schemering,
Vroeg of spade, rijze.
| |
[pagina 66]
| |
ô Hoe mild, hoe goed is God.
De avond dauwt van zegen
Na een dag van heilgenot.
God, den mensch genegen,
Schenkt, daar 't avondpurper praalt,
't Uur, hetgeen zijn werk bepaalt.
En God stroomt, wijl 't Zonlicht daalt,
Nieuwe lofzang tegen.
Ja de Liedren zwijgen niet,
Schoon beneên de kimmen
't Zonlicht aan ons oog ontvliedt. -
Zie het statig klimmen
Van de zilver blanke maan.
Drijvende langs 's Hemels baan
Staart zij 't menschdom troostend aan....
Dweepers! droomt van schimmen;
| |
[pagina 67]
| |
Droom van Spooken, Bijgeloof!
Kusch uw ijzren kluister. -
Godvrucht, voor uw wartaal doof,
Juicht in 't nachtlijk duister.
Godvrucht roemt den stillen nacht;
Zij zingt Godes liefde en magt
Schitterende in sterrenpracht
Vrolijk door dien luister.
![]() |
|