Kroniek van de abdij van Sint-Truiden. Deel 2. 1138-1558
(1988)–Anoniem Gesta abbatum Trudonensium– Auteursrechtelijk beschermdGesta van abt Amelius1. 1330Nog tijdens hetzelfde jaar 1330, het 18de bisschopsjaar van Adolf, terwijl de keizerszetel nog steeds vacant was wegens de excommunicatie van Lodewijk van Beieren, werd Amelius van Schoonvorst, ook genoemd Maschereel, tot abt alhier verkozen;Ga naar eind76 dat gebeurde op 13 november en weinige dagen later werd hij gewijd in tegenwoordigheid van de Luikse abten van Saint-Jacques en van Saint-Gilles. | |
Inlassing.In het volgende jaar werd Petrus Andricas, die de gemeente te Luik lange tijd als kapitein had geleid, met negenendertig van zijn aanhangers door een uitspraak van de schepenen te Vottem verbannen.Ga naar eind77 | |
Inlassing.Op bevel van Jan, hertog van Brabant, roofde in datzelfde jaar de meier van Tienen een partij laken die Sint-Truidense kooplieden naar de markt hadden gebracht. Hoewel de voerlieden hun koopwaar in veiligheid hadden gebracht in de naastbijzijnde kerk op Brabants gebied, werd ze door hem met geweld geroofd en weggevoerd. Terwijl enkele handelaars van onze stad zich tegen deze rovers weerden, werden ze op wrede wijze gewond. Nu werd van de hertog door de kerk van Luik en door de stad door middel van gezan- | |
[pagina 163]
| |
ten geëist, dat hij het geroofde zou teruggeven, opdat zij zich niet verplicht zouden zien op een identieke wijze tegen Brabant op te treden.Ga naar eind78 De hertog antwoordde: ‘Ik ben wel bereid het geval met de bisschop te bespreken, maar aan de Sint-Truidenaren, die mij beledigden, zal ik geen concessies doen.’ | |
23 apr. 1332 Inlassing.Op 23 april 1332 verklaarden bisschop Adolf, Johannes, koning van Bohemen, de aartsbisschop van Keulen,Ga naar eind79 de graven van Gelre, van Gulik,Ga naar eind80 van Bar,Ga naar eind81 van Namen,Ga naar eind82 van LoonGa naar eind83 en de heer van ValkenburgGa naar eind84 met hun leenmannen de oorlog aan de hertog van Brabant. Na beraad met de aanzienlijken uit het land van Luik rukten ze gezamenlijk, de aartsbisschop van Keulen en de graaf van Bar uitgezonderd, Brabant binnen om het onrecht te wreken dat de hertog hun had aangedaan. Hannuit en omliggende dorpen staken zij in brand. | |
26 apr. Inlassing.In diezelfde maand, namelijk op 26 april, op zondag ‘Quasimodo’,Ga naar eind85 deed bisschop Adolf, die kort voordien vrede had gesloten met zijn volk, vergezeld van de genoemde vorsten, terwijl clerus en volk hem in processie tegemoet kwamen, weer zijn intrede in de stad,Ga naar eind86 waar hij zeven jaar vandaan gebleven was. Hij trad binnen langs de St.-Walburgis-poort, steeg van zijn paard, begaf zich in de kapel van genoemde maagd en werd daar met de pontificalia bekleed. Een plechtige stoet trok voorop en de bisschop genoot een eervolle ontvangst in de stad; hij begaf zich naar de kerk van Sint-Lambertus.Ga naar eind87 | |
4 mei Inlassing.Op 4 mei hadden de eerder genoemde vorsten te Luik een bijeenkomst met de graaf van Bar; op 6 mei gingen ze met de bisschop en het Luikse leger, met de standaard voorop, gedurende acht dagen Brabant verwoesten met brand en plundering; ze zwermden uit tot Mont-St.-Guibert en Geldenaken; de buitenwijken van Geldenaken werden gedeeltelijk in de as gelegd; ondertussen hield hertog Jan met zijn leger zich veilig binnen het klooster van Heylissem; hij werd daar tot ridder geslagen,Ga naar eind88 maar deed niets om zijn gebied te verdedigen. | |
13 meiOndanks zijn verzet bewerkte de graaf van HenegouwenGa naar eind89 de godsvrede tot na St.-Jan-de-Doper;Ga naar eind90 allen keerden dus naar hun haardsteden terug op Sint-Servaasdag. De bespreking werd gevoerd onder de scheidsrechterlijke bemiddeling van de Franse koning Filips.Ga naar eind91 Voor zover er sprake was van de | |
[pagina 164]
| |
oorzaken van het onrecht dat de hertog de bisschop en de stad van Sint-Trudo had aangedaan, kwam men tot volgend besluit: ten eerste, de hertog zou voldoening schenken aan de bisschop van Luik voor het onrecht hem aangedaan, waarna het interdict zou worden opgeheven; ten tweede, de inwoners van Sint-Truiden zouden schadeloos gesteld worden voor het laken dat hun ontroofd was. Deze twee voorwaarden werden nageleefd zoals de koning het had voorgesteld; maar wat betreft het onrecht door de hertog aan de genoemde graven aangedaan, werd geen akkoord over een passende vergoeding bereikt en opnieuw verklaarden zij de oorlog aan de hertog van Brabant. | |
1333 Inlassing.In het jaar 1333 stuurde Jan, hertog van Brabant, afgevaardigden met smeekschriften van de Franse koninginGa naar eind92 en met de beschikking over belangrijke geldsommen naar paus Johannes XXII om een nieuw bisdom met bisschoppelijke zetel in de Brabantse stad Leuven op te richten, maar hij bereikte niets. | |
Inlassing.In datzelfde jaar verkochten bisschop Adolf en het Luikse kapittel aan de graaf van Vlaanderen de stad Mechelen met omliggende aanhorigheden voor de som van 100.000 regalen; verdrag door de Luikse kerk steeds te hernieuwen, zoals het feodale recht voorschrijft.Ga naar eind93 | |
17 meiVandaar rukte hij samen met de vermelde vorsten 's morgens vroeg op 17 mei, maandag na O.-H.-Hemelvaart, Brabant binnen; hij plunderde en verwoestte talrijke dorpen tot voorbij Jauche, terwijl de hertog zich in het klooster van Heylissem, gelegen aan de Brabantse grens, verschanste.Ga naar eind94 Toen de bisschop samen met de andere vorsten tegen vespertijd in onze stad terugkeerde, bracht een ridder van de koning van Bohemen de meier van Jauche als zijn gevangene met zich mee en sloot hem op tussen zijn paarden in een stal van onze boerderij; 's morgens leidde hij hem buiten onze hofstede en leverde hem ter bewaking uit aan de schout van de bisschop. Toen prior en convent dat vernamen, begaven ze zich terstond naar de bisschop en vorderden met aandrang de man terug die men had weggehaald uit onze immuniteit. De bisschop ontbood onmiddellijk zijn schout, be- | |
[pagina 165]
| |
vrijdde de gevangene en bracht hem naar ons klooster; zo kon de man de volgende dag, ons convent dankend, vrij naar huis keren. | |
Inlassing.Omstreeks eind januari van hetzelfde jaar brak weer onenigheid uit tussen Brabanders en Luikenaren;Ga naar eind95 Koenraad van der Marck, broer van bisschop Adolf, met Sint-Truidenaren onder commando van ridder Raas van Printhagen, sloeg het beleg voor Landen, dat de hertog versterkt had. Na een hardnekkig gevecht klommen de Sint-Truidenaren over de wallen, dreven degenen die weerstand boden op de vlucht en na een dapper ridder, heer Hendrik, rechter van Winden, en nog anderen buiten de omwalling te hebben gedood en ongeveer vijfentwintig man in gevangenschap te hebben meegevoerd, plunderden zij de stad en staken haar in brand. | |
Inlassing.Ongeveer terzelfdertijd had de graaf van Vlaanderen op goede gronden de oorlog verklaard aan Jan, hertog van Brabant, omdat deze zich met de Mechelaren tegen hem verbonden had; de hertog had het vermaarde klooster van Affligem als een bolwerk voor de oorlogsvoering ingericht; van de transen van de hoogoprijzende toren kon hij duidelijk volgen wat er zich op het stadsplein in Aalst afspeelde.Ga naar eind96 Toen de wachtpost van hertog Jan zich moest terugtrekken uit dit versterkte klooster, stak het opgehitste leger van de graaf van Vlaanderen, Willem,Ga naar eind97 klooster en kerk in brand en verwoestte ze. Na gehouden beraad brachten abt en convent velen van hun medebroeders onder in hun prioraten en namen zelf hun intrek in de stad Brussel. | |
Inlassing.In hetzelfde jaar ondernam de graaf van GulikGa naar eind98 de onderwerping van de burcht Rolduc aan de overzijde van de Maas. Toen de hertog van Brabant na vijftien dagen de belegering door de graaf niet had verbroken, gaf de burcht zich over aan de graaf.Ga naar eind99 | |
5 mei Inlassing.Op 5 mei 1335 werd de verzoening bekrachtigd tussen de Awans en de Waroux, inbegrepen de bloedverwanten en nakomelingen van beide partijen. De strijd tussen deze beide families had gedurende meer dan achtendertig jaar gewoed met wrede moordpartijen aan beide zijden, maar na bemiddeling van het kapittel te Luik en van de bevolking uit de hele streek, werd nu plechtig vastgesteld, op straf van wedervergelding die blijvend zou duren en van verbanning uit het land, dat in de toekomst geen van hun afstammelingen de strijd zou heropenen tegen de tegenpartij, onder welk voorwendsel tot oorlog ook. Nu ze door de vrees voor zulke bestraf- | |
[pagina 166]
| |
fing ingetoomd werden, koos men uit beide partijen zes eerbiedwaardige personen, die schadevergoedingen zouden bepalen voor de vermoorden aan beide zijden; ook verplichtten beide partijen zich er toe de bevoegdheid van deze twaalf verkozenen in stand te houden om elke inbreuk op de vrede te bestraffen en telkens als er iemand van hen overleed, zou onmiddellijk iemand van zijn geslacht de plaats innemen.Ga naar eind100 | |
Inlassing.In dat jaar overleed paus Johannes XXII; in hetzelfde jaar nog werd Benedictus gekozen; hij werd in het jaar daarna gezalfd.Ga naar eind101 | |
1336 Inlassing.Toen in 1336 Lodewijk van Loon kinderloos overleed, bewees het kapittel te Luik uit de inhoud van een oud charter dat in die omstandigheid het graafschap verviel aan de kerk van Sint-Lambertus. Maar tegen hun opvatting in beweerde Diederik, heer van Heinsberg, een neef geboren uit de oudste zuster van Lodewijk, dat het graafschap hem, de oudste neef, toekwam. Dit gaf aanleiding tot een langdurig conflict.Ga naar eind102 | |
Inlassing.In dat jaar schreef paus Benedictus aan Adolf, de bisschop van Luik, een brief vol bittere verwijten, waarin hij hem ervan beschuldigde de belangen van zijn kerk te verwaarlozen ten voordele van genoemde Diederik, een uit zijn zuster geboren neef.Ga naar eind103 | |
1346Over dit graafschap werd er voor de Curie te Rome lange tijd getwist; in het jaar 1346 tenslotte werd Diederik als graaf aangesteld door een legaat, die daartoe naar beide partijen werd afgevaardigd. | |
1337 Inlassing.In het volgende jaar werd Jan, hertog van Brabant, wegens herhaalde aanvallen op de kerk te Luik geëxcommuniceerd; tegen hem werd in de Sint-Lambertuskerk de klaagzang ‘Media vita’ gezongen.Ga naar eind104 | |
Inlassing.In hetzelfde jaar kwam de Engelse koningGa naar eind105 naar Brabant. Vervolgens begaf hij zich naar Lodewijk, de hertog van Beieren, die zich voor keizer uitgaf en die door paus Johannes eerder was geëxcommuniceerd. Omstreeks diezelfde tijd hield deze koning, als plaatsvervanger van de keizer, een gerechtszitting in het ‘graanhuis’ te Herk, waar in aanwezigheid van andere vorsten de hertog van Brabant, als markgraaf van het Rijk, het blote zwaard boven het hoofd van de koning hield. | |
[pagina 167]
| |
van de fundamenten in een vijver lagen. Daaraan voegde hij een stenen kapel toe met stenen gewelf, met een altaar toegewijd aan......Ga naar eind106 en hoger, op de verdieping, nog een vertrek waar men kon stoken. Later had hij er veel spijt van dat hij noodzakelijke verbouwingen in het klooster had verwaarloosd en hier, buiten de stad, dit verblijf zo weelderig had ingericht. In hetzelfde jaar begon de abt aan de voltooiing van de hoofdtoren, de middelste toren van onze abdijkerk, die zijn voorganger Adam na de vroegere instorting reeds herbouwd had vanaf de fundamenten tot ruim halverwege; hij bracht de bakstenen muren tot op de voorziene hoogte. Bovenop liet hij nog een met leien bedekte rijzige, houten spits aanbrengen, die maakte dat de toren tot op grote afstand zichtbaar was; de werken namen ongeveer twee jaar in beslag. | |
1341Toen in het volgende jaar ernstige onenigheden ontstonden tussen de bisschop van Luik en Jan, hertog van Brabant, vermoedden de inwoners van onze stad, dat deze door de hertog zou belegerd worden; om aan de dreiging van uithongering te ontsnappen, ontwierpen ze een molen, die draaiend gehouden kon worden door paarden onder het juk te laten gaan en die buiten het bereik lag van de vernielende stenen van werptuigen. Na overleg kwam men tot het besluit dat voor de opstelling van een dergelijke molen geen plaats beter geschikt was dan de binnenplaats en het terrein van onze immuniteit, in de volkstaal ‘Vrijthof’ geheten, een plaats die centraal gelegen was binnen een omheining van muren. Zij wendden zich tot de abt en verkregen van hem inwilliging van hun verzoek; ze verbonden zich ertoe dat, indien zij, na de oorlog, op aanvraag van de abt of van een van zijn opvolgers, molen en woning niet op eigen kosten binnen de twee maanden hadden afgebroken, de hele constructie vanaf dat moment onvoorwaardelijk zou overgaan in het bezit van de abdij. Ze stichtten deze molen dus in goede verstandhouding, waarvan wij nog een geschreven oorkonde bezitten.Ga naar eind107 | |
4. 1340In het jaar 1340 ging onze stad gebukt onder zware schulden wegens afbetalingen, zo erg dat de schepenen verklaarden dat zij niet langer in staat waren de lasten van de stad te dragen, indien hun tijdelijke heren geen doeltreffende maatregelen namen. Deze heren, bisschop Adolf en abt Amelius, bespraken de zaak met de inwoners en met instemming van de hele stad verkozen zij - of liever aanvaardden zij - de verkiezing van twaalf prominenten, die inkomsten en belas- | |
[pagina 168]
| |
tingen in de hele stad zouden heffen en bestemmen tot algemeen nut, zonder dat de schepenen daarbij mochten tussenbeide komen. Omdat voor het afbetalen van zo zware uitgaven de ‘verdedigingsbelasting’ niet zou volstaan, werd unaniem beslist dat telkenjare de burgers individueel belasting zouden betalen naar gelang de aard van hun bezittingen, namelijk de rijksten 7 florijnen, de overige kategorieën steeds minder, totdat de uitgaven draaglijker werden. Opdat deze maatregelen nog doeltreffender zouden zijn, stonden de heren toe, op aandringen van het volk, dat de gemene weiden voor een termijn van achttien jaar zouden verpacht worden. Wegens deze gunst gaven de stadbewoners aan de bisschop van Luik 1600 florijnen in baar geld en aan de abt beloofden zij op zijn verzoek in een open brief 1100 florijnen. | |
25 apr. 7 mei 1342 Inlassing.Op 25 april 1342 overleed paus Benedictus XII, een Cisterciënzer; zijn opvolger werd Clemens VI, een Benedictijn van Limoges, die op 7 mei gezalfd werd.Ga naar eind108 Op 7 juni van hetzelfde jaar brandde Mechelen, een belangrijke stad, bijna volledig af.Ga naar eind109 | |
Inlassing.In hetzelfde jaar sneuvelde in de strijd tegen de heidenen Godfried, enige zoon van Diederik, heer van Heinsberg, toekomstige graaf van Loon. Van moederszijde was hij een neef van de bisschop van Luik, Adolf. | |
5.Toen in 1344, ten gevolge van wanbeheer van schepenen en raadsleden onze stad onder zo onnoemelijke schulden gebukt ging, dat alleen nog de vindingrijkheid van betrouwbare personen haar kon behoeden voor de totale ondergang, werd het volk bijeengeroepen door het luiden van de banklok; de bisschop betrad dan - de abt bleef afwezig wegens ziekte - onze tuin, ‘Vrijthof’ geheten, en deed met instemming van de bevolking de aanwezige schepenen gevankelijk wegleiden, sommigen naar de woning van zijn schout, anderen naar het huis van de schout van de abt; hun straf zou bepaald worden na een grondig onderzoek van hun wanbeheer. | |
3 nov.Maar reeds enkele maanden later, namelijk op 3 november van datzelfde jaar, overleed bisschop Adolf op het kasteel te Clermont, dat hij nog had aangekocht. Hij had de Luikse kerk gedurende 33 jaar krachtig geleid. Na zijn overlijden werd Engelbert tot bisschop gekozen, voordien proost te Luik en zijn neef van broederszijde.Ga naar eind110 | |
[pagina 169]
| |
1345 Over dezelfde gebeurtenis.In de loop van het daaropvolgende jaar 1345 wensten de electGa naar eind111 en abt Amelius de bestraffing door te voeren van schepenen en raadsleden, waaraan bisschop Adolf, in overleg met zijn kapittel, het vorige jaar was begonnen. Met instemming van de hele stadsbevolking ontsloegen ze schepenen en raadsleden wegens hun wanbeheer, wezen hen terecht en legden hun een geldboete op.Ga naar eind112 Schepenen en raadsleden beloofden daarop dat ze zich niet meer zouden inlaten met het bestuur van de stad, tenzij met de toestemming van beide heren en van de stadbewoners; zo werden ze uit hun gevangenschap verlost. In hetzelfde jaar werd Engelbert na toestemming van paus Clemens VI tot bisschop van Luik gewijd. | |
Inlassing.In datzelfde jaar maakte een epidemie, builenpest namelijk, ontelbare slachtoffers. De ziekte was eerst als een orkaan door verscheidene overzeese heidense gebieden geraasd en sloeg uiteindelijk ook toe in Christengebied: Gallië, Alemannië, Germanië, Engeland en andere gewesten.Ga naar eind113 Ze kende volgend verloop. Op de slijmvliezen, vooral bij jongeren, ontstonden talrijke knobbels als een noot of een dadel; spoedig volgde brandende koorts, zodat de zieke dikwijls binnen de drie dagen stierf. Wie die derde dag overleefde, kon hopen in leven te blijven; de plaag was zo besmettelijk, dat niet slechts aanraking van de zieke of contact met zijn adem, maar zelfs zijn dekens of kleren gezonden besmetten. | |
1383Deze epidemie bleef van dat jaar af met onderbrekingen voortwoekeren, nu eens hier dan elders, tot in 1383. In de annalen van het jaar 546, het 18de regeringsjaar van keizer Justinianus I, leest men over deze kwaal, dat zij, na het overlijden van de H. Remigius van Reims, van Alemannië tot in Frankrijk woedde; vervolgens in het Romeinse Rijk tijdens het jaar 563, dat is het 36ste jaar van Justinianus I; weerom in 592, tijdens het 9de regeringsjaar van Mauritius, het eerste jaar van het pontificaat van de heilige paus Gregorius de Grote, die de aankondiging van het goddelijk erbarmen in verband met deze builenpest ontving, toen hem boven op het dak van een hoge burcht een engel verscheen, die zijn geheven, blote zwaard liet zakken en weer in de schede stak.Ga naar eind114 | |
1345 Inlassing.Tijdens datzelfde jaar schafte Willem, graaf van Holland en Henegouwen,Ga naar eind115 zich een grote voorraad levensmiddelen en pijlen aan, onder voorwendsel van een inval in Friesland, maar in fei- | |
[pagina 170]
| |
te bestemd tegen Utrecht. Zodra hij bevoorraad was en een sterke troepenmacht had verzameld, verklaarde hij de inwoners van Utrecht onverhoeds de oorlog en sloeg het beleg voor hun stad; daar zij evenwel dapper weerstand boden en ook omdat de graaf aan de weet gekomen was dat hun voedselreserve nog voor twee jaar toereikend was, sloot hij, na een lange belegering, vrede met hen. | |
26 sept. Inlassing.Op 26 september van hetzelfde jaar rukte deze graaf Friesland binnen, hoewel zijn oom, heer Jan van Beaumont, hem dat afraadde. Al te gehaast - twee afdelingen van zijn troepenmacht waren nog niet aangekomen - trok hij met slechts een derde van zijn leger vooruit om op een open terrein, dat met dijken versterkt was, de strijd met voetvolk aan te gaan. Toen de Friezen slechts sporadisch opdaagden en de dijken doorstaken, zodat het water overvloedig toestroomde, geraakte de graaf met zijn gevolg vast in de drassige modder en werd zonder verweer gedood; zij die vluchtend aan de zwaarden van de Friezen trachtten te ontkomen, zonken als een steen in het diepe water. Daarop zinspeelt volgende tekst: ‘Duizend, driemaal honderd, viermaal tien, eenmaal vijf, tijdens de nacht van Cosmas, treuren Holland en Zeeland, want Friesland doodde hun graaf.’ en eveneens volgend chronogram: | |
1345‘Nox Cosme luxit Hollos quos Frisia flixit’ Cosmas' nacht dompelde de Hollanders in de rouw, want Friesland versloeg hen. | |
1346 Inlassing.In hetzelfde jaarGa naar eind116 kwam de abt van de H. Nicasius te Gent,Ga naar eind117 in opdracht van de paus met een apostolische brief naar Luik, hief de excommunicatie op van Diederik, heer van Heinsberg, die nu al bijna tien jaar in strijd was met het Luikse kapittel over het graafschap Loon en verzachtte het interdict dat al geruime tijd op het hele Land van Loon drukte. | |
6.In hetzelfde jaar gingen de Luikenaren samen met de goede steden uit het Land van Luik een verbond aan tegen bisschop Engelbert; ook met de Vlamingen maakten ze afspraken en sloten ze een bondgenootschap, zodat de ene tot passende hulp aan de andere verplicht was. Toen de bisschop begreep dat hij overal werd uitgesloten, liet hij de Sint-Truidenaren weten dat hij een vriendschappelijk gesprek met hen wilde over de ongeregeldheden die zij tegen hem hadden ondernomen, indien zij hem toestonden ongestoord naar hun stad te ko- | |
[pagina 171]
| |
men en er een tijdlang verblijf te houden; maar daarmee wilden zij absoluut niet instemmen. Toen abt Amelius zag dat de inwoners van de stad verbitterd bleven op de bisschop, trof hij de nodige schikkingen, verliet de stad en vertrok naar ons goed ‘Ter Dolen’; hij nam verscheidene schepenen met zich mede, die hier geruime tijd bij hem bleven, waar hij hen royaal onderhield. Enige dagen later hield de bisschop een vergadering te Vottem, waarop hij het besluit nam de kapiteins van de opstandige Luikenaren te verbannen; deze beslissing bleef voor de Luikenaren niet verborgen. | |
juli 1346 Over dezelfde gebeurtenis.In de maand juli 1346 trok Karel, Rooms-koning, met de keurvorsten van het H. Rijk, met een schare van vorsten en een krachtig leger naar de koninklijke residentie te Aken om daar te worden gekroond tot koning van Alemannia.Ga naar eind118 De bisschop van Luik, Engelbert, slaagde erin hem zijn reisweg te doen wijzigen, want met nederige smeekbeden kreeg hij gedaan, dat de koning persoonlijk met zijn gevolg naar Vottem kwam, waar de Luikse schepenen, zetelend als rechtbank, de tegenstanders en beledigers van de bisschop in de ban hadden gedaan. Heel de bevolking van Luik, gesteund door de Hoeienaren, was in de nabijheid verzameld, binnen een omwalling die ze tot hun verdediging hadden opgericht en stond er degelijk gewapend en vastbesloten zich te verzetten tegen de uitspraak van de schepenen. Koning Karel en zijn vader, de koning van Bohemen, met nog een menigte anderen twijfelden geen ogenblik aan hun succes, toen onverhoeds de heer van ValkenburgGa naar eind119 losstormde tegen de Luikenaren. Toen diens tegenstanders van de eerste rij weken, geraakte hij vanzelf ingesloten te midden van de vijand en sneuvelde. | |
1346Zijn val maakte de Luikenaren, die aanvankelijk weinig hoop hadden, moediger; ze weerden zich tegen de dappere krijgers van de graven van BergGa naar eind120 en Gelre,Ga naar eind121 die hen van een andere zijde van het slagveld aanvielen; van de formatie van Geldersen en Bergsen sneuvelden veertig voorname edelen. Bij een dergelijke gang van zaken keerde de hele groep edelen, hoewel door niemand aangevallen, om, trok zich terug uit het gevecht en liet het terrein in handen van de Luikenaren, die de overwinning hadden behaald. Aan dit gevecht namen geen Sint-Truidenaren deel. | |
26 aug. Inlassing.Op 26 augustus van hetzelfde jaar leverde de | |
[pagina 172]
| |
Franse koning Filips bij CrécyGa naar eind122 een noodlottig gevecht tegen de Engelse koning Edward. Toen deze, niet ver van Amiens, met slechts een legertje van 3.000 man optrok, botste hij op de Franse koning die over 150.000 gevechtsklare ruiters beschikte. De strijd werd ingezet en de Fransen werden verslagen, wonder genoeg niet met het zwaard, maar ze werden door van op afstand afgeschoten pijlen doorboord. Zo behaalde de Engelse koning de overwinning. De Franse koning werd gered door zijn lijfwacht, die zich als een schild voor hem opstelde, maar Jan, koning van Bohemen, sneuvelde er en ook de graven van Alençon,Ga naar eind123 Vlaanderen en BloisGa naar eind124 en vele edelen en ridders. | |
Inlassing.In dat jaar vielen de Luikenaren samen met de inwoners van andere steden uit de streek de plaatselijke adellijke heren aan, die de bisschop van Luik te Vottem te hulp waren gekomen en verwoestten hun bezittingen. | |
3 sept.Op 3 september belegerden ze het kasteel van Clermont-lez-Nandrin; de Dinantezen kwamen hun te hulp en na een belegering van 15 dagen werd het kasteel tot overgave gedwongen; de verdedigers liet men ongedeerd, maar de burcht werd met de grond gelijk gemaakt. | |
Inlassing.Op 4 september van hetzelfde jaar werd ten behoeve van de bisschop van Luik op gezag van de paus een interdict afgekondigd te Luik; de kerken, de hoofdkerk en de bijkerken en enkele geestelijken staakten, niet zonder angst, het orgelspel. De Luikenaren gingen in beroep. De abt van Beaurepaire, de broeders van Val des Ecoliers, de Predikheren, Carmelieten, Kruisheren en verscheidene seculiere priesters sloten zich min of meer bij hen aan.Ga naar eind125 | |
Inlassing.In dezelfde maand werd het kasteel van HamalGa naar eind126 belegerd. Na een tijdlang met belegeringswerktuigen te zijn aangevallen, werd het kasteel zelf met de grond gelijk gemaakt, maar de wachters bleven gespaard. Omstreeks diezelfde tijd aarzelden onze stadbewoners niet om hun vroegere belofte te verbreken, waartoe zij zich hadden verbonden bij het sluiten van de vrede van Nieuwenhoven en zij richtten weer, op eigen gezag, een gemeente op in de stad, waardoor zij een ernstige inbreuk maakten op de rechten van hun heren. Raadgever en aanstoker was een priester, Johannes van Melveren, een letterkundig geschoold en pienter man, tot eigen nadeel, omdat hij alle talenten die God hem geschonken had niet ter ere Gods aanwendde, | |
[pagina 173]
| |
maar voor gewone misdaden. Onder de misdaden die hij samen met het te wapen opgeruide volk beging, dient zeker het feit vermeld dat hij gewapend met hen meetrok om in talrijke woningen in het Land van Loon brand te stichten. | |
Voorts.Toen op zekere dag in deze tijd de sluis bij de weide van Willo, alias de Wildebamp,Ga naar eind127 die gewoonlijk gesloten werd met een sleutel van onze abdij, nu om een bepaalde reden ontsloten werd, rukte Mathias van Bornijm, leider van de gemeente, onmiddellijk het slot waarop onze sleutel paste, uit en bracht vanwege de stad een ander slot aan. In diezelfde tijd werd Brustem door onze stadbewoners in brand gestoken en Bautershoven werd platgebrand door Haspengouwse krijgers en huurlingen die partij kozen voor de bisschop van Luik; vijftien van onze stadgenoten, die de stad verlaten hadden om de brand te blussen, werden in de omgeving van die wijk in de velden gedood, hoewel de meesten zich moedig, vruchteloos weliswaar, weerden. | |
2 okt.Op 2 oktober van voormeld jaar trokken Sint-Truidenaren naar Aalst en staken er 7 woningen van vooraanstaanden in brand, omdat zij te Vottem de bisschop hadden gesteund tegen Luikenaren en Hoeienaren. Toen ze in de stad terugkerend bij het kerkhof een zijweg insloegen, tergde iemand op het kerkhof hen met brutale woorden; daarop ontstaken zij in woede, begaven zich langs de achterkant naar het kerkhof, doodden daar iemand van de hoeve die bij de toegang tot het kerkhof gelegen was, drongen de kerk binnen en namen, behalve buit, ook een aantal lieden, die daar waren gevlucht om bescherming te zoeken, gevankelijk met zich mee naar de stad en sloten ze op. | |
28 okt. 1346 Inlassing.In hetzelfde jaar werd in de maand oktober, omstreeks Simon en Judas-dag, godsvrede gesloten tussen bisschop Engelbert en de zijnen enerzijds en de Luikenaren en de hunnen aan de andere zijde; deze vrede zou ingaan op Allerheiligen van het lopende jaar en duren tot dezelfde dag van het volgende jaar.Ga naar eind128 Voorwaarde was dat de Luikse schepenen de gerechtelijke veroordeling introkken, die ze zeiden te hebben uitgesproken tegen de leiders van de Luikse gemeente op de dag waarop de slag bij Vottem plaatsvond. | |
28 okt.Op Simon en Judas-dag kwamen alle schepenen, één uitgezonderd, dan ook samen, trokken naar buiten tot bij de nieuwe verkoopplaatsen en daar als tribunaal zetelend, herriepen ze de afzet- | |
[pagina 174]
| |
ting en verbanning waartoe zij veroordeeld hadden, verklarend dat men bij die gelegenheid bepaalde dingen, waarmee men rekening had moeten houden, over het hoofd had gezien. | |
1346 Inlassing.Toen in 1346 Lodewijk, hertog van Beieren, die zich zelf keizer noemde en door paus Johannes geëxcommuniceerd was, overleed, werd Karel, de oudste zoon van Jan, koning van Bohemen, tot Rooms-koning verkozen; hij was de vierde van deze naam;Ga naar eind129 paus Clemens IVGa naar eind130 bekrachtigde deze verkiezing. | |
1347 Inlassing.Omstreeks midden juli 1347 koelden de verontwaardigde Luikenaren hun woede op Reinier, heer van Argenteau,Ga naar eind131 hem ten laste leggend, dat in de voorafgaande maand een bende uit Dalhem en Valkenburg brand had gesticht in Milmort en door een onverhoedse aanval 120 vrienden van de Luikenaren had gedood; daarom sloegen ze thans het beleg voor Argenteau. Toen bisschop Engelbert bemerkte dat de Luikenaren de het jaar voordien gesloten godsvrede hadden verbroken, haalde hij Jan, hertog van Brabant, naar zijn partij over; deze beloofde hem afdoende hulp tegen de Luikenaren tegen de belofte van een grote geldsom, maar ook onder toevoeging van de voorwaarde dat hij de versterkingen of steden die de zijnen binnen het bisdom zouden innemen of waarvan zij de overgave zouden aanvaarden, niet voor zich zou bewaren maar vrijwillig zou afstaan aan de bisschop. Toen deze overeenkomst bekend werd bij de Luikenaren, zetten ze hun aanvallen op de burcht nog hardnekkiger door, namen hem na een lange belegering in en verwoestten hem. | |
1347 Inlassing.In 1347, tijdens het tweede regeringsjaar van Karel IV, brachten Luikenaren, Hoeienaren, Dinantezen en inwoners van andere steden uit de streek een leger op de been, omdat ze vernomen hadden dat de bisschop zelf vele vorsten had overgehaald om hem te komen helpen; ze mobiliseerden alle mannen uit de streek, zowel mensen uit het gewone volk als uit de ridderstand en sloegen hun kamp op tussen Tourinne-la-Chaussée en Les Waleffes. De bisschop van Luik bleef niet werkeloos toekijken maar verzekerde zich van de steun van een hele schare adellijke lieden, de graven van Gelre, van Gulik,Ga naar eind132 van Loon, van Marck, van Berg, met hun broers, met de edelen en beste ridders uit hun graafschappen. Voorts waren aanwezig Rudolf en Lodewijk, broers van de graaf van Namen,Ga naar eind133 en vele baronnen met hun onderhorigen en ridders, die om wille van de bisschop uit hun land waren verjaagd; hun globale aantal werd geschat | |
[pagina 175]
| |
op 100.000 ruiters en 600.000 voetgangers, meegerekend het leger van de hertog van Brabant, dat nog niet was aangekomen. | |
21 juliOp de dag vóór Maria-Magdalena hadden de Luikenaren en de steden uit de streek hun leger in slagorde gebracht; ze telden ongeveer 250.000 man en waren vol strijdlust verenigd; maar de bisschop en zijn bondgenoten beslisten dat de strijd niet op die dag zou plaatsvinden; zij stuurden een afvaardiging en lieten weten dat de strijd op de volgende dag geleverd zou worden. Toen de zon onderging, verspreidden de Luikenaren en hun bondgenoten zich om nachtrust te gaan nemen in verscheidene dorpen in de omgeving. De bisschop van Luik van zijn kant bleef die nacht waken en op raad van Diederik, de graaf van Loon, riep hij zijn mannen al vóór dageraad te wapen en ging in slagorde het terrein bezetten dat uitgekozen was voor het gevecht. Daarover ingelicht, daagden ook de Luikenaren met al hun volk op, groepsgewijze evenwel omdat ze verspreid over de dorpen de nacht hadden doorgebracht; ze haastten zich naar het afgesproken strijdtoneel. Toen de bisschop bemerkte hoe zijn tegenstanders in afzonderlijke groepen één voor één aankwamen, stormden, op een teken van de graaf, de bisschop met enkele mannen uit Haspengouw en de graaf met de hele troepenmacht uit zijn graafschap onder klaroengeschal op de vijand los. Een verbitterd gevecht werd geleverd; de Luikenaren en hun bondgenoten weerden zich zeer dapper, maar aangezien nauwelijks een vierde gedeelte van het Luikse leger reeds ter plaatse was, ging de overwinning uiteindelijk naar de bisschop en naar de graaf, echter niet zonder zware verliezen. Op het moment dat de Luikenaren op de vlucht gingen, omstreeks het eerste uur van de dag, rukten de reeds genoemde graven van Gelre, Gulik en andere graven en baronnen aan en hoewel zij pas op de plaats kwamen toen de strijd reeds begonnen was, overvielen zij de Luikenaren en doodden er ruw geschat 12.000, ofschoon die van Luik zich zeer moedig verdedigden, zodat de overwinnaars zelf ook niet zonder verliezen bleven. Ten laatste kwam ook de hertog van Brabant met zijn zoon Hendrik, pas heer van Mechelen geworden, met al zijn ridders, stedelingen en dorpelingen van heel Brabant; zij kwamen dwars door de velden op een moment dat de strijd beslecht was; door medelijden bewogen, verzorgden zij degenen die dodelijk gewond waren. | |
Over dezelfde gebeurtenis.Toen de vluchtende Luikenaren, door de | |
[pagina 176]
| |
escadrons gehinderd om huiswaarts te keren, vechtend poogden te ontsnappen maar op verscheidene kruispunten neergesabeld werden, formeerden ze eindelijk drie afdelingen ambachtslieden die met ontrolde vaandels vooruitgingen; toen ze zagen dat de bisschoppelijke troepen hen achtervolgden, vormden ze front, dicht gegroepeerd als een muur. Samen met de Geldersen omsingelden de bisschoppelijke troepen hen en zoals van een hoge rots met de pikhouweel kleine rotsdeeltjes worden weggeslagen, zo velden zij allen die, hier of daar, met lans en sabel probeerden uit te breken vanuit hun blok, vechtend tot de laatste man. In dat gevecht sneuvelden ook talrijke Geldersen, onder meer de heren van Culemborg, Batenborg, Robert van Arckel, Bertold van Oyen met velen van de hunnen. | |
Over dezelfde gebeurtenis.Toen de Hoeienaren op die dag, na de ondergang van hun strijdmakkers, huiswaarts keerden en ze het versterkte Moha naderden, overviel de baljuw van de burcht met enkele uitgelezen mannen de vermoeide vluchtelingen, doodde hen of nam ze gevangen. Later naderde er nog een afdeling Hoeienaren, onder wie de ridders Walter en Arnold van Haultepenne met 80 ridders uit hun familie, die door de bisschop werden achtervolgd; ook hun versperde de baljuw de weg. Maar toen de vluchtelingen al vechtend de toegangspoorten van hun stad hadden bereikt, keerden de bisschoppelijke troepen, na zelf zware verliezen te hebben geleden, naar huis terug. Aan de zijde van de Luikenaren en van de andere goede steden bedroeg het aantal gesneuvelden 21.000. Op de volgende dag kwamen de bisschop en al de vorsten die hem te hulp waren gekomen volgens afspraak bijeen op het slagveld; men kwam er tot een eensgezind besluit, niet slechts vanwege de hertog van Brabant maar ook van de overige vorsten dat ze alle vrijheden of versterkte steden, die ze binnen de grenzen van het bisdom tot overgave konden dwingen, aan de bisschop zouden moeten teruggeven. | |
Over dezelfde gebeurtenis.Op diezelfde dag nog liet de hertog van Brabant, ondanks het feit dat de bisschop zich met alle kracht en met tranen verzette, de toren van Waleffe afbranden en voorts alle Haspengouwse dorpen vanaf een lijn Luik-Hoei tot aan het graafschap Loon. Zo wilde hij zich wreken, al overtrad hij aldus het oorlogsrecht, aangezien hij de bisschop te hulp was gekomen voor een huursom.Ga naar eind134 | |
Over dezelfde gebeurtenis.De Sint-Truidenaren stonden op de afge- | |
[pagina 177]
| |
sproken dag gereed om naar Tourinnes te vertrekken en de Luikenaren hulp te bieden in de strijd, toen deze hun lieten weten dat zij, om hun eigen stad te behoeden, beter niet naar de plaats van de strijd kwamen, aangezien zij, gelegen aan de grens van Brabant, daar met groter succes de aanval van de hertog zouden kunnen afslaan. | |
21 juliOpdat men hun geen lamlendigheid zou kunnen verwijten, haastten meesters en gemeente zich om op de dag vóór Maria Magdalena - de dag waarop hun bondgenoten de strijd aangingen tegen hun Luikse heer - met een gewapende troep Zoutleeuw te overvallen, hoewel de meest ervaren burgers hun dat afraadden. Zij bereikten de omwalling van die stad zonder dat de Zoutleeuwenaren er enig vermoeden van hadden, haalden de slagbomen neer en wierpen de versperringen omver; toen ze nauwelijks enige weerstand van Leeuwenaren ondervonden, gingen sommigen verder tot binnen de buitenpoort; enkelen klommen op het dak van een hoog huis dat in de buitenwijk buiten de poort stond en bestookten de Leeuwenaren met pijlen om hen te verhinderen zich te verplaatsen tussen dat gasthuis en bedoelde poort. Zo er in die wijk door de buren niet een grote voorraad aan allerhande voorwerpen was bijeengebracht geweest om een belegering te doorstaan, dan zouden de Sint-Truidenaren de stad nu ingenomen hebben, de vluchtende inwoners achtervolgend; nu werden ze verlokt door de rijke buit en keerden daarmee huiswaarts na een deel van de wijk in brand te hebben gestoken. Aan beide zijden waren er enkelen door pijlen gewond; aan Leeuwse zijde waren daarenboven een achttiental doden. Toen de Sint-Truidenaren verder waren gegaan tot Booienhoven, kwam te Zoutleeuw een graaf uit Alemannia, zekere Theoderik, heer van Dune, die als huurling op weg was voor de strijd bij Calais. Toen hij zag wat te Zoutleeuw gebeurd was, haalde hij de inwoners ertoe over hun vijanden te achtervolgen. Zij vatten weer moed en voorafgegaan door de graaf en vijftig van zijn ridders verlieten ze de omwalling en begaven zich in het open veld. Dat vernemend, stelden de Sint-Truidenaren hun leger weer op en traden in gesloten orde hun achtervolgers tegemoet. Ziende hoe talrijk zij waren, gaf de graaf het bevel dat allen zich zouden terugtrekken binnen de verschansing, want hun kleine groep was niet bij machte weerstand te bieden aan zo velen. Toen hij tenslotte zelf terugtrok voor de naderende vijand, stortte zijn schichtig heen en weer springend paard in de gracht van de omwalling. Toen de Truie- | |
[pagina 178]
| |
naren dat zagen, spanden enkelen zich in om hem als gevangene te redden, maar anderen kwamen er bij en doodden hem in de gracht. Verder gingen ze niet, omdat de vluchtende Leeuwenaren de bruggen achter zich afbraken. De Truienaren keerden naar huis tegen het uur van de noen, genietend van hun overwinning. Bij hun intrede in de stad luidden de klokken feestelijk in de torens van de kerken. Velen begaven zich naar onze kloosterkerk voor uitbundige lofbetuigingen aan de H. Trudo, wiens schrijn gedurende drie dagen ten toon gesteld werd vóór zijn kapel in het midden van de kerk; nochtans waren hun handen nog met bloed besmeurd. Een brutale vrouw bracht zelfs een spies, die door de Leeuwenaren naar onze mannen was geslingerd en bevestigde die aan het schrijn van Gods heilige, menend dat zij hem door deze driftuiting eer bracht. | |
Voorts.En aangezien volgens Salomo: ‘Het eind van de blijdschap verdriet kan zijn’Ga naar eind135 en volgens de psalmist: ‘De avond daalt in tranen, met jubel komt de morgen’Ga naar eind136 kwamen er op diezelfde dag nog, tegen het uur van de vespers, betrouwbare boden naar de stad met de melding dat de Luikenaren verslagen waren, dat de bisschop van Luik de overwinning had behaald. Toen overviel paniek en diepe smart de hele stad en met reden mochten ze luid deze woorden van Jesaja uitroepen: ‘Rouw verving onze reidans’.Ga naar eind137 | |
Over dezelfde gebeurtenis.Op dezelfde dag nog werd de hertog van Brabant, die nog met zijn troepen te velde was, ingelicht over de gewelddaden van de Truienaren tegen Zoutleeuw. Schuimbekkend haalde hij zich voor de geest hoeveel leed er zo dikwijls vanuit die stad aan zijn mensen was aangedaan; samen met zijn raden besliste hij op de volgende dag de stad zelf met zijn leger te omsingelen en met de grond gelijk te maken. Toen Reinier van Schoonvorst, die tot baron was verheven tijdens deze strijd en die een broer was van onze abt Amelius - die zelf, door onze stadbewoners gemolesteerd, in die tijd buiten de abdij vertoefde op ons hof ‘ter Dolen’ - dat vernam, liet hij onze medebroeders weten dat ze zich in veiligheid moesten stellen. Dat bericht vervulde het hele convent met grote angst; de meesten verlieten het klooster, anderen bleven en riepen wenend de H. Trudo aan om zijn kerk voor verwoesting te vrijwaren. | |
22 juli Voorts.Op de volgende dag, feestdag van Maria Magdalena, belegerde de bisschop met de vorsten die hem steunden, Tongeren; heel de buitenstad liet hij afbranden, terwijl de bewoners zich man- | |
[pagina 179]
| |
haftig verdedigden en tot buiten de stadspoorten hun aanvallers tegemoet traden. Tijdens deze belegering verzoenden de Luikenaren en de andere steden van de streek zich met hun heer, bisschop Engelbert; ze beloofden hem, na het uitleveren van gijzelaars, op vastgestelde termijnen honderdvijftig duizend oude kronen te betalen; aan de Brabantse hertog beloofden ze, wanneer op hen beroep werd gedaan, zonder vergoeding gedurende veertig dagen karweien te verrichten met zeshonderd man. | |
Over hetzelfde onderwerp.Terwijl dat alles zich afspeelde, geraakten de Sint-Truidenaren in de problemen, verstoken als ze waren van elke hulp vanwege de stad en de inwoners van Luik en vanwege hun eigen heren; ze verloren alle hoop en waren beangstigd voor de komst van de hertog van Brabant met zijn machtig leger. Derhalve zonden ze hun afgevaardigden naar de hertog, vroegen hem dat hij zich zou verwaardigen met erbarmen met hen te onderhandelen; zij verklaarden zich bereid hem als hun oppervoogd te aanvaarden en in het verdere verloop van deze strijd, wanneer hij heel Brabant zou aanvoeren, dienst te nemen op dezelfde wijze als de stad Diest dat voor hem deed; de inwoners van Sint-Truiden waren, zo verklaarden zij, tot dezelfde beloften bereid. | |
24 juliToen de hertog hun verklaringen hoorde, hield hij beraad en matigde enigszins zijn teugelloze verbolgenheid; toen ook de Tongenaren de vrede onderschreven die de bisschopsstad en de andere Luikse steden tegen betaling van de eerder vermelde som hadden gesloten men hun heer, de bisschop van Luik, staakten de bisschop en zijn bondgenoten na drie dagen, namelijk op de dag vóór Sint-Jacobus, de belegering. De bisschop betuigde zijn dank aan allen, die hem met hun effectieve hulp deze triomf hadden bezorgd; het leger trok zich terug en allen gingen naar huis. De hertog van Brabant nu, die in verband met de eerder genoemde beloften de Truienaren voor plundering wilde behoeden, liet voor heel het Brabantse leger afkondigen dat niemand huiswaarts zou keren door de stad van Sint-Trudo. Aan dit verbod had onze stad het te danken dat dit talrijk leger, een omweg makend rechts en links om de stad heen, noch aan de veldvruchten, die rijpten voor de oogst, noch aan iemand waar dan ook, schade toebracht. | |
25 juli 1347 Over hetzelfde onderwerp.Toen de hertog op de volgende dag, Sint-Jacobus-dag, met zijn leger het dorp Heers naderde, stuur- | |
[pagina 180]
| |
de hij boden vooruit en meldde zijn komst aan de Sint-Truidenaren. Zij belegden onmiddellijk een bijeenkomst en bekommerd om het behoud van hun stad, hun persoon en hun bezittingen, verliet een talrijke menigte, nederig en ongewapend, de stad en ging de heer hertog tegemoet, wegens hun eigen vroegere fouten vol vrees voor de afloop. Ze kwamen bijeen op een plek in de velden, gelegen tussen de stad en het ‘Brukske’, een gehucht van Brustem; daar bereikte de hertog met zijn troepenmacht hen en omsingelde hen. Aldus in het nauw gedreven, legden zij hun kapmantel af, knielden en onderwierpen zich nederig aan het gezag en het goeddunken van de hertog, hem als hun oppervoogd erkennend en onder het luiden van de klokken in heel de stad beloofden ze, zoals eerder uiteengezet, precies op dezelfde wijze te handelen als de stad Diest. De hertog leende een goedgunstig oor aan hun onderwerping en hun belofte en hoewel ze als het ware ten dode waren voorbestemd, liet hij ze thans ongedeerd naar hun stad terugkeren. Met het gros van zijn troepenmacht links afbuigend vóór de stad, richting Brabant, stond hij enkelen van de zijnen toe op eigen kosten een nachtverblijf te zoeken binnen de stad van Sint-Trudo. Duidelijk zichtbaar voor iedereen hingen zij, tot de volgende morgen, de ontrolde vlaggen en veldtekens van de hertog van Brabant aan de fraaie herbergen, die rondom het marktplein gelegen waren. | |
1347Hoeveel koene stadbewoners, die zo dikwijls bescherming hadden genoten onder de opengespreide vleugels van de arendGa naar eind138 en ontsnapt waren aan de dreigende tanden van wilde dieren, moesten thans met pijn in het hart, met afgewend gelaat en schuine blik een klauwende leeuw aanzien, die openlijk was uitgehangen. Besef, lezer, welke bijdrage tot onze redding de H. Trudo ons verleende, aangeroepen onder tranen en zuchten van de plaatselijke monniken; niet alleen bevrijdde hij uit dit grote gevaar het klooster van zijn dienaren, dat hijzelf op zijn allodiaal goed gesticht had, maar ook de inwoners van deze stad, die zich gevestigd hadden onder het gezag van zijn vaderlijke jurisdictie, spaarde hij op een wondere en niet genoeg te waarderen wijze tegen de woede van de machtige hertog van Brabant en diens mannen, die zij nochtans herhaaldelijk zwaar beledigd hadden. | |
Over hetzelfde onderwerp.Ik meen ook dat men voor waarschijnlijk mag houden, dat de hertog van Brabant, wegens de goedgunstigheid | |
[pagina 181]
| |
waarvan hij vaak blijk had gegeven ten overstaan van onze abdij en wegens de hulp die hij haar verleende, door de heilige man Gods, Trudo, tot eigen heil van de verwoesting van deze plaats werd weerhouden. Inderdaad: toen ten tijde van Hendrik I de hertog van Lotharingen, Otto, uit wiens geslacht de huidige hertog van Brabant, Jan, afstamt, in deze stad binnenkwam en persoonlijk toeziend de goederen van onze kloosterkerk door zijn mannen met heiligschennende hand liet roven, trof - naar die hertog op grond van een duidelijk teken beweerde - de H. Trudo zelf hem, op het moment dat hij de kloosterpoort verliet, met een felle slag tussen de schouderbladen. Wegens de ondraaglijke pijn bereikte hij met moeite Maastricht, gaf de derde dag de geest en liet een enige dochter na.Ga naar eind139 Ook volgend voorval steunt mij in mijn overtuiging. Enige tijd na de aftocht van de hertog kwam een vroom en zeer geleerd man in onze stad. Toen hij vernam dat de hertog van Brabant, met al zijn landgenoten terugkerend uit de strijd waarin de Luikenaren ten onder gingen, de stad Sint-Truiden in vrede opnam zonder enige verwoesting aan te richten, en dit hoewel ze de Sint-Truidenaren toen nog altijd en reeds sinds lang een felle haat toedroegen, stelde hij onmiddellijk de vraag of het stoffelijk overschot van een of andere heilige Gods op deze plaats bewaard werd. Toen men hem antwoordde dat de volledige stoffelijke resten van de stichter der abdij en van nog twee andere heiligen hier rustten, zei hij: ‘Ge moogt ervan verzekerd zijn dat deze plaats gespaard bleef dank zij hun bescherming.’ De man die hier bedoeld wordt, is broeder Johannes van Limal, een Franciscaan, die na een tijdlang ononderbroken te hebben gepredikt tegen de heidense verdorvenheid van de flagellanten, als een balling, uitgeput zonder dat iemand daarvan weet had, naar het convent van de broeders van Sint-Trudo kwam, waar hij vredig in Christus overleed. | |
7. 9 sept.Op 9 september van hetzelfde jaar, daags na de Geboorte van de H. Maria, een zondag, kwam de hertog van Brabant naar de stad van Sint-Trudo, niet, zoals de inwoners vreesden, om de vestingmuren te slopen, maar om bezit te nemen van de stad als een steunpunt tegen het Land van Luik. Deze daad van de hertog was niet te rechtvaardigen, want ze druiste in tegen de belofte die hij aan de bisschop gedaan had. Vergezeld van een grote schaar ridders en stedelingen betrad hij onze abdij en liet, ten teken van zijn heerschappij, de banklok luiden. Vandaar ging hij naar het midden van het markt- | |
[pagina 182]
| |
plein en verplichtte de inwoners hem trouw te zweren; hij riep de schepenen van beide heren, bisschop en abt, voor zover ze in die dagen in de stad verbleven, bij zich en in strijd met de trouw, waardoor ze aan de genoemde heren waren gebonden, stelde hij eigenmachtig een college in van tweemaal zeven schepenen en verkoos hij bovendien nog 12 raadslieden uit de overige stedelingen. | |
10 sept.Met de bedoeling een openbare rechtszitting te houden met de schepenen die hij had aangesteld en met de ondervoogd, spande hij de volgende dag de bank op het marktplein en nam het voorzitterschap waar; ook gaf hij bevel hem de privilegies en de charters van de stad te overhandigen; toen hij begreep dat ze ongunstig voor hem waren, vernietigde hij ze met een schaar die hij in de hand hield. | |
1347De seneschalk van Brabant, bijzondere raad van de hertog, die al langer vrij vriendschappelijk met ons omging, stelde ons vertrouwelijk voor, dat zijn heer, de hertog, volledig aan onze verlangens zou tegemoet komen, indien wij de rechtsmacht, die wij in de stad zelf bezaten, wensten te verkopen of tegen andere bezittingen te ruilen. Toen men hem antwoordde dat wij er niet over dachten afstand te doen van het patrimonium van de H. Trudo, dat op goddelijke ingeving aan onze abdij was overgedragen, drong hij niet verder aan. | |
Inlassing.In dezelfde maand stuurde de eerder genoemde hertog naar de stad van de H. Trudo de meier van Tienen, op wiens bevel de inwoners de woning van heer Franco, genaamd Probus, een ridder, tot op de grond verwoestten, omdat hij weigerde een schepen van de hertog te worden, aangezien dit in strijd was met zijn eed van trouw aan zijn heren, de bisschop en de abt. Enige maanden later verliet een zeer rijk inwoner, Herbord, bijgenaamd Scat, onze stad; voordien, toen de hertog zelf schepenen aanstelde, was hij gedwongen geweest dat schepenambt te aanvaarden, maar nu wilde hij zich verzoenen met zijn ware heren, wier vazal hij was; toen hij weigerde terug te keren, niettegenstaande hij daartoe herhaaldelijk werd aangemaand, werd zijn woning in de Brustemstraat in tegenwoordigheid van diezelfde meier totaal verwoest. In die dagen ook had het huis van de plebaan van Nieuwenhuizen, waarvan ons convent van Sint-Trudo een jaarlijks inkomen van 6 florijnen genoot ten voordeel van de pitancie, op last van die meier van Tienen toegewezen moeten worden aan de fiscus van de hertog, omdat die priester door het verlaten van de stad partij koos voor de bisschop. Maar op de dringende smeekbe- | |
[pagina 183]
| |
den van onze prior, gedaan uit naam van het convent, zag de meier af van zijn voornemen, toen hij bovendien nog werd benaderd door inwoners van de stad, die in deze zaak onze belangen verdedigden. | |
5 dec. Over dezelfde gebeurtenis.Omstreeks 5 december van dat jaar riep de bisschop van Luik, die constateerde dat de hertog voortging de rechtsmacht in de stad van Sint-Trudo te usurperen, de opper- en de ondermeier van Tienen en vijfendertig personen uit onze stad ter verantwoording. Daarover ingelicht, zei de hertog hun in alle ernst dat zij niet beducht moesten zijn vanwege deze dagvaarding, omdat hij allen schadeloos zou houden. Onbevreesd na deze geruststellende verklaring lieten de vijfendertig na mondvoorraad voor veertien dagen in te slaan en andere gebruikelijke voorzorgen te nemen; zij werden door een vonnis van de bisschoppelijke rechtbank tot verbanning veroordeeld. | |
Voorts.Toen de bisschop na enige dagen bemerkte dat de Sint-Truidenaren die kort te voren aan het gezag van de hertog waren onderworpen, niet bevreesd voor uitsluiting uit de door de keizer afgekondigde vrede, niets ondernamen om zich met hun heren te verzoenen, hield hij een plechtige rechtszitting, zoals gebruikelijk in tegenwoordigheid van zeven aartsdiakens, en verbande en excommuniceerde vier personen van de vijfendertig gedagvaarden op grond van de door de keizers aan de bisschoppen van Luik toegestane bevoegdheid om recht te spreken in zaken betreffende de vrede. Toen deze vier aldus zwaar waren gestraft, begonnen anderen, zowel van de schepenen en raadslieden als van de burgers van lagere stand, te vrezen dat ze door eenzelfde straf zouden getroffen worden. Samengekomen op hun gewone vergaderplaats in tegenwoordigheid van de meier van Tienen en van andere partijgangers van de hertog, verklaarden ze openlijk dat zij niet wensten beroofd te worden van hun ambten. | |
Over dezelfde gebeurtenis.De bisschop nu, die met opzet slechts vier burgers uit Sint-Truiden liet verbannen, verlangde niet tegen de overigen met de strengheid van het hem toekomende recht op te treden en schreef aan een aantal van hen persoonlijke brieven, waarin hij beloofde hen voor verbanning te behoeden, indien ze tot inkeer wilden komen. Aan de afzonderlijke ambtenaren stuurde hij open brieven, hen aanmanend hun verkeerde opvattingen op te geven, waarna hij allen in zijn vrede zou opnemen. | |
30 mrt. 1348Als gevolg daarvan werd op zondag ‘Laetare Jerusa- | |
[pagina 184]
| |
lem’,Ga naar eind140 die dat jaar op 30 maart viel, een volksvergadering samengeroepen in het klooster van de Minderbroeders, waar het tot ruzie kwam tussen de aanhangers van de hertog enerzijds en anderen die zich wilden verzoenen met hun echte heren. Toen één van deze laatsten zei: ‘De ruimte van deze refter is voor ons veel te klein!’ verhuisde men onmiddellijk naar het marktplein. De kapiteins, partijgangers van de hertog, waren met ontplooide vaandels eerst op het marktplein bijeengekomen en stonden daar nu klaar om de zaak van de hertog te verdedigen; maar dan kwam de tegenpartij, wier aantal zozeer groeide, dat de sympathisanten van de hertog, bevreesd voor een aanslag, voorstelden om zich samen met hen met hun echte heren te verzoenen. Terwijl zich dat afspeelde, begaven enkele inwoners uit de stad zich achter het wapperende vaandel van de lakenwevers naar de woning van de eerder besproken priester, de aanstoker van al dit onheil. Toen hij hun rumoer hoorde en het kordate geklop aan zijn deur, klom hij, in een poging om uit hun handen te blijven, over de muur achter in zijn tuin en kwam zo terecht in de woning van een verver, waar hij zich verschool achter een grote kuip. Maar sommigen volgden hem, zochten onder de bedden, doorstaken de matrassen, vonden hem eindelijk en, hem met hun zwaarden en puntige messen doorkervend, doodden zij hem. Naar wordt verteld, nam een vrouw hem, nog ademend, op haar schoot, spoorde hem aan Christus' lijden na te volgen en betrouwvol beroep te doen op Gods medelijden; maar hij, die nog met een teken van het hoofd haar de sporen van de doorkerving wees, overleed onmiddellijk. Na deze gebeurtenissen en nu alle inwoners van de stad hun instemming gaven voor een verzoening met hun echte heren, stuurde de bisschop, bekommerd als hij was om hun zieleheil, aan allen die in de stad met zielzorg belast waren een boodschap, waarin hij hun de macht verleende de bewoners te bevrijden van de boei der excommunicatie en hief het interdict op dat nu al geruime tijd wegens hun wandaden op hen drukte.Ga naar eind141 Daarop werd in de stad een groot dankfeest gehouden, waarop het volk, na boetedoening nu de Paasdagen naderden, de Eucharistie ontving. | |
Over hetzelfde onderwerp.Weinig dagen later, nadat kort voordien de bisschop van Luik, Engelbert, zijn afgevaardigden naar paus Clemens IVGa naar eind142 had gestuurd met een klacht tegen Jan, hertog van Brabant, omdat deze beslag had gelegd op de helft van de stad van Sint- | |
[pagina 185]
| |
Trudo, die de kerk van Sint-Lambertus toebehoorde, schreef de opperpriester met loden zegel gesloten brieven bestemd voor prelaten, vorsten en steden met volgende tekst: ‘Clemens, bisschop en dienaar onder de dienaren Gods, aan zijn geliefde zoon, de abt van Grandpré van de Cisterciënzerorde, in het bisdom Luik, heil! Wij geven u opdracht onze geliefde zoon, de edele Jan, hertog van Brabant, aan te manen tot teruggave van de stad van Sint-Trudo, die deze hertog, naar gezegd wordt, heeft bezet in het bisdom Luik, waartoe zij behoort, en te handelen volgens de richtlijnen van onze vroegere brief, waarvan wij u hierbij ingesloten een afschrift laten geworden. Met verscheidene andere brieven sporen we ook aan onze geliefde zoon de edele Hendrik,Ga naar eind143 hertog van Limburg, zoon van de genoemde hertog van Brabant, alle edelen en ridders, gezamenlijk en individueel, de raden van Brussel en Leuven, respectievelijk in de bisdommen Kamerijk en Luik, en van de andere goede steden van Brabant, dat zij op dit punt bij de hertog afdoend zouden aandringen. Met deze apostolische brief drukken wij ons vertrouwen in uw wijsheid uit, dat gij door het tonen van deze brief, die wij aan hertogen, edelen, ridders en raadslieden adresseren, bij hen zoudt aandringen dat zij in deze zaak spontaan ons verzoek zouden steunen. | |
2 apr.Gegeven te Avignon, op 2 april, tijdens het zesde jaar van ons pontificaat.’ De brief aan hertog Jan gestuurd, had volgende inhoud: ‘Clemens enz. aan Jan, hertog van Brabant enz. Een betrouwbaar verslag bereikte onlangs ons apostolisch oor dat gij de stad van de H. Trudo in het bisdom Luik, die nochtans in volle recht toebehoort aan de kerk van Luik - met uitzondering van enkele rechten, die voorbehouden zijn voor onze geliefde zoon de abt van Sint-Trudo, van de orde der Benedictijnen in hetzelfde diocees en voor de voogd van de genoemde stad - hetgeen u beslist niet onbekend is aangezien dit algemeen geweten is in de streek, niettemin bezet hebt en bezet houdt, er niet over denkend ze terug te geven aan genoemde kerk, hoewel gij van harentwege daartoe werd uitgenodigd. Aangezien, mijn zoon, het uw aanzien zou ten goede komen indien gij uw best zoudt doen om deze aantijgingen, indien ze althans waar zijn, op een verstandige en discrete wijze te weerleggen, opdat gij niet - wat God verhoede - zoudt gebrandmerkt worden als een aanrander van de rechten van de kerk, die gij uit eerbied voor God zoudt moeten verdedigen, vragen | |
[pagina 186]
| |
wij uwe hoogheid vriendelijk, met het oog op een billijke en rechtvaardige oplossing, de genoemde stad uit eerbied voor ons en voor de Apostolische Stoel, ook tot bestendiging van uw goede naam, onmiddellijk en zonder beperking aan de genoemde kerk te restitueren en dat gij u op elk ander domein zo zoudt gedragen, dat de Kerk zelf met reden tevreden zou zijn over u en dat wij uw verknochtheid met oprechte dankbetuiging zouden eren. Gegeven te Avignon op 2 april tijdens het zesde jaar van ons pontificaat.’ De brief van paus Clemens VI aan de inwoners van Sint-Truiden luidde als volgt: ‘Clemens, dienaar van de dienaren Gods, aan zijn geliefde zonen, aan raadslieden en inwoners van de stad van Sint-Trudo in het bisdom Luik, heil en onze apostolische zegen. Met verwondering hebben wij vernomen dat gij, uit het oog verliezend de trouw waartoe gij gehouden zijt ten overstaan van de Luikse kerk, als aan uw meesteres en moeder, gehoorzaamheid en trouw aan die kerk hebt verzaakt, u vrijwillig onderwerpend aan het gezag van onze geliefde zoon, de edele Jan, hertog van Brabant. Aangezien evenwel deze feiten, althans indien ze waar zijn, een grote schuld op u laden en u bezoedelen met het merkteken van een nog grotere smet, vragen, smeken en sporen wij uw gemeenschap met aandrang aan, u overredend met onze vaderlijke raadgeving, de aangeklaagde feiten in passende overweging te nemen, terug te keren tot onderdanigheid en trouw aan de Kerk zelf en u in te spannen om dank zij daden van verschuldigde genoegdoening u met haar te verzoenen, opdat zij u, als vrome en gewillige zonen, zou overladen met de gewone gunsten van haar genade en dat wij uw toewijding zouden loven met passende dankbetuigingen. Gegeven te Avignon op 2 april van het zesde jaar van ons pontificaat.’ | |
Voorts.Daarom kwam in hetzelfde jaar - nadat deze bullen, die aan verschillende partijen waren geadresseerd, door een snelle bode overgebracht waren - de reeds genoemde abt van Grandpré om zijn pauselijke opdracht uit te voeren bij ons overnachten; de volgende dag overhandigde hij aan raadsheren en schepenen van de stad van Sint-Trudo de brief die aan hen geadresseerd was door paus Clemens, zoals hij eerder al de brief had overhandigd aan de hertog zelf, aan diens zoon Hendrik en aan de Brabantse steden en keerde dan zonder moeilijkheden ondervonden te hebben huiswaarts. Toen de | |
[pagina 187]
| |
Paasdagen verstreken waren, werden nog in dat jaar op 16 april aan de stad nieuwe privilegies toegekendGa naar eind144 en werden op uitdrukkelijke aanvraag van de inwoners de twaalf raadslieden, die in overeenstemming met de oude voorrechten permanent fungeerden, met instemming van beide heren, bisschop en abt, van jaar tot jaar aangesteld, waardoor meer stadbewoners bij het bestuur van de stad werden betrokken. | |
juli 1349 Inlassing.In de maand juli van het jaar 1349 begaf de tot Rooms-koning verkozen Karel zich voor de tweede maalGa naar eind145 met een grote groep vorsten en gewapenden naar de koninklijke residentie te Aken; toen de bisschop van Luik, Engelbert, dat vernam, voegde hij zich met een schare uitgelezen krijgslieden bij hem. | |
24 juliDe 24ste van deze maand openden de Akenaren - naar wordt aangenomen in opdracht van paus Clemens VI - hun poorten en na samen met zijn koninklijke gemalinGa naar eind146 de kroon te hebben ontvangen, keerde hij vreedzaam weer naar zijn gewone verblijfplaats. | |
Inlassing.In hetzelfde jaar trok hij over de Alpen, verkreeg te Milaan de kroonGa naar eind147 en, verder gaand zonder bloedvergieten, ontving hij te Rome de keizerskroon van een daartoe afgevaardigde kardinaal.Ga naar eind148 | |
Voorts.Op 24 juli van hetzelfde jaar, tijdens zijn 4de jaar als Roomskoning, het 3de als koning van Bohemen, bekrachtigde Karel IV de privilegies van de vrede van Nieuwenhoven, alsook de privilegies die aan onze stadbewoners waren toegestaan toen ze zich kort voordien met hun heren hadden verzoend.Ga naar eind149 | |
24 juni Inlassing.Omstreeks Sint-Jans-Geboorte in datzelfde jaar overschreden flagellanten, die uit streken van Neder-Duitsland vertrokken waren, de grens van Haspengouw; met tot aan de navel ontbloot bovenlijf, het hoofd gedekt met kap en muts, blootsvoets, droegen ze ruwe linnen kleren, die vanaf de navel tot aan de enkels reikten; met gesels van leren riemen, die aan hun uiteinde van knopen voorzien waren, geselden deze mensen hun eigen rug tot bloedens toe, bewerend dat ze dank zij een dergelijke boetedoening aan de pestepidemie zouden ontsnappen. Twee aan twee, processiegewijze voortgaande, stootten ze hun klaagliederen uit. Aan het einde van dat gezang knielden ze, wierpen ze zich met onstuimigheid op de grond en bleven daar smekend liggen, de armen in kruisvorm gestrekt. Vervolgens richtten ze hun lichaam weer op, maar ze bleven geknield en deden een generale biecht aan priesters die hen vergezel- | |
[pagina 188]
| |
den en hen opzweepten; dadelijk weer opstaande onder het zingen van geïmproviseerde vreugdegezangen, legden ze hun boetekleed af - als ik mij aldus mag uitdrukken - en trokken weer hun gewone kleding aan. Dergelijke geseling voerden zij gedurende dertig opeenvolgende dagen tweemaal per dag uit en vaker zelfs, indien ze in kerken kwamen waar godsdienstoefeningen van de canonieke uren plaatsvonden of bidstonden bij de lijdensweg en zij beweerden dat hun optreden de voorkeur verdiende. Tot deze ketterse boetedoening stroomde een grote menigte edelen, ridders en mensen uit het volk toe, aanvankelijk uit grote godsvrucht, in die mate dat niet enkel in ons bisdom Luik, maar ook in diverse andere bisdommen, samen met de leken ook religieuzen, monniken, vooral bedelmonniken en seculiere priesters, hun standplaats verlieten en hun de sacramenten van de Kerk toedienden. Na verloop van tijd evenwel toen hun waangodsdienst, die bedacht was door enkele ketters die in het geheim verbleven in het huis van een vrouw aan de overzijde van de Rijn, na grondige bestudering door geleerde mannen als een mengsel van bijgeloof en ketterij werd bevonden, dat, zoals later bleek, leidde tot vernietiging van de H. Kerk en de gehele clerus, werd door de kerkelijke censuur een einde gesteld aan dit bijgeloof.Ga naar eind150 | |
1349 Inlassing.In datzelfde jaar werden in heel Duitsland Joden op de brandstapel gebracht, omdat het gerucht liep dat zij putten en beken vergiftigden om de Christenen volledig uit te roeien en omdat zij arme Christenen met geschenken overhaalden dezelfde misdaad te begaan. Overal palmden rentmeesters hun goederen in ten bate van hun heren. Eén van deze rentmeesters, namelijk die van Keulen, werd door de Joden gedood. Vervolgens, weigerend het Doopsel te ontvangen, staken zij een straat met talrijke huizen, die hun eigendom waren, in brand en wierpen zich met hun vrouwen en kinderen in hun eigen huizen in de vlammen. Omtrent deze vervolging van de Joden zijn er enkelen van mening, dat zij vals beschuldigd werden. | |
8. 1350In het jaar 1350, toen abt dom Amelius van Schoonhoven reeds ongeveer 15 jaar verlamd te bed lag maar nog altijd de rechten van onze abdij krachtig behartigde, kocht hij erfelijk recht op 12 mudden rogge, waarvan hij 6 mudden op zijn anniversarium bestemde voor de pitancie aan de tafels en de 6 overige mudden voor de pitancie van de refter voor hen die daar op maandag mee aanzaten; hij | |
[pagina 189]
| |
schafte een aantal boeken aan voor dit klooster en breidde onze goederen te Nieuwenhoven uit. | |
20 febr.Hij overleed op 20 februari tijdens het 21ste jaar van zijn prelatuur; hij werd plechtig begraven in het midden van ons monnikenkoor, achter het graf van abt Christiaan en zijn graf werd afgedekt met een grote gesculpteerde steen. |
|