Kroniek van de abdij van Sint-Truiden. Deel 2. 1138-1558
(1988)–Anoniem Gesta abbatum Trudonensium– Auteursrechtelijk beschermdGesta van abt Willem I1. 1248In het jaar 1248, tijdens het eerste regeringsjaar van Willem, Rooms-koning, tijdens het tweede jaar van Hendrik, elect-bisschop te Luik, werd Willem, in dienst in O.-L.-Vrouw te Aken, uitgenodigd om abt te worden van Sint-Trudo, omdat hij een vroom man was en letterkundig uitstekend onderlegd; de koning van Alemannia was zeer ingenomen met hem en had hem als zijn secretaris aangeworven. | |
[pagina 97]
| |
Om de bekrachtiging van deze keuze te verkrijgen, werd met gunstig gevolg een brief naar de Curie te Rome gestuurd. | |
5 febr.Andere bronnen zeggen dat hij achtereenvolgens de ene dag het habijt aannam, de volgende dag professie aflegde, de derde dag, namelijk op 5 februari, abt werd. | |
Inlassing.In datzelfde jaar belegerde Willem, de graaf van Holland die tot koning van Alemannia was verkozen, gedurende zes maanden Aken, de hoofdstad van het Rijk; met het geweld van water - hij had hoge dammen opgeworpen in de rivieren die door de stad lopen - kon hij de inwoners van Aken niet tot overgave dwingen, maar de honger dwong uiteindelijk de uitgeputte mensen de poorten te openen. Daarop werd Willem door de legaat van de Romeinse Curie tot koning van Alemannia gezalfd.Ga naar eind52 | |
2.De abt vond dat jaar zijn kerk belast met een schuld van 2748 pond Parisis bij de Lombardische zakenlui; omdat men reeds drie jaar vóór zijn aanstelling de gedeeltelijke aflossingen van de geldlening, die op diverse tijden moesten plaatsvinden, had gestaakt, eisten de Lombarden nu zware, ondraaglijke interesten. Daarom voerde de abt, erg tegen zijn zin maar noodgedwongen, bij de Romeinse Curie meer dan zes jaar lang een proces tegen deze mensen en eindelijk, in 1255, kwam hij met hen tot een eindafrekening, 2480 pond Parisis binnen de tien jaar te betalen met gedeeltelijke aflossingen. De abt betaalde de volle som binnen de afgesproken termijn. Maar omdat hij al eens op een bepaalde datum een gedeelte niet afloste, betaalde hij tussendoor als interest 74 pond Parisis. Voor de onderhandelingen, die hij met deze zakenlui in verscheidene steden als Lyon, Laon, Kamerijk en elders voerde, voor getuigen en verdedigers gaf hij 5 mark Luiks uit. Het totale bedrag dat abt Willem betaalde en uitgaf voor de schulden van zijn voorgangers gedurende tweeëntwintig jaar, bedroeg 2183 mark Luiks. Het totaal van zijn uitgaven als twintigste voor het mandatum van paus Alexander, voor kardinalen en voor legaten, beliep tussen de jaren 1261 en 1271 2860 mark Luiks. Daar kwam nog bij 2000 mark Luiks voor schade tijdens verscheidene oorlogen en rampen. De geldsom die onze kerk op diverse tijdstippen betaalde voor de interest van de lening van de Lombarden - niet eens meegerekend de hoofdsom - liep op tot boven de 4000 pond Parisis, wat toen, naar men zegt, gelijk stond met 6000 pond zwart Tournoois. | |
[pagina 98]
| |
1265Alles werd volledig afbetaald in de loop van het jaar 1265. | |
3.In 1250 stond Willem, de Rooms-koning en graaf van Holland, uit bijzonder gunstbetoon voor abt Willem, aan onze abt en diens opvolgers de voogdij af, die hij als graaf van Holland in vol recht uitoefende over de goederen van onze kerk en over alle erbij behorende villa's in Aalburg.Ga naar eind53 Aldus verleende hij de abt het recht deze voogdij ten eeuwigen dage volgens feodaal recht in volle vrijheid uit te oefenen, waardoor de goederen van onze kerk daar jaarlijks 25 mark meer waard werden dan ze tot dan waard plachten te zijn. Ook verwierf deze abt verscheidene goederen van onze kerk, die door een aantal mensen onrechtvaardig werden geüsurpeerd, zowel in het bisdom Utrecht als in het bisdom Luik, terug of maakte ze vrij. Het was ook deze abt - of misschien een van zijn voorgangers - die, door afkoop, voor ons klooster een derde van de voordelen verwierf, die een inwoner van de stad erfelijk verkreeg uit de molen op onze hoeve. Ook kocht hij onze molen te Gorsembrul vrij van het erfelijk recht, dat onze voogd Christiaan met zijn vrouw daar bezat.Ga naar eind54 Ook het rentmeesterschap over onze villa Borlo herwon hij.Ga naar eind55 Van de prebenden voor ministerialen en officiati van onze kerk kocht hij er in zijn tijd eveneens enkele terug, zodat hij het aantal van deze prebenden terugbracht van 29 tot 16, namelijk die van de brouwerij (braxena of cambaria), de wasserij, het tuinbouwbedrijf, de voorraadkelder, de schatkamer, de keuken, de stallen en andere. Hij kocht ook een derde van het schoutambt in onze stad terug van Walter van Steenhuize, van wie zijn voorganger Thomas al eerder twee derde terugkocht, zodat nu het volle ambt vrij terug in handen van de abdij kwam. Onze goederen te Borlo, die vóór zijn tijd 60 bunder en 13 roeden bouwgrond bedroegen, vermeerderde hij met 18 bunder, 5 grote roeden en 13 kleine; zo bedroeg de totale oppervlakte aan bouwland te Borlo in zijn tijd 100 bunder, 12 grote, 8 kleine roeden. Onze tiende opbrengst te Borlo was in handen van verscheidene mensen die elk een gedeeltelijke opbrengst verkregen; tegen een geldsom kocht hij daarvan vier delen terug, ten eerste een achtste van de abt van Heylissem, een ander achtste van de abdis van Boneffe, een twaalfde van de Teutoonse broeders en eveneens een twaalfde van Herman van Brustem. Deze vier delen hadden een gezamenlijke waarde van 50 mudden rogge, waarvan hij 26 mudden bestemde voor het rantsoen op de vrijdagen in de refter. | |
[pagina 99]
| |
4.Ten tijde van abt Willem bedroeg het aantal van de broeders 35, een lekebroeder wèl, de abt niet meegerekend. Later verbonden abt en convent zich onder ede tot een beperking van het aantal, zoals het vervat is in volgend afschrift: ‘Aan allen die in de toekomst onderhavige tekst zullen zien, Willem, door de genade van God abt, G. prior en heel het convent van de abdij van Sint-Trudo, heil en de verzekering van onze gebeden in de Heer. Wij maken aan allen bekend dat wij, na optelling en goede afweging van al onze goederen, inkomsten en mogelijkheden, ook van onze uitgaven en van het aan diverse oorzaken te wijten verlies aan goederen en zeker van de omvang van onze schulden, waardoor tot op de dag van heden en dit reeds sedert geruime tijd, onze kerk erg in de verdrukking komt, rekening houdend ook met de verscheidenheid en de omvang van onze uitgaven, die wij, verplicht door onze geloften en gedwongen door afwisselende omstandigheden, onvermijdelijk moeten dragen in verband met ons zelf en met onze dienaren, maar eveneens ten behoeve van gasten en armen en van diverse andere noden die, onverwacht en zonder dat men er rekening mee hield, zich herhaaldelijk voordoen; dat wij in volledige eensgezindheid besloten hebben dat statutair moet worden vastgelegd en dat wat reeds lang onder ons afgesproken was thans moet worden hernieuwd, namelijk dat wij boven het huidige aantal niemand als monnik aanvaarden en dat wij aan niemand een prebende van monnik zullen toekennen, vooraleer het aantal van onze monniken tot dertig is herleid en onze kerk bevrijd is van schuldenlast. Indien iemand betreffende deze beslissing tegen ons een rechtszaak zou instellen, dan zullen wij op ons recht staan en ons verdedigen zo goed we kunnen, in overeenstemming met God en de gerechtigheid. Welnu, wij, abt Willem, en wij, convent, wij hebben volgens de wens en met de uitzonderlijke vergunning van onze abt zelf, het belang van onze kerk en haar moeilijke toestand voor ogen houdend, en vooral met de bedoeling onze kerk voor totale ondergang te behoeden, beloofd en met de hand op het evangelie gezworen deze eed gestand te doen en ongeschonden te bewaren. Ten bewijze hebben wij onderhavige brief met onze zegels doen bekrachtigen. | |
1250Gegeven in het jaar 1250’.Ga naar eind56 Prior Guntram, die hier vermeld werd, was priester gewijd; wanneer abt Willem al eens iets naliet, hoe gering ook, dan riep hij hem ter | |
[pagina 100]
| |
verantwoording en liet hem in het kapittel met roeden tuchtigen. Deze prior had een zuster, die non was in de abdij van Herkenrode, die voor hem een brevier schreef, dat nog altijd in ons bezit is. | |
1251 Inlassing.In het jaar 1251 ontstond grote ruzie te Luik; eerst tussen clerus en leken, vervolgens tussen de leidende klassen en de volksklasse, tenslotte tussen het volk aan de ene zijde tegen clerus, kanunniken en vooraanstaanden aan de andere zijde; het werd zo erg dat de clerus Luik verliet. In het volgende jaar evenwel, toen de vrede hersteld was, ging het volk blootsvoets en met brandende kaarsen de terugkerende clerus tegemoet.Ga naar eind57 | |
1253 Inlassing.In het jaar 1253 verrichtte Hugo, titulair priester-kardinaal van Sint-Sabina, gezant van de Apostolische Stoel, bij ons een visitatie door bemiddeling van zijn commissarissen. Hij liet zelfs een schriftelijk verslag na met allerhande opmerkingen die hij over de onzen deed. | |
16 dec.Later, op de derde dag na Sint-Lucia, geschiedde een nieuwe visitatie door zijn commissarissen; hun bemerkingen kan men vinden aan het eind van een oud martirologium, waaraan ze werden toegevoegd. | |
1252 Inlassing.In het jaar 1252 stond Reinier van Rullingen, een ridder, zijn tiend te BerlingenGa naar eind58 definitief af voor de aalmoezenbedeling, uit te delen aan de armen vóór de poort; zij bedroeg 5 mudden rogge en 5 mudden gerst. Hij besliste hieromtrent dat deze mudden rogge en gerst moesten worden afgenomen van ons convent. | |
5. 1254In het jaar 1254 bemerkte de abt dat onze werkhuizen, namelijk bakkerij, brouwerij en andere noodzakelijke werkplaatsen, die op onze kloosterhof naar het moeras gekeerd lagen, te dicht bij elkaar stonden; ook was hij het lawaai en de drukte van de stadbewoners in die buurt beu. Deze bewoonden daar 14 woningen, die ze erfelijk bezaten en die daar lagen gespreid van bij de achterpoort van onze hoeve, aan de oostzijde, tot aan onze molen, en verder vanaf de molen tot aan de kloosterpoort; omdat hun bewoners ons en de onzen heel wat last en ongemak berokkenden, vergaarde de abt een som geld en kocht die woningen met de erbij behorende grond van de eigenaren; onmiddellijk liet hij alle afbreken, verruimde ons erf en omsloot het met een muur. | |
[pagina 101]
| |
bisschopGa naar eind59 enerzijds en het volk van Luik en de dorpen uit de streek anderzijds. De elect-bisschop riep de Luikse schepenen bijeen te Vottem en zetelend als tribunaal verbande hij een aantal Luikenaren, omdat de Luikenaren, die toch al niet zo vredelievend zijn, niet naar hem wilden luisteren, tenzij een uitspraak van de schepenen in verband met bannelingen werd ingetrokken. Toen eindelijk, op voorstel van vier achtbare lieden, het verbond ontbonden werd, dat de Luikenaren voordien met dorpen uit de streek en met de Truienaren hadden aangegaan, werd overeenstemming bereikt in die zin dat de Luikse schepenen, wanneer dit nodig mocht blijken, in een tribunaal met rechterlijke bevoegdheid te Vottem mochten bijeenkomen om een proces tegen overtreders te beginnen. | |
Inlassing.Korte tijd later werd deze overeenkomst verbroken. Want de elect ging tegen het volk en het volk ging tegen de elect herhaaldelijk op een verschrikkelijke wijze tekeer met brandstichting, geweldpleging en moord. Tijdens deze onlusten werd de burcht van Waremme door de Hoeienaren in brand gestoken. | |
7. 1254In het jaar 1254 kwam een rijke vreemdeling zich in onze stad vestigen. Hij kocht er een bekende herberg, rechts van de O.-L.-Vrouwekerk op het marktplein, en huwde met een bloedverwante van Gotscalc van Repen, een ridder en schepen van onze stad van Sint-Trudo. Enige jaren later kwam een koopman uit Hoei, die de gewoonte had daar te logeren, met zijn geld van de markt; de gastheer zelf liet hem voorgaan in de kamer, die hem als logies was toegewezen. De reiziger ging op die uitnodiging in, maar toen hij een paar passen had gezet, klapte, zodra hij er op trapte, een valdeur open, die listig in de vloer verborgen was en hem in een valkuil tuimelen deed. De dienstmeid, die al eerder zwanger ging van deze koopman, kwam bij toeval in de paardestal; toen ze daar aan de ruif het schuimende en met modder bespatte rijdier van haar vriend zag, maar hemzelf niet kon vinden hoewel ze hem overal zocht, alarmeerde ze met haar gejammer de buren en riep luid snikkend dat men haar minnaar gewurgd had. Op haar gehuil liep het volk toe; de eigenaar, die zich wel van zijn misdaad bewust was, zocht zijn heil heimelijk in de vlucht om nooit meer terug te keren. Na gehouden beraad begaven schepenen en schout zich naar de herberg; ondanks hun zoeken naar bewijzen voor zo'n misdrijf vonden ze geen sporen. Dan moedigden ze onder vier ogen de dienstmeid aan, met de belofte haar vrijuit te laten gaan, | |
[pagina 102]
| |
hun de plaats te wijzen die in aanmerking kwam voor zo een misdrijf. Daarop zei ze: ‘Men moet eens onderzoeken wat verborgen kan zijn onder het valluik van de vloer, bij de ingang van de kamer.’ Onmiddellijk begaf men zich daarheen; naar beneden kijkend, zagen ze daar de koopman halfdood liggen. Toen enkelen waren afgedaald om de man boven te halen, bleek dat zich daar een ruimte bevond vol met gebeente en lijken van mensen. Omdat de eigenaar van de herberg niet opdaagde tijdens de vijftien dagen dat de banklok hem voor het gerecht riep, werd hij verbannen, en omdat, overeenkomstig de plaatselijke rechtsgebruiken, de goederen van iemand die roof pleegt aangeslagen worden, rees er een meningsverschil tussen de bestuurders van de stad, namelijk de schepenen en raadsleden, over de vraag of men ook van de vrouw van die dief, die zelf niet op de hoogte was van de misdaad van haar man, haar eigen bezittingen zou moeten afnemen. Toen de schout deze vraag aan de orde had gesteld, gaf de voornoemde Godescalc, met instemming van de overige schepenen, kennis van de volgende beslissing van de rechtbank: aan de onschuldige vrouw moesten haar persoonlijke bezittingen teruggegeven worden. Deze beslissing van de schepenen lokte een storm van protest uit onder de stadbewoners, dusdanig dat Jordanus Van de Poel, deken van het gilde van de (laken)handelaars, en zijn raadsleden, woedend op hun heren, de bisschop en de abt, hun rechterlijk gezag hevig aanvielen. | |
25 jan. 1256 Inlassing.In hetzelfde jaar onderwierp Willem, Roomskoning, de Friezen. Maar toen hij hen in het volgende jaar, op de dag van Paulus' bekering, met een talrijk leger aanviel op een ijsveld, kregen de Friezen de overhand en de koning werd gedood, tijdens het negende jaar van zijn bewind.Ga naar eind60 | |
8. 30 apr. 1255Op 30 april 1255, tijdens het negende regeringsjaarGa naar eind61 van koning Willem, wiens dood eerder beschreven werd, brak Jordanus Van de Poel, deken van het gilde der (laken)handelaars, met zijn medeplichtigen en de gemeente de sluitboom weg van onze sluis van de weide van Willo, alias de ‘Wilbamd’; toen aldus het water was weggestroomd, liet hij al wie maar wilde, onze vissen vangen; hij toonde daarbij niet de minste vrees voor het feit dat zeven jaar voordien enkele personen, openbaar en met name, onder bedreiging van excommunicatie, waren aangemaand geworden door de Luikse elect Hendrik, dat zij het klooster vergoeding zouden geven voor een der- | |
[pagina 103]
| |
gelijke vernieling.Ga naar eind62 In juli van het volgende jaar liet diezelfde Jordanus in een uitbarsting van volkswoede onze boot op het water van de weide van Willo in stukken slaan. | |
Inlassing.In hetzelfde jaar rukte Hendrik III, hertog van Brabant, met een sterk leger op om het land van Luik aan te vallen; bij Straten, gelegen binnen de heerlijkheid van onze stad, sloeg hij zijn tenten op en op verzoek van de Luikse elect Hendrik belegerde hij onze stad; toen de inwoners zich evenwel onder welbepaalde vredesvoorwaarden aan de elect onderwierpen, zag hij van verdere belegering af.Ga naar eind63 | |
Inlassing.In hetzelfde jaar nog ondernam de elect Hendrik een aanval tegen onze stad; hij was immers de voorbije opstand van haar inwoners nog niet vergeten; de stadbewoners deden nu beroep op de hertog en door zijn tussenkomst werd de verzoening met de elect bewerkstelligd. | |
9. 1256In het jaar 1256 nodigden - aldus een verslag van oude schrijvers - Jordanus Van de Poel en zijn collega's, met instemming van de stadbewoners, de hertog van Brabant, de eerder genoemde Hendrik, in onze stad uit; ze deden hem plaats nemen in een grote zetel midden op het marktplein en overhandigden hem de sleutels van de stad. Terwijl hij de overhandigde sleutels stevig in de hand hield, zou hij gezegd hebben tot zijn zoon, die hem begeleidde: ‘Zie, nu ben ik de heer van deze stad!’, waarop zijn zoon antwoordde: ‘Inderdaad, lieve vader, dat zou zo zijn, indien deze schenking was uitgegaan van bisschop en abt, de ware heren van de stad.’ | |
Over hetzelfde onderwerp.Toen in datzelfde jaar inwoners van Sint-Trudo hadden bewerkt dat het muntrecht, dat een inwoonster van de stadGa naar eind64 sedert jaren in leen had van de bisschop, tot ongenoegen van hun heer, de elect-bisschop Hendrik, overgedragen werd op de hertog van Brabant, Hendrik, en zij zich ook nog ertoe verbonden hadden enkele prestaties als kruisboogschutters voor diezelfde hertog te verrichten, verkreeg de elect van paus Alexander IV een bevelschrift, waardoor ze gedwongen werden af te zien van hun onaanvaardbare pogingen. De uitvoering van dit bevel werd opgedragen aan abt Willem.Ga naar eind65 Toen zij, hoewel aangemaand overeenkomstig de normen van de rechtspraak, niet tot inkeer kwamen, werden ze tenslotte geëxcommuniceerd. Jordanus Van de Poel met zijn trawanten, Lambert Van der Poort, Walter Rufus, Johannes, de zoon van Tharisius, en andere dekens van gilden ruiden daarop het volk op de wa- | |
[pagina 104]
| |
pens te grijpen, lokten de meiers van Zoutleeuw en Dormaal met zich mee en rukten uit met wapperende vaandels; ze braken het ijzerwerk van de molenstenen in onze molens te Gorsembrul en Melveren weg. Bij hun terugkeer vielen ze met geweld met een talrijke menigte voetgangers en twintig ruiters onze kloosterkerk binnen; ze braken de deur en de afsluiting voor het altaar van de H. Trudo uit, rukten daarlangs binnen en bereikten de treden van het hoogkoor; in paniek vluchtten abt en medemonniken weg naar een schuiloord. De heiligschenners waren zo opgezweept, dat sommigen in hun razernij hun lansen richtten tegen het schrijn van de H. Trudo. Naar men beweert, waren er onder hen heel wat vooraanstaande burgers en voortreffelijke lieden en zelfs heel wat laten van de H. Trudo. Daarop kwamen ze bij de kapel van de H. Lambertus; met bijlen en knuppels sloegen ze op de deur in een poging om in te breken en de abt te molesteren. Vervolgens verzamelden Jordanus en een grote menigte met de dekens van de ambachten zich bij de poort van het klooster; met slagen tegen de afgegrendelde deuren vierden ze hun woede bot, maar inbreken deden ze niet. Toen men aan deze heiligschenners enige dagen later de vraag stelde waarom ze zulke goddeloze daden hadden ondernomen tegen de kloosterkerk van de H. Trudo, antwoordden ze dat alles gebeurd was op bevel van de hertog van Brabant, aan wie ze kort voordien, als was hij hun heer, de sleutels van de stadspoorten hadden overhandigd. De voornaamste oorzaak van hun geweld lag evenwel in het feit dat de abt, gehoor gevend aan het pauselijk bevel, de excommunicatie tegen hen doorvoerde. | |
25 juniBeducht voor een nieuwe aanval nam onze abt, de dag volgend op Sint-Jan de Doper, de wijk naar onze hoeve te Donk; enkele ouderen of zelfs, naar men beweert, het hele convent, volgden hem en bleven daar tot het oproer in de stad bedaard was. | |
30 juniOp vrijdag, de zesde dag na Sint-Jan, richtte dezelfde groep met ontplooide vaandels, met ruiterij en talrijke gewapenden hun opstandig geschreeuw tegen de geestelijken, ze achtervolgden hen over het marktplein en dreven hen de O.-L.-Vrouwekerk in. De opstandelingen achtervolgden hen ook toen ze zich binnen de verschansing van de toren terugtrokken; twee solide poorten van de toren braken ze uit; daar grepen ze de plebaan van de O.-L.-Vrouwekerk, Clemens, met andere priesters en geestelijken, omdat deze trouw wilden blijven aan het pauselijke bevel. Ze haalden hen naar beneden, maar | |
[pagina 105]
| |
lieten hen tenslotte, na onderling beraad, vrij gaan. Eén van de priesters, Adam, was niet naar de toren gevlucht, maar had zich in veiligheid gesteld in de biechtkamer achter het hoofdaltaar van de O.-L.-Vrouwekerk. Toen ze hem wilden aanranden, stond hij rechtop en nam de pixis met het hoogheilige lichaam van Christus in zijn handen; en hoewel de kerk vol gewapenden was, staakte men de aanval op hem. Op diezelfde dag kwamen Jordanus en de zijnen onder groot tumult van de stadbewoners naar het marktplein; ze brachten de schepenen van de stad gevankelijk aan, namelijk Walter, zoon van Ermegard, Walter van Steenhuizen, Robert Probus, Jordanus Scofeel, Arnold Kint en ridder Nicolaas, ook veel andere burgers, die niet wilden instemmen met hun uitzinnige dwaasheden. Alsof ze gemene misdadigers waren, zo sloeg men hen in ijzeren boeien en stelde hen onder bewaking van krijgsvolk van de hertog van Brabant, hetgeen grote uitgaven met zich bracht. | |
10. 1256In dat jaar veinsde Hendrik, de Luikse elect, vrede met de Sint-Truidenaren en bracht een bezoek aan de stad; maar achter hem aan volgde een groot aantal gewapenden. De schepenen werden in tribunaal bijeengeroepen, Jordanus Van de Poel (de Pule alias de Lacu) werd samen met zijn medeplichtigen veroordeeld wegens majesteitsschennis en uit de streek verwezen, uit zijn ambt ontzet en van zijn bezittingen beroofd. | |
Voorts.Vervolgens werd op bevel van de elect de toegang langs de Stapelpoort, die naar Brabant gericht is, door een stevige dam versperd. Woedend wegens de concentratie van gewapenden door de elect, lichtte de hertog op zijn beurt een troepenmacht, maar het kwam tot vredesonderhandelingen en elect en hertog werden het eens, dat de veroordeling zou gehandhaafd blijven; een concessie was evenwel de volgende: indien Jordanus en zijn raadsleden zich uitspraken voor een terugkeer naar de stad dan moest het hun toegestaan zijn daar ongemoeid te verblijven, al waren ze verbannen. Een andere voorwaarde was deze: de elect zou een toren of bolwerk, reeds sedert geruime tijd door de elect zelf binnen de muren van onze stad wederopgericht en met grachten omgeven, gericht naar de kant van Maastricht - werk dat door Jordanus en de zijnen onderbroken was - ongehinderd mogen versterken om te voorkomen dat de stedelingen een nieuwe poging tot opstand zouden ondernemen. Naar een oude beschrijving zou vanuit deze burcht een brug, dwars over de grach- | |
[pagina 106]
| |
ten, aan de dienaren van de bisschop vrije toegang hebben verleend. | |
11.In het jaar 1257 rees er een geschil tussen prior Guntram en het convent enerzijds en abt Willem anderzijds; eerstgenoemden wensten dat de prebende van de monniken voor voedsel en kleding vermeerderd zou worden. Uiteindelijk werd tussen beide partijen overeengekomen de zaak voor te leggen aan een scheidsrechter, dom G., aartsdiaken te Luik.Ga naar eind66 Na een grondig onderzoek van de klachten deed deze volgende scheidsrechterlijke uitspraak: primo, bij de drie penningen Leuvens, die besteed werden voor het dagelijkse voedsel van elke broeder, zouden elke vrijdag vier vaten rogge uit de inkomsten van de abdij aangewend worden om een schotel vis te kopen. Voorts: omdat op de feestdagen een sexta wijn, dat is het zesde deel van een sextarius, aan elke broeder werd geschonken als rantsoen voor één dag, stelde de scheidsrechter nu voor een kwart, maat van deze stad, dat betekent een vierde van een sextarius, elke dag per man te geven. Wat voorts het vestiarium betreft: tot nog toe werd nauwelijks anderhalve mark per man besteed; hij sprak uit dat voortaan drie mark Luiks, gelijkwaardig aan tien schellingen oude groten, ter beschikking zou worden gesteld. | |
Inlassing.In dat jaar werd de koning van Alemannia, Willem, gedood in Friesland; de keurvorsten bereikten geen eensgezindheid; Richard, graaf van Cornwall, bewerkte dan met omkoperij zijn verkiezing; hij werd te Aken tot koning van Alemannia gekroond door de aartsbisschop van Keulen, Koenraad, en won aldus het pleit tegen zijn tegenkandidaat de koning van Castilië.Ga naar eind67 | |
Inlassing.In het jaar 1258 bracht abt Willem de begijnen bijeen; tot dan dienden ze God, verspreid over verscheidene parochies van onze stad: Guvelingen,Ga naar eind68 Rochendaal,Ga naar eind69 het H. Graf, Sint-Gangulfus. Hij liet voor hen een kerk ter ere van de H. Agnes bouwen in de buitenwijk Schurhoven op een eigendom van en binnen de jurisdictie van onze abdij. Hij bracht er relikwieën van honderdtweeëndertig heiligen; rondom liet hij huisjes optrekken en ter bescherming omgaf hij alles met een stevige muur. Tot zijn blijvende gedachtenis offert de meesteres van de begijnen op de dag van het overlijden van de H. Trudo op diens altaar een gouden penning ter waarde van drie oude groot. De begijnen zijn ook verplicht hun koren te laten malen in onze molen te Melveren, zoals duidelijk beschreven is in brieven die daarover handelen. | |
[pagina 107]
| |
Voorts.In datzelfde jaar werd een geschil tussen onze abdij en het convent van de Minderbroeders in onze stad door scheidsrechterlijke uitspraak als volgt bijgelegd: de Minderbroeders moeten voor het terrein waarop ze wonen en waar hun kerk gelegen is, ons ten eeuwigen dage op de dag van het overlijden van de H. Trudo een gouden penning betalen ter waarde van 12 penningen Leuvens; anderzijds krijgen zij vrije begrafenis voor zoverre dat niet tot een conflict met de parochiekerk leidt. | |
1260 Inlassing.In 1260 bracht abt Willem talrijke relieken mee van Keulen, afkomstig van de elfhonderd heilige maagden, van de heilige Thebanen en van Gereon. | |
12. 1263In 1263 werden onze goederen bij de Moezel in het diocees Trier verkocht. Ze waren ons eertijds geschonken door Adalbero II, bisschop van Metz en abt alhier. Religieuzen, abt en convent van Himmerode kochten ze voor 1150 mark goede en geldige sterlingen, gerekend voor 12 schellingen sterling per mark.Ga naar eind70 Aan die som werden nog toegevoegd zestig vrachten Moezelwijn, binnen de drie volgende jaren aan ons klooster te leveren. De som werd aangewend ten bate van de abdij, zowel om de drukkende schulden af te lossen, die voortsproten uit leningen tegen interest van zijn voorgangers, als om eigendommen terug te kopen en aan te kopen, die gunstig voor ons klooster gelegen waren. | |
Voorts.Ten tijde van deze abt had graaf Arnold van Loon geen rechtsmacht over onze villa Borlo, noch had hij er enige inkomsten, zoals blijkt uit een verslag van betrouwbare vroegere schrijvers; alleen bezat hij er rechtsmacht in verband met de sandixmolen,Ga naar eind71 hetgeen hem anderhalve oude mijt opbracht; eenzelfde toestand bestond voor Engelmanshoven, Ham, Halen, Linkhout, waar hij geen ander recht bezat dan de voogdij, die aan zijn voorgangers was toevertrouwd om er de rechten van de abdij te verdedigen. Maar die graaf eigende zich door dwang onze rechtsbevoegdheid toe, zonder zich te bekommeren om zijn persoonlijk heil. Eenzelfde aanslag pleegde de hertog van Brabant op onze dorpen die gelegen waren binnen zijn territorium. De vrome abt Willem leed erg onder deze ernstige aanslagen; toen hem door zijn bevriende secretarissen zijn overmatig ongeduld werd verweten, zei hij, dat de enige troost die hem bleef, was dat hij dit geweld zijns ondanks had ondergaan. | |
[pagina 108]
| |
8 juli 1263 Voorts.Op zondag 8 juli van datzelfde jaar stortten tussen nonen en vespertijd, de midden- en hoofdtoren van onze kloosterkerk in hoewel het windstil was. De oorzaak van deze instorting was, naar men zei, dat eerst de boog die het gewelf schraagde en waaronder zich de kapel van Sint-Nicolaas bevond, waar elke dag een van onze broeders de mis opdroeg, het begaf. Hoewel juist op dat ogenblik talrijke vooraanstaanden voor het altaar van Sint-Leonardus enkele problemen bespraken, bleven allen ongedeerd; maar twee kleine klokken, die heerlijk harmonieerden met de klok van de sexten, vielen stuk; twee grote, Aurelia en Catharina, stortten ook neer maar bleven gaaf. Quintina kwam onbeschadigd neer op twee balken, waarna onze ambachtslieden haar samen met de klok voor de nonen en de banklok naar beneden haalden, terwijl ze twee andere, die niet gevallen waren, veiliger ophingen, opdat wij ze verder zouden kunnen gebruiken. Na de instorting van de toren baden we de vijftien trapgezangen, die we gewoonlijk vóór de metten onder de klokken zongen, voortaan in het koor. | |
1269 Voorts.In 1269 werd in ruil voor andere bezittingen onze molen te Metsteren overgedragen aan het klooster van onze zusters te Nonnemielen.Ga naar eind72 | |
13.Nadat van ouds voor de prebenden van de H. Maria, die aan vrome, arme begijnen en ook aan enkele mannen werden toegestaan, per prebende elke week een penning Luiks voor twee witte broden werd uitgedeeld, besloot abt Willem nu in plaats van die ene penning Luiks voortaan twee penningen Leuvens te geven. Het aantal van deze prebenden bedroeg twintig; elke omvat twee witte broden van hetzelfde meel en van hetzelfde gewicht als de broden voor de prebende van de monniken en wordt elke zaterdag aan de genoemde armen uitgedeeld. Bovendien wordt aan deze prebenden elke week toegevoegd de helft van een kwart vat zuiver en gezeefd meel, gelijk verdeeld tussen degenen die zulke prebende genieten; de andere helft van dit kwart vat bloem wordt elke zaterdag uitgedeeld aan de armen vóór de poort van de abdij. Aan deze twintig prebenden voegde abt Willem in zijn tijd een dergelijke toe ter ere van de HH. Trudo en Eucherius, Quintinus, Remigius en Libertus, kortweg prebende van de H. Trudo genoemd. | |
Over hetzelfde onderwerp.In gemeld jaar of daaromtrent verwierf Jacob, bijgenaamd Juvenis, onze proost, een bescheiden en betrouw- | |
[pagina 109]
| |
baar man, die reeds herhaaldelijk was aangesteld tot testamentuitvoerder door verscheidene voorname en rijke lieden, voor hun zielerust enkele, nauwkeurig bepaalde, erfelijke inkomsten of kocht deze inkomsten van de goederen der erflaters; deze inkomsten zouden ten eeuwigen dage volstaan voor achttien kleine prebenden, waarvan elke arme prebendarius een brood ontvangt, in de volksmond ‘huesghenoetbroet’ geheten, zoals men er van één vat veertien bruine kan bakken. Voor deze prebenden wordt geld noch goede bloem gegeven. Men meent ook dat deze Jacob met de goederen van de erflaters prebenden stichtte of vermeerderde, die op Witte Donderdag aan de armen in de kloostergang uitgereikt worden, namelijk aan iedereen één brood, in de volksmond ‘huesghenoetbroet’, zoals hiervoren beschreven, twee haringen en één zwarte Tournoois. Het aantal van deze prebenden bedraagt tweehonderdvijftig. Als erfgenaam van deze giften duidde Jacob officieel Willem of iemand anders uit naam van onze abdij aan. | |
Over hetzelfde onderwerp.Voorts dienen nog 11 broden vermeld van ongebuild meel - toestand waarin veel meel verhandeld wordt - gebakken van een half vat en die uitgedeeld worden op het begijnhof. Vanaf 1 december werden er wekelijks vier ketels erwtensoep gekookt voor de armen; voor groenten bij deze erwten werden 3 schellingen Leuvens ter beschikking gesteld. In het portiershuis was daartoe een grote ketel aangebracht boven een stookplaats, zoals een bierbrouwketel, waaruit de gekookte soep dan in vaten werd geschept, bij de poort gebracht en uitgedeeld aan de armen. | |
7 jan. 1271 Voorts.Proost Jacob overleed daags na Driekoningen in 1271; zijn nalatenschap ten bate van de abdij bedroeg meer dan 600 pond Leuvens. Dit geld werd aangewend voor de uiteindelijke aflossing van alle schulden van onze kerk, met het gevolg dat vanaf dat jaar onze abdij, die de voorafgegane veertig jaar door zware schulden was belast, geen enkele verplichting meer had tegenover wie dan ook. | |
1252 Voorts.Ten tijde van deze abt, wellicht in het jaar 1252, stonden Christiaan, voogd van Sint-Trudo, en zijn echtgenote Ida aan onze abdij de bovenmolen en de helft van de benedenmolen van Gorsembrul af;Ga naar eind73 wel stelden zij als voorwaarde dat in ruil op beider anniversarium van de opbrengst een mud zou geschonken worden voor de pitancie van de broeders en tevens een mud als gift voor de armen; bei- | |
[pagina 110]
| |
de ten eeuwigen dage. Abt en convent beloofden ook dat voor hun zielerust een van onze broeders dagelijks een mis zou opdragen aan het altaar van Sint-Nicolaas, onder onze hoofdtoren. Ook beloofde abt met convent ten eeuwigen dage acht mudden rogge te geven voor broeders en heren die op de ziekenzaal lagen en evenveel voor de armen aan de poort, indien er iets overbleef na uitbetaling van diensten en lonen, waartoe de vermelde molen van onze kerk van de H. Trudo door vroeger aangegane verplichtingen gehouden was. | |
Over hetzelfde onderwerp.Wat nu de mis betreft die dagelijks moest opgedragen worden aan het altaar van Sint-Nicolaas, waarover reeds gesproken werd, wil ik eraan herinneren dat de toren instortte in 1263, zoals eerder meegedeeld, en dat daar dus geen mis meer gelezen kon worden. Iemand zou zich nu kunnen afvragen of die dagelijkse mis uitsluitend aan dat altaar moest opgedragen worden en nu dus verwaarloosd werd; maar men heeft alle redenen om te geloven dat de abt en zijn convent, allen vrome en eerbiedwaardige mannen, bedoelde dagelijkse mis overbrachten naar het altaar van Sint-Trudo, waar elke dag de ochtendmis gecelebreerd werd, behalve op enkele feestdagen van heiligen, wanneer de mis aan hun altaar wordt opgedragen. | |
14.Ten tijde van deze abt Willem waren hier talrijke monniken bastaarden uit adellijke families; een hunner heette Lodewijk, zoon of neef van graaf Arnold van Loon, die abt Willem verscheidene jaren overleefde; er was ook een zekere Godfried, de zoon van Hendrik, de bisschop van Luik. Het convent was misnoegd dat dergelijke mensen aangenomen of opgedrongen werden; met instemming van abt Willem of van een van zijn opvolgers werd eenparig besloten dat voortaan niemand meer als monnik aanvaard zou worden, indien hijzelf, zijn beide ouders en zijn grootouders langs beide kanten niet uit een wettig huwelijk sproten. Zekere dag greep er op het kerkhof van de abdij van Sint-Trudo een eigenaardige gebeurtenis plaats, naar ik hoorde vertellen, wellicht tijdens de prelatuur van deze abt. Een steenrijk man had zijn rijkdom op een nogal lichtzinnige wijze verworven. Als lid van de broederschap van Sint-Eucherius werd hij na zijn overlijden begraven naast zijn gildebroeders binnen de omheining van ons kerkhof. Toen de lijkplechtigheden volgens de gebruiken waren verlopen en de avond reeds gevallen was, begonnen jonge medebroeders, die toevallig | |
[pagina 111]
| |
aderlating hadden ondergaan en op de ziekenzaal het avondmaal namen, schertsend te zeggen: ‘Indien er onder ons iemand zo stoutmoedig is dat hij het graf van deze overleden rijke durft naderen, ervan een weinig aarde wegneemt en ons komt tonen, dan zal hij niets moeten betalen voor de drank bij dit maal.’ Terstond stond er een van hen op, een flinke kerel naar geest en lichaam, en begaf zich naar het graf; maar juist toen hij de hand uitstak om wat aarde op te rapen, naderde iemand die hem krachtig met zijn armen omklemde. De jongeman weerde zich fel. Na een lange worsteling verdween de aanrander; daarop bukte de jongeman zich weerom, greep wat aarde en bracht ze naar zijn gezellen. Omdat hij zo lang was weggebleven, bekeken ze hem nieuwsgierig en toen ze bemerkten dat hij zonder habijt was, vroegen ze hem waar hij zijn schapulier had verloren. Daarop vertelde hij wat hem overkomen was en voegde er zachtjes aan toe: ‘Ik ga terug mijn schapulier halen, dat die man mij heeft uitgetrokken.’ Op de plaats gekomen, zag hij onmiddellijk zijn schapulier boven op het graf liggen; zijn aanrander zag hij evenwel niet meer. Hij keerde dan terug bij zijn vrienden, maar geraakte zozeer van streek, dat hij weinige dagen later zelf begraven werd. | |
Mirakel.Ten tijde van deze abt gebeurde het dat een vrome monnik het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Tijdens die nacht verscheen hij aan de abt en zuchtte dat hij tot boetedoening naar het vagevuur verwezen was. Vol medelijden vroeg de abt hem hoe hij doeltreffend kon bijdragen tot zijn verlossing. ‘In de buitenwijk Nieuwenhuize’, zo zei hij, ‘woont een arm vrouwtje in een huisje van die straat; haar boetedoening kan mij best helpen.’ Daarop verdween zijn geest. Bij dageraad werd onmiddellijk een bode gezonden; er werd inderdaad een vrouwtje aangetroffen in een huisje in de straat, zoals de geest had gezegd. Toen zij, bij de abt gebracht, gezeten was en ondervraagd werd nopens haar toestand en levenswijze, zei ze: ‘Beste heer, ik ben maar een zondares, ben getrouwd en me van geen verdienste bewust. Ik heb een losbol van een man die vaak zat is. Wanneer hij 's avonds laat uit de herberg thuiskomt en ons huisje binnentreedt, treft hij mij aan het spinnewiel; wanneer hij dan mijn angst ziet, verwijt hij me en overlaadt me onafgebroken met zweepslagen, die ik niet verdiend heb.’ Daarop vroeg de abt: ‘En wat doet gij dan na zulke mishandeling?’ Zij antwoordde: ‘Ik kniel om te bidden, overweeg het lijden van Christus en terstond gevoel ik zo'n zoe- | |
[pagina 112]
| |
te troost in mijn gemoed, dat ik de last van al mijn ellende als onbelangrijk beschouw.’ ‘Beste vrouw’, zei nu de abt, ‘mag ik u vragen of gij onze pas overleden confrater wilt deelachtig maken aan uw boete en uw gebeden?’ Waarop zij spontaan antwoordde: ‘Het moge hem volledig ten goede komen, indien ik de verdienste heb Christus iets welgevalligs aan te bieden.’ Daarop keerde ze naar huis. Toen de abt de volgende nacht te bed lag, verscheen hem de ziel in een helder licht, dankte hem omdat zij van haar straffen was bevrijd en naar de hemelse vreugde was opgestegen en zacht zingend verdween ze dadelijk. | |
27 febr. 1272 Voorts.Dom Willem van Rijkel overleed in de Heer op 27 februari 1272; gedurende drieëntwintig jaar leidde hij deze abdij krachtdadig. Hij werd begraven vóór de kapel van Sint-Trudo op de plaats van het oude hoogkoor. |
|