nen wij ons boeltje inpakken! Dien doet het toch niemand na, met ons is het gedaan!’ Mendelssohn glimlachte en toen Liszt tot hem trad en zegde dat het zijn beurt was, lachte hij even en antwoordde, dat hij in 't geheel niet meer speelde. Liszt liet het daarbij niet en na lang aandringen zei Mendelsohn: ‘Ik wil wel spelen, maar ge moet niet kwaad zijn op mij.’ Daarop zette hij zich voór het klavier en - wat speelde hij? Eerst het Hongaarsch lied, toon voor toon en den de eene variatie na de andere zoo juist, dat buiten Liszt wel niemand eenig verschil gehoord had. Allen beefden bij de meening of Liszt zich niet beleedigd zou gevoelen, want Mendelsohn kon een schalksch nadoen van Liszt's groote bewegingen en overdrijvingen niet onderdrukken. Doch Mendelsohn heeft nooit, zoo vertelt Müller, een mannelijk, vrouwelijk of onzijdig wezen beleedigd. - Liszt lachte, klapte in de handen en bekende dat niemand, hij zelf niet, hem dit zou hebben nagedaan.
* * *
De Duitsche scheepsbouw heeft in de laatste jaren een geweldige uitbreiding genomen. Uit de laatste optelling blijkt, dat Duitschland tegenwoordig 17 groote scheepswerven bezit, die elk meer dan 1000 werklieden hebben. De grootste scheepsbouwplaats is ongetwijfeld Kiel met zijne drie werven en 11,700 werklieden. Daarna komt Stettin met twee werven en 7800 werklieden, dan Wilhelmshaven met 6,700 verder Hamburg met 6,400 werklieden. Aan de Weser liggen vier groote werven die tezamen 5450 werklieden hebben. Danzig heeft 4980 scheepswerklieden en hierop volgen Elbing, Flensburg en Rostock. Vijf werven hebben elk meer dan 4000 man. De grootste van alle Duitsche scheepswerven is de keizerlijke werf te Wilhelmshaven die 6,700 werklieden heeft.
In het geheel werken op deze 17 groote scheepswerven 50,700 werklieden. Jaar aan jaar worden de Duitsche werven belangrijker, zoodat het getal arbeiders ook merkelijk aangroeit. Te Kiel alleen zijn in de laatste jaren 1200 scheepswerfwerklieden bijgekomen.
* * *
Statistiek der wereldsteden. - Naar een onlangs verschenen Fransche statistiek, had in 1800 Londen, 958,863, Parijs 547,755, Weenen 231,050 en Berlijn 182,179 inwoners. Veertig jaar later woonden te Londen 1,948,417, te Parijs 935,251, te Weenen 356,870 en te Berlijn 322,620 menschen. Eindelijk in 1900 gaf Londen op: 4,411,271 inwoners, Parijs 2,511,055, Berlijn 1,677,304 en Weenen 1,503,972 inwoners. Deze getallen zijn bij Berlijn voor het jaar 1900 te klein en wel rond de 200,000, terwijl het bij