Germania. Jaargang 4
(1901-1902)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 648]
| |
In en om IJsland
| |
[pagina 649]
| |
Wij bevonden ons nu voor een opening, die als door menschenhand in de kust scheen gehouwen te zijn. Dit was de ingang van de Reyðarfjörðr aan den uitersten uithoek waarvan zich de handelsplaats Eskifjörðr (Asch-fjord) bevindt. In de baai was het rustig en vreedzaam kabbelden de golfjesGa naar eindnoot9 alsof wij een breeden kalmen stroom op vaarden. Aan weerszijden rezen de hooge granietwanden en herschiepen de zilteGa naar eindnoot10 wateren in een mijmerendGa naar eindnoot11 binnenmeer. Natuurlijke havens zooals geen broosGa naar eindnoot12 menschenwerk ze vermag aan te leggen zijn deze statigeGa naar eindnoot13 fjords waarin de vereenigde vloten van de gansche wereld een veilig toevluchtsoord zouden vinden. In de verre hoogte glinstert nog wat sneeuw; men kan zich op de kusten van Noorwegen wanen. Eindelijk, na mijlen fjordinwaarts varen, opent zich ten Noorden een tweede smallere fjord waarvan de rotsen aan den ingang zich aan beide zijden als een havendam uitstrekken. Wij stoomen den inham binnen en bevinden ons weldra voor Eskifjörðr. Op eenige honderd meter van ons ankerde reeds de ‘Heimdall’ die te gelijker tijd met ons Reykjavík had verlaten. Een zestigtal huisjes zijn langs het strand op onregelmatige wijze uitgestrooid: dit is alles waaruit deze belangrijke handelsplaats bestaat. Op veler dak wappert vroolijkGa naar eindnoot14 het Deensche kruis, zooals trouwens in elke haven die wij bezoeken, want de komst van ieder schip is een heugelijke gebeurtenis. Een ietwat grooter huis met uithangbord in 't midden: het moet een hotel verbeelden, en nog wel een Temperance Hotel, ten minste dit staat alweer boven de deur geschreven. Gelukkig stapten weinigen van ons hier af, want, naar ik vernam, beperkte zich de heele slaapgelegenheid tot één enkele kamer. Van alle kanten omsloten de naakte rotswanden het tooneel, bruinroode rotsen, diep gegroefd en rimpelig, waar niets op groeide. Daàr in de nabijheid een vreemdsoortige berg, die volkomen op een tafel geleek; ten Zuid-Oosten een ijsompantserde jökull. Leven werd echter | |
[pagina 650]
| |
aan het dorre landschap bijgezet door talrijke watervallen die schuimbekkend naar het stille water van den fjord snelden. Een dezer, breeder dan de andere, die er in de verte als zilverdraad uitzag, verdeelt het dorp in twee gelijke brokken. Het was nog vroeg in den morgen toen de ‘Ceres’ na een laatsten kuchGa naar eindnoot15 tot bedarenGa naar eindnoot16 kwam, en rein was de lucht als zij alleen in 't reine IJsland kan wezen: met ongewone scherpte teekende zich ieder lijntje, iedere schakeeringGa naar eindnoot17 af. Van de kust roeide een loggeGa naar eindnoot18 schuitGa naar eindnoot19 naar ons toe, want verscheidene onzer reisgenooten gingen ons verlaten. De ‘Laura’ moest binnen een paar dagen, op hare terugreis naar Europa hier aanloopen, en met dit schip ging de heer Jellinghaus terug. Wij wenschten hem van het dek een welgemeend vaarwel toe. Toen wij hem zagen heenvaren weldeGa naar eindnoot20 in ons gemoed als een gevoel van benijding op: wij gingen immers dieper de onbekende wereld in en wie weet of men elkander ooit nog zou ontmoetenGa naar eindnoot21! Nog verliet ons hier de grijze sysselman van Eskifjörðr, die lachend en uitgelaten van vreugde over pak en tuigwerk struikelde om vlugger in 't dobberend schuitje af te springen. Arme man! Een afgrijselijke mare wachtte hem thuis.... Tijdens zijn afwezigheid was zijn volwassen zoon overleden en in plaats van den blozendenGa naar eindnoot21a jongeling zou zijn star oog nog maar op een toegeschroefde lijkkist blikken! Sedert weken was de jongeling gestorven, maar volgens IJslandsch gebruik wachtte men op de aanwezigheid van al de familieleden alvorens tot de teraardebestelling over te gaan. De ongelukkige sysselman kwam nu van een korte reis naar Kopenhagen terug, maar door gemis van alle telegraphische verbinding was het niet mogelijk geweest hem op de vreeselijke tijdingGa naar eindnoot22 voor te bereiden. | |
[pagina 651]
| |
XXVEskifjörðr heeft iets op de andere havens van de Oostkust voor. Niet alleen is er de natuur ontegensprekelijk edel en trotsch maar in haar buurt bevinden zich de beroemde spaathmijnen. Deze bijzondere kristalsoort bezit de eigenschap de voorwerpen die men er doorheen ziet tweemaal weer te geven, wegens dubbele straalbreking, weshalve zij den naam draagt van dubbel-spaath. Ook heet zij nog kalkspaath of IJslandsch dubbelspaath, want, buiten IJsland, wordt zij nergens op aarde gevonden. Tot dusverre was bij Eskifjörðr de eenige bekende groeve; een paar weken vóór ons bezoek, zoo werd mij verzekerd, had men echter ook beddingen op de Westkust ontdekt. Om de spaathmijnen te bereiken moet men natuurlijk zijn toevlucht nemen tot 's lands eenig vervoermiddel, namelijk het paard, maar het is niet altijd gemakkelijk zich hier onverwachts een bruikbaar exemplaar te verschaffen. Nu, de afstand is vrij kort want een ritje van twee tot drie uur langs de kust is voldoend om ter plaatse van bestemming te geraken, en het uitstapje is meer een wandeling dan een uit een wetenschappelijk oogpunt merkwaardige tocht. De mijn ligt vlak aan den zeekant op een hoogte van ongeveer vier honderd voet boven den zeespiegel en is staatseigendom. Op het oogenblik echter werden er geen uitgravingen gedaan, want de IJslandsche regeering, op de hoogte der economische wet van vraag en aanbod en in het alleen bezit van deze waar, wil de marktprijzen door overproductie niet doen dalen. Ook wil zij meester van de markt blijven door geen vergunningenGa naar eindnoot23 aan particulieren toe te staan. IJsland heeft dus reeds een door de socialisten in andere landen geeischte hervorming verwezenlijkt, maar niet om de redenen door dezen aangevoerd, integendeel, want het zijn juist kapitalistische beweeggronden die deze wetgeving in het leven hebben geroepen. Er | |
[pagina 652]
| |
bestaat dus ook niet de minste hoop dat de laatste ontdekking op de Westkust eenigen invloed zal oefenen op den prijs van deze kostbare delfstof daar zelfs de ontginning van de rijke mijn te Eskifjörðr meestal gestaakt wordt. Het euvel is trouwens onbeduidend daar de afzetGa naar eindnoot24 van dubbelspaath steeds gering zal blijven; om niet van briefdrukkers of soortgelijke snuisterijen te spreken kan het slechts in laboratoriums dienen, namelijk voor het vervaardigen van polarimeters. De sysselman van Eskifjörðr, die tevens het opzicht over de mijnwerken heeft, bezit een prachtige verzameling van deze delfstoften; een daarvan heeft den vorm van een vogelnest en is op de zonderlingste wijze als uit duizenden draden samengeweven. Keeren wij naar de ‘Ceres’ terug, want de fluit, die telkens een half uur voor het vertrek in beweging wordt gebracht, heeft reeds haar schel geluid, van berg tot berg weerkaatst, laten hooren en niets houdt ons meer in Eskifjörðr op. Wij stoomen behoedzaam de baai uit; de kustvaart om IJsland moet wel met moeilijkheden verbonden zijn, want onze kapitein en onze stuurlieden zijn steeds aan 't meten, aan 't peilen, aan 't bestek op te maken. De open zee is nu weer voor ons en de ‘Ceres’ schijnt er zich om te verheugen; zij stampt en slingert met een geestdrift, die straks aan de eettafel, door het aantal leege plaatsen, hare onvermijdelijke uitwerking zal bewijzen en die op het sluwe vossengelaat van Hans, onzen steward, een geheimzinnigen glimlach verwekt. Gemeen baantje, dat van een steward! Hoe woeliger de zee, hoe ellendiger de passagiers, hoe meer hij in zijn vuist lacht. Neen, ik moet het bekennen, veel sympathie heb ik nooit voor een steward kunnen gevoelen. Is het mooi weêr, en God weet hoezeer de zeelucht eene hongerige maag nog uitholtGa naar eindnoot25, dan kan de man nooit genoeg op tafel brengen en is het gemor over zijn karigheid algemeen. Is het weêr zoó dat het verstandigste is geduldig in zijn kooi te gaan filoso- | |
[pagina 653]
| |
feeren om niet heelemaal misselijk te worden, dan zou men hem over boord bij de haaien wenschen, vooral als hij u geniepigGa naar eindnoot26 komt mededeelen dat er nog braadworst of zuurkool met spek overblijft.... Daar dobberde iets op het ruime sop, en verder nog iets. Misschien waren het wel vlotten met drenkelingen, wie weet, en alle beschikbare verrekijkers richtten een kruisvuur door hun dubbele loopen op de geheimzinnige voorwerpenGa naar eindnoot27. De stuurman haalde zijn schouders op en verklaarde eindelijk met het verschuldigde medelijden van den zeebonk voor onnoozeleGa naar eindnoot28 landrotten: ‘Doode walvisschen!’ Hij wilde juist bevel geven om de weinig vermakelijkeGa naar eindnoot29 ontmoetingGa naar eindnoot30 door wat Noordelijk koers te zetten uit den weg te gaan, maar de gelegenheid voor een snapschot was te schoon voor ons en wij verzochten hem integendeel zoo dicht mogelijk te naderen, een verzoek dat hij met een veelbeteekenenden glimlachGa naar eindnoot31 inwilligde. De hemel moge instorten alvorens een dergelijk verdoek nogmaals mijn lippen ontvalle! WalgelijkerGa naar eindnoot32 schouwspel heb ik zelden gezien. Het was nog maar een vormlooze gedaante die de walvischvaarders, na al het bruikbare er van af genomen te hebben, aan haar lot hadden overgelaten, en nu sedert wie weet hoeveel maanden op de wijde watervlakte dreef. De huid bestond niet meer, en de heele massa vormde een verwarde klomp van groene ingewanden en blauw vleesch, waarover als in kostbaar marmer witte en roode aderen kronkelend doorheen liepen. Honderden vogels zwermden er krassend omheen, vechtend om de lekkerste beetjesGa naar eindnoot33, terwijl daarbinnen millioenen wormen en microben aan het ontbindingsproces medehielpen. Zoodanige stank wasemde de krengGa naar eindnoot34 uit, dat ik mij verbeeldde dat de ‘Ceres’ moeite had er doorheen te stoomen, en nu nog loopt mij een rilling door de ledematenGa naar eindnoot35 bij de bloote gedachte..... Wij snelden naar den voorsteven, zoover mogelijk, toen de schel weerklonk. Het was schafttijd, maar niemand verroerde... LeelijkeGa naar eindnoot36 Hans.... hij deed weer uitstekende zaken!... | |
[pagina 654]
| |
XXVIDe kust was hier buitengewoon grootsch; een opvolging van hooge kegelvormige rotsenGa naar eindnoot37, die de een achter de andere als zooveel pyramiden met den voet in het sombere water baadden. Eenige zwartgrijze wolken dwarrelden in de woeligeGa naar eindnoot38 lucht en tusschen de pyramiden in hingen hier en daar vlokken en streepen, alsof de scherpe pieken een voorbijtrekkende wolk aan flarden hadden gescheurd. In de zwarte dalen drong zelfs geen licht door, en zoo verlaten, dor en naakt zag er alles uit dat ik niet verder verwonderd had gestaan, indien er op eens zwavel-vlammen uit den bodem waren geslagen en bedrukte spoken fladderend hadden rondgezweefd. Geen aardsche natuur was dit, maar een helsch landschap zooals de meesterlijke hand van Gustave Doré het vaak op eigenaardige en fantastische wijze heeft weergegeven. Sneeuw en ijs, door hun vroolijke schakeeringen, kunnen nog tintelen van leven, maar deze zwart-paarscheGa naar eindnoot39 hemelhooge steenbergen met, als eenig genoot, het woest gehuil van den stormwind zagen er uit als het Rijk van het Niet. Wij zouden welhaast Seyðifjörðr bereiken. In rechte lijn is de afstand tusschen deze plaats en Eskifjörðr gering, vijftien mijl ongeveer, maar de kust maakt hier zulke krommingen en de fjords dringen zoo diep het land in, dat het schip een zestig mijl moet afleggen alvorens opnieuw het anker te laten vallen. De fjord dien wij nu binnenstoomden bood minder aantrekkelijkheden, maar 't was alweer dezelfde barreGa naar eindnoot40 en kille dorheid; aan 't uiteinde werd hij smal, en daar strekten zich, als aan de beide oevers van een stroom, de huisjes uit van de belangrijkste visscherijplaats der Oostkust, Seyðisfjörðr. Het was er echter te ondiep, en wij waren verplicht te stoppen op eenige honderd meter van de zoogenaamde aanlegplaats, twee planken op een paar palen. | |
[pagina 655]
| |
't Was Zondag, hetgeen al dadelijk merkbaar was aan de doodsche stilte die loodzwaar op het landschap woog. Is het u nooit opgevallen dat zelfs de natuur den mysterieusen invloed van de Zondagrust ondergaat? Hoe vaak gebeurtGa naar eindnoot41 het niet op reis: datums verdwijnen, alle dagen van de week vloeien als 't ware door elkander, het begrip van tijd en uur smelt van lieverledeGa naar eindnoot42 weg, maar op eens wordt men door den blooten aanblik van veld en akker tot het besef van de werkelijkheid teruggeroepen. Zij ook schijnen feestelijk uitgedostGa naar eindnoot43, schijnen den dagelijkschen arbeid te willen staken: 't moet Zondag wezen, 't is Zondag!.... Niet eens stak er bij onze komst een schuitje van wal, maar wal zien van boord en stilliggen, staat gelijk met een hongerige maag en een volle beurs voor het raam van een banketbakker naar roomtaartjes turenGa naar eindnoot44; wij besloten dus niet langer te wachten maar zelf met een sloep van de ‘Ceres’ naar het strand te roeien. Het is mij niet mogelijk Seyðisfjörðr met zijn zeven honderd inwoners anders dan een dorp te noemen, maar hemel welk een uitgestrektheid! Van de plaats waar wij aanlegden tot aan de laatste hutten was een wandeling van een groot uur noodig. Zonder de minste symetrie waren de woningen gelegen langs een soort straat of liever landweg die om de bocht van den fjord draaide en aldus aan het dorp den vorm van een halve maan gaf. Onder wege een bruggetje, het eerste dat ik in IJsland ontmoette, en iets verder, juist aan het uiteinde van den fjord, een paar dichter bij elkander geschaarde huizen met een groote ruimte er voor, vermoedelijk het plaatselijke forum. Seyðisfjörðr - voor IJslandsche toestanden natuurlijk - gaat voor een bloeiende plaats door en deze omstandigheid is te wijten aan den ongemeenen rijkdom aan visch die in den fjord als 't ware wemelt. Dit had ik reeds eenige stonden te voren zelf kunnen ondervinden. Pas hadden wij het anker laten vallen of | |
[pagina 656]
| |
onze kok begon onmiddelijk over den valreep te hengelen en haalde na geen vijf minuut, tot mijn groote verbazing, een half dozijn kabeljauwen op het dek. Ik moest van alle gesprek met den man afzien, daar hij het in vreemde talen even ver had gebracht als ik in het Deensch; maar ik bemerkte dat hij geen aas gebruikte. Een stukje blinkend lood boven den haak bevestigd, was voldoend om den visch te verschalken, die nieuwsgierig naar het goedkoope aas toehapte en zich dan zonder veel tegenstribbeling aan boord liet hij sehen. Ik moet bekennen dat zijn domheid en zijn vraatzucht een gevoeligen knak gaven aan mijn achting voor den kabeljauw en dat ik hem sedert dien zonder de minste gewetenswroeging op tafel zie verschijnen. Voordien had ik wel eens in mijn gemoed vaag medelijden voelen opwellen voor die doffe oogen en dien opengespalkten mond, maar nu is het uit. Dit hengelen is uiterst eenvoudig: men neemt de lijn in de hand en haalt telkens met korte krachtige schokken op; na weinige seconden voelt men gewoonlijk reeds onderaan iets spartelen. De visch komt er niet altijd ongehavend van af want de haak kan hem even goed in den buik of in den staart, als in den mond slaan. Kabeljauw wordt ook met netten gevangen, maar over 't algemeen gebruiken de visschers gewone lijnen, waaraan tien tot twintig angelhaken bevestigd zijn. In ontzettende groote scholenGa naar eindnoot45 begeeft zich de visch in den rijtijdGa naar eindnoot46 kustwaarts, bij voorkeur op tamelijk diepe banken; het vangen is dan nog maar een methodisch ophalen. Maar niet alleen kabeljauw wordt hier gevonden, haringen, schelvisschen en heilbotten krioelen er nog in ontzaglijke menigte. Verscheidene visscherijondernemingen hebben ook hun zetel hier, vooral Noorsche en Engelsche. Het eerste wat trouwens mijn oog trof was het langwerpig schild van 't British Vice Consulate, maar vertegenwoordigersGa naar eindnoot47 van andere mogendheden heb | |
[pagina 657]
| |
ik er niet kunnen ontdekken. En toch, dit kan ik verzekeren: uit een gesprek over dit onderwerp met den directeur van een dier visscherijen is mij gebleken dat hier voor ieder ondernemend koopman zaken op groote schaal te doen zijn. Tot dusverre is bijna alles in Engelsche handen en de heele winst gaat naar Huil en Grimsby. De Britten hebben trouwens van oudsher IJsland beschouwd als een verlenging van Schotland. Ik herhaal het: volgaarne zouden de IJslanders rechtstreeksche verbindingen met ons aanknoopen, maar wij geven hun daartoe geen gelegenheid. Om dit te bereiken is echter de hulp van de Regeering noodzakelijk en moesten er overal - ten minste op drie of vier hoofdplaatsen - agenten aangesteld worden. Zoolang dit niet gebeurt, is er niets te doen, want het land zelf is te zeer onbekend en men kan van onze kooplieden niet vergen in de duisternis te gaan tasten. Dan echter, zullen de verwachtingen niet worden teleurgesteld. Het was tijd om aan boord te gaan, maar onze sloep was verdwenen en ten gevolge van den Zondag bood zich niemand aan om ons uit de verlegenheid te helpen. Andere passagiers hadden onze sloepGa naar eindnoot48 op verraderlijke wijze ingepalmdGa naar eindnoot49, en nu stonden wij daar verlaten op het strand, maakten wanhopige teekens en schreeuwden als bezetenen, maar men scheen ons niet te bemerken. Dreigende rookwolken stegen reeds uit den schoorsteen. Er bleef maar een middel over en... nood breekt wet: een schuit lag een beetje verder op 't strand; wij staken ze in 't water en roeiden terug naar de ‘Ceres’ waar men met ongeduld op ons wachtte. Onmiddelijk nadien lichtten wij ook het anker. De schuit moest aan haar lot overgelaten worden en dreef nu in 't midden van den fjord. Ik vermoed dat de rechtmatige eigenaar den volgenden dag vreemd zal opgekeken hebben...... wie weet of hij zijn schuit ooit heeft weergezien? Nu ik druk bescheiden de hoop uit dat, wordt dit verhaal ooit in 't IJslandsch vertaald, | |
[pagina 658]
| |
mijn uitlevering niet zal geëischt worden en er dan volgens IJslandsch recht verjaring zal ingetreden zijn..... |
|