Germania. Jaargang 4
(1901-1902)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 607]
| |
De Verwaalsching van het Gentsch ConservatoriumIn zijn nummer van 15en Juni 11. bracht het Laatste Nieuws van Brussel een artikel over het conservatorium van Gent, door L. Du Catillon geschreven en dat als volgt aanvangt: ‘Door het overlijden van M. Tilburghs is de plaats van leeraar van orgel opengevallen in het Koninkl. Conservatorium te Gent. Die plaats wordt aangevraagd door verscheidene kandidaten, waaronder M. Adolf D'Hulst, repetitor der klas sedert een vijftiental jaren, en M. Vilain, een Waal, die Oostende bewoont. Het schijnt dat die Waalsche orgelist, die geen Vlaamsch kent, de grootste kansen zou hebben om benoemd te worden. Aldus zou de uitzondering (Zimmer) een algemeene regel worden d.w.z. dat het Koninklijk Conservatorium van Gent het erfgoed zou worden van Walen, ten nadeele van Vlamingen. Welnu, dàt mag niet en dàt zal niet gebeuren. Tegen die strekking, om onze Vlaamsche kunstenaars in hun eigen land weg te stampen ten voordeele van Walen, moet in heel Vlaamsen België eens voor goed en voor altijd opgekomen worden.’ Het is echter niet door het afsterven van M. Tilborghs maar door diens ontslag nemen (op pensioen stellen) dat voornoemde plaats openvalt; en het is niet vijftien jaar maar vijf en twintig jaar reeds dat M. D'Hulst hulpleeraar is! Bij de meening van Du Catillon, in dit artikel geuit, sluiten wij ons geheel aan en het is daarom ook dat wij het noodig achtten, in ‘Germania’ ruchtbaarheid aan de zaak te geven. * * * Sedert de Vlamingen, na veel inspanning, het Koninklijk Vlaamsen Conservatorium te Antwerpen kregen, moet de Regeering aan 't meenen gegaan zijn, dat wij nu genoeg hadden op muzikaal gebied, vergetend-zooals het haar loffelijke gewoonte is - dat wij de meerderheid zijn, meest belastingen betalen, meest soldaten naar 't leger sturen maar minst, ja geen gelegenheid hebben om in eigen taal hoogere studiën te doen - wij hebben nog geen Vlaamsche Hoogeschool! De Regeering vergist zich, als ze meent dat ze moet handelen zooals ze nu doet. Dat kan duren zoolang het duurt. * * * Altijd heeft de Regeering de voetstappen van mijnheer Rogier van St-Quen- | |
[pagina 608]
| |
tin getrouw gevolgd, maar nooit heeft ze zóóvele pogingen in 't werk gesteld om het Conservatorium te Gent te verwaalschen als tegenwoordig. Want van 1835 - de stichting der school - tot 1872 waren de leeraars gewoonlijk Gentenaars, Vlamingen. Doch met de onzalige benoeming - onzalig voor de Vlamingen - van den Waal Samuel, ontstond er een omkeer en sedert zag men de volgende Walen - verstaat: Vlaamschonkundige Walen tot leeraars benoemd worden: Sauveur, voor trompet, bugel enz.; Deprez, voor hoorn; Warlimont, voor contrebas; Hutoy, voor fluit; Bonheur, voor zang; Lebert, voor oboë; Leonard, voor fluit; Jacob, voor violoncel; Esquier, voor declamatie en tooneelkunde; Radoux, voor fluit en onlangs Zimmer, voor viool. Deze laatste kwam, onder voorwaarde dat hij Vlaamsch aanleeren zou en heeft, naar het L.N. meedeelt tot nu toe nog geen blijken gegeven dat kij een woord van onze taal kent! Hoe vindt ge 't, lezer? Dat is dus niet minder dan twaalf Vlaamschonkundige leeraars, die wellicht allen zeer bekwaam zijn in hun vak maar die met hun Fransch al heel weinig nut kunnen stichten in een Vlaamsch Conservatorium, waar de leerlingen meestal Vlamingen zijn, die enkel een Vlaamsch lager onderwijs genoten hebben!!! Het is waar, dat sommigen der twaalf voornoemde leeraars reeds dood zijn of hun ontslag genomen hebben, doch zijn zij door Vlamingen of Vlaamschsprekende Walen vervangen?... Maar wat alle denkbeeld te boven gaat, sommige Vlaamsche leeraars geven, bijna uitsluitend hunne les in het Fransch!! Is het niet een schande? Voor wie spreken die heeren dan? - Ja, ja! wij weten wel, dat de leerlingen daartegen hoefden op te komen, maar 't zijn leerlingen, ziet ge..... en dan, 't ligt in 't gemoed van den Vlaming, zijn best te doen om te verstaan en het hoofd te buigen zelfs dààr waar hij naar recht en reden, de les zou mogen lezen! - Zoo gaat het op het Conservatorium te Gent, waar mijnheer Mathieu, een Waal, maar die een weinig Vlaamsch kent (naar wij zouden zweren: niet genoeg om les te geven), waar mijnheer Mathieu (een geleerd man echter) bestuurder is en waar zijn ondergeschikten het noodig achten de Vlaamsche leerlingen in 't Fransch te verwittigen, wanneer soms een lesuur verschoven wordt - in 't Fransch te verwittigen, herhaal ik, en dit op een kaart waarop een Fransche en een Vlaamsche tekst naast elkaar gedrukt staan, maar waarvan de Vlaamsche tekst, met een pennetrek is doorgehaald!! Wij hebben zulke kaarten gezien, anders zouden wij het niet zeggen! * * * Hier willen wij nog een brok uit Du Catillon's artikel meededen: ‘Het is zeker nog niet voldoende dat het bestaan, de groei, de ontwikkeling | |
[pagina 609]
| |
en de bloei van onze Vlaamsche toonkunst en ons Vlaamsch tooneel verhinderd worden door het misprijzen of de onverschilligheid der officieele en hoogere wereld en de karigheid der toelagen van Staat, provincie en gemeente, die dan nog voor de bespottelijke subsidiën, die zij als almoezen schenken, onmogelijke eischen stellen - men wil dan nog ons kunstonderwijs verfranschen om halfslachtigen en gelubden voort te brengen en aldus onze Vlaamsche kunst te doen kwijnen en ve dwijnen. Het is dus een stelselmatige tegenwerking, waaraan het bestaan en de toekomst van onze Vlaamsche kunst is verbonden. Een ander gevaar bedreigt nog de kunstenaars: het favoritisme ten nadeele van verdiensten, praktijk, ondervinding en verworven rechten.’ En de schrijver gaat voort: ‘Een der kandidaten, M. D'hulst, die niet alleenlijk een virtuoos, maar ook een toonzetter, een leeraar van verdienste is, bekleedt reeds sedert vijftienGa naar voetnoot(1) jaar de plaats van repetitor in de klas van orgel in het conservatorium, mits de kolossale jaarwedde van 1000 fr.’ En Du Catillon heeft overmaat van gelijk! Adolf D'Hulst is een Vlaming met hart en ziel, een man die niet enkel zijn taal - onze taal - kent maar ook Duitsch en Fransch. Te Wortegem, bij Oudenaarde, geboren in 1851, ontving hij daar het eerste toonkundig onderwijs van zijn oom, orgelist in de plaatselijke kerk en toen hij tien jaar oud was speelde hij reeds de missen. Als leerling van M. Tilborghs (thans ontslagnemend) trad hij in November 1871 in 't Conservatorium te Gent, was twee jaar later leerling van toonzetkunde in de klas van wijlen Samuel en behaalde met de grootste onderscheiding den prijs van uitmuntendheid van orgel! Wie eenigszins in de orgelmuziek thuis is, kent de waarde van zulken prijs. Doch de jonge D'Hulst liet het hier niet hij. Hij voelde te diep, dat de ware kunstenaar iets meer moet zijn dan een virtuoos en hij hervatte de studie van toonzetkunde. In 1877 behaalde hij (bij uitzondering) den eersten prijs in Contrapunt (de grootste toe te kennen onderscheiding was een 2de prijs) en een jaar later schonk men hem weer met de grootste onderscheiding den eersten prijs in Fuga. In November 1878 werd hij orgelist in het Paleis voor Votksvlijt te Amsterdam en in Mei 1879 kwam hij aan het Conservatorium van Gent in hoedanigheid van hulpleeraar van orgel en Contrapunt. In 1894 werd hij aldaar belast met het inrichten van eenen bijzonderen leergang van theoretische en praktische oudere toonkunst (Grieksche en Latijnsche stelsels, gregoriaansche zang) en van diatonische en liturgische toonzetkunde. | |
[pagina 610]
| |
Dàt is de man die - naar ons het L.N. meedeelt - thans de plaats van M. Tilborghs aanvraagt, plaats die hem echter betwist zou worden door den Waal mijnheer Vilain, orgelist te Oostende, die ongetwijfeld een virtuoos is, doch geen Vlaming, ook niet les in het Vlaamsch geven kan indien hij geen Vlaamsch kent en die bovendien een muzikaal verleden heeft, waarvoor M. D'Hulst niet moet wijken!
* * *
‘Ware het dus niet hoogst onbillijk’, vraagt Du Catillon, ‘moest hij’ namelijk M. D'Hulst, ‘plaats maken voor een Waal, die zijne werken te Oostende uitgevoerd, doch vergeten heeft die bijzonderheid te vermelden op de door hem ingezonden lijst der uitgevoerde concerten?’ ‘Indien weeral een vreemdeling de voorkeur bekomt, dan zal men terecht mogen vreezen dat de jonge repetitors of hulpleeraars in alle kunst- en vakscholen zullen kunnen achteruitgeschoven worden krach ens de voorgaanden van Gent.’ De Regeering zou kunnen den schijn van rechtvaardigheid aannemen door een kampstrijd uit te schrijven. Dit ware integendeel onrechtvaardig! Immers, iedereen weet, dat een leeraar en toonzetter bijna geen tijd overheeft om zich in de praktijk van het orgelspel te blijven oefenen, zoodat zij - wat het spelen betreft - bij een virtuoos, wier taak het is zich uitsluitend met het ‘spelen’ bezig te houden, moeten achterstaan, schoon zij in de kennis der muziek, - de hoofdzaak als men onderwijzen wil - veelal verre boven den virtuoos staan. Schoon spel streelt het oor, maar daarmede leert men nog geene muziek kennen! Men moet hier dus rechtvaardigheidshalve, voortgaan op het verleden van den kandidaat. Mijnheer D'Hulst nu is een werker. Hij weet wat werken is, want zijne ouders waren menschen zonder fortuin en hij zelf was het vijfde van negen kinderen en moest, om de lessen van het Conservatorinm te kunnen volgen, steeds anderhalf uur wegs afleggen, te voet - 's winters in de bijtende kou, des zomers in de brandende hitte, maar altijd met den boterham en eenige duiten op zak. Ja, ja, het werk zit dien man in 't bloed en om de proef op de som te zetten willen wij hier eenige zijner scheppingen meêdeelen: 1 Meditatie voor orgel; 2 Finaal voor orgel; 3 Drie groote voorspelen en Fugen voor orgel; 4 Symphonie in vier deelen voor orgel; 5 Wiegelied voor orgel; 6 Tweestemmige studiën voor orgel; 7 Driestemmige studiën voor orgel; 8 Twee concertwalsen voor orgel; 9 Quartet voor strijkspeeltuigen: 10 Quartet voor piano en strijkspeeltuigen; 11 Nocturno voor strijkspeeltuigen; 12 Twee kleine Cantaten (mannenkoor, piano en orgel); 13 ‘De Wederkeering naar den oorsprong’ woorden van W. Bilderdijk, voor | |
[pagina 611]
| |
gemengd koor, strijkorkest piano en orgel; verder nog stukken kerkmuziek, verscheidene liederen, enz, enz. Zegt dit genoeg? - Ja niet waar? - Wij willen er toch nog iets bijvoegen, al ware het maar om de aardigheid; De WAAL Vilain, die thans te Oostende orgelist is en de plaats door D'Hulst aangevraagd, zou willen bekleeden, welnu die heer heeft in 1898 in de Kursaal te Oostende een concert gegeven, uitsluitend gewijd aan werken van den Vlaming, Mijnheer Adolf D'Hulst! Wij betwijfelen dus niet, of iedere Vlaming zal zich aan de zijde van dezen Vlaamschen toonkunstenaar scharen en wij hopen dat in de Vlaamsche dagbladpers een stem zal opgaan die doordringe tot bij den minister, opdat recht geschiede! Het is hoog tijd!! Dat verdringen van Vlamingen op het Conservatorium te Gent, zou nu wel mogen ophouden, dunkt ons! De Vlamingen moeten de oogen wat verder opensperren en beter inzien, dat men hen voor den aap houdt! Zij zouden best doen, wat minder ‘Vlaamsche Leeuwen’ in de lucht te zenden en wat meer handelend op te treden, dan zou de beklagenswaarde toestand niet bestaan, dien wij nu waarnemen. Wij besluiten met dezelfde woorden, waarmee Du Catillon zijn artikel eindigt: ‘Wij hebben genoeg aan 't geval Zimmer, van welken men de belofte heeft vereischt - om zand in de oogen te werpen - Vlaamsch te leeren binnen een termijn van zes maanden en die tot nu toe nog geen bewijzen heeft gegeven dit te kennen. Recht is recht! V.V. | |
NawoordBovenstaand artikel was reeds naar de drukkerij gezonden wanneer ons een Vlaamsch Antwerpsch blaadje in handen viel waarin het volgende gedrukt stond: ‘Eene kandidatuur. - - Wij vernemen dat de heer Leandre Vilain, orgelist van het Kursaal de Oostende, de plaats van leeraar van het orgel aan het Gentsch Conservatorium aanvraagt, plaats welke, door ontslag van meester Tilborghs, open is gekomen. Wij denken dat deze kandidaat alle kans van lukken heeft. Daargelaten zijn onloochenbaar talent, die hem in binnen- en buitenland, als een der beste orgelisten der wereld deed aanzien, bezit hij nog al de hoedanigheden welke een professor moeten onderscheiden. Dat hij geen geboren Vlaming is, mag als geene reden tellen om hem de plaats te ontzeggen, daar hij onze taal genoegzaam kent om de Fransch onkundige leerlingen allen noodigen uitleg te verschaffen. | |
[pagina 612]
| |
De ware reden waarom zijne kandidatuur door zekere pers wordt bevochten, is eer daarin gelegen, dat hij niet tot de loge behoort, buiten dewelke nog talent noch zaligheid te vinden is, volgens sommige politiekers. Het kunstlievende Antwerpen dat menigmaal in de gelegenheid gesteld werd, het talent van den heer Vilain te waardeeren, zou met genoegen zijne benoeming vernemen.’ Wij onderlijnden en laten nu de lezers zelf oordeelen over deze Vlaamsche verdediging van een Waal, die genoegzaam Vlaamsch kent enz. Wij merken hier enkel aan, dat mijnheer D'Hulst zoomin tot de loge behoort als mijnheer Vilain en wij overtuigd zijn dat het kunstlievend Vlaamsche Antwerpen aan de zijde van den Vlaming D'Hulst zal staan. Het geldt hier een zaak van Vlaamsch belang vooral en wanneer het zoo is, mogen wij ons niet door politieke of welke andere bijbelangen laten misleiden. V.V. |