Germania. Jaargang 4
(1901-1902)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 587]
| |
ons de booze reus zijn statige gedaante! Maar 't was alsof hij het licht schuwde, en zijn goedertierenheidGa naar eindnoot1 hem rouwde, want nauwelijks zichtbaar verdween hij reeds achter grauwe wolken, die zich eerst om zijn kruin samenpakten, dan zich ras tot aan den voet uitbreidden, wellicht om zijn naam Hekla of kapmantel niet te logenstraffen. Nu was hij - wie weet voor hoe lang - gehuld in een ondoordringbaren sluier, als wilde hij zijn helsche plannen in afgetrokkenheidGa naar eindnoot2 smeden. Maar wij hadden een zeldzaam schouwspel bijgewoond, want weinigen reizigers is het gegund, zelfs na langer verblijf, hem met dezelfde scherpe duidelijkheid te mogen aanschouwen! De Hekla, wiens hopgte nog niet nauwkeurig werd opgenomen, wordt volgen de laatste metingen geschat op 1557 meter. De hoogste berg van IJsland is hij dus niet, maar wordt in dit opzicht ver overtroffen door den Oeraefa jökull, den Snaefells jökull, den Eyafjalla jökull en den Herðubreið wier toppen gemiddeld tot een hoogte reiken van twee duizend meter. Niettemin stelt zijn naam alle andere in de schaduw - wel ten onrechte - maar, gelegen in een betrekkelijk bewoonde streek en bestijgbaar, terwijl de andere, of nooit of bijna nooit bestegen werden, daarenboven berucht door zijn menigvuldige uitbarstingen, heeft de volksgeest hem op een ongenaakbaren troon gezet... In de breede vallei tusschen de dubbele lijn van jökulls gelegen, op ongeveer vijf en twintig Eng. mijl van de Zuid kust, zou van zijn top een heerlijk panorama te ontdekken zijn, indien niet meestal regen, mist en sneeuw den blik belemmerdenGa naar eindnoot3. Weinigen die hem bestegen - de eerste was de Zweed, Uno von Troil, in 1772 - hebben den tochtGa naar eindnoot4 ‘lohnend’ gevonden en dit dreef mij ook, toon ik later in de buurt vertoefde, hem niet te ondernemen. Zeventien uitbarstingen worden den Hekla ten laste gelegd, de eerste in 1114 en de laatste in 1845. Kort na deze laatste uit- | |
[pagina 588]
| |
barsting, die zeven maand duurde, onafzienbare verwoestingen aanrichtte en de asschen tot over de Orkney eilanden bij Schotland joeg, werd de berg beschreven door de beroemde reizigster Mevrouw Ida Pfeiffer. Buiten deze zeventien uitbarstingen worden hem nog vier andere toegeschreven, de laatste in 1878, maar ten onrechte, want zij hadden plaats in de nabijheid van den berg. Deze uitbarsting van 1878 veroorzaakte een opening aan de zijde van den Hekla, waaruit de lavastroomen vloeiden over de gelukkig onbewoonde streek ten Noord Oosten gelegen, zoodat zij minder onheil konden stichten. De overlevering wil dat de eerste uitbarsting van 1114 veroorzaakt werd door een man, Saemunðr genaamd, die een koffertje in den krater wierp en aldus ‘den slapenden leeuw wekte’. De grootste rampen brachten de uitbarstingen van 1294, 1300, 1436, 1510, 1597 en 1845 te weeg. Is het dan te verwunderen dat de Hekla in de volkssagen een onheilspellende beteekenisGa naar eindnoot5 kreeg? Onder den berg plaatste men de helGa naar eindnoot6 en zijn gedreun was het klaaglied der verdoemden. Vooral na bloedige slagen, zag men hoe de zielen door den krater in de hei werden neêrgestort en in de middeneeuwsche spreekwijze iemand naar den Hekla zenden, stond gelijk met onze even vriendelijke verwensching: naar den duivel. Buiten den Hekla zijn nog twintig andere vuurspuwende bergen in IJsland bekend. De grootste zijn de Skaptár jökull ten Oosten, de Kötlugjá, ten Zuid Oosten van den Hekla, en de Reykjanes, in den Zuid Westelijken uithoek van IJsland. De Skaptár Jökull is berucht om zijn verschrikkelijke teisteringenGa naar eindnoot7 in 1783, toen 14,000 menschenlevens verloren gingen; 't zelfde jaar trad ook de Reykjanes in werking, een verschijnsel dat zich trouwens bij elke groote uitbarsting voordoet en het onderling verbandsGa naar eindnoot8 tusschen de verschillende vuurbergen van IJsland bewijst. | |
[pagina 589]
| |
Maar de zonderlingste aller zonderlinge bergen is de Kötlugjá die niet alleen puimsteen, asch of lava spuwt, waar bovendien ziedend water. Door de inwendige hitte smelten ijs- en sneeuwvelden, het water wordt aan 't koken gebracht en men stelt zich de verwoestingen voor die dergelijke overstroomingen hebben teweeg gebracht. Tot zelfs de aarde werd op groote afstanden naar de zee gespoeld in dier voegeGa naar eindnoot9 dat heden slechts nog de kale rots te voorschijn komtGa naar voetnoot(1). Schrikbarend is de geschiedenis van deze periodische uitbarstingen en de rampen die zij onder alle vormen over 't ongelukkig eiland hebben verspreid is een somber epos. Duizenden inwoners zijn verstikt, verbrand of verpletterd; heele dorpen in de diepte gestört; het vee uitgestorven, lavastroomen, asch- en puimsteenregens hebben heele vruchtbare dalen verwoest, rivieren zijn verdwenen of in kokend water veranderd, ijsschollen zijn gezakt, vlammen uit den bodem geslagen.... Hier en daar groeit enkel nog karig gras; veel meer gedijt er niet, en nog bezingt in teedere, gloedvolle woorden de rampzalige IJslander zijn dierbaar, zijn heerlijk vaderland.... Alma mater!... | |
XXIIJökull volgde op jökull; de eene nauwelijks van de andere gescheiden door een donkere streep, een kale steenoasis tusschen de onafzienbare ijswoestijnen. Onmiddelijk na de Eyafjall, een breede waterval, die er in de verte uitzag als een witte lap over de rots naar de zee toe gehangen. Het was de Skogarfóss, een minder befaamde maar niettemin machtige val, en naar de dampen te oordeelen, die ten hemel stegen en door den verrekijker duidelijk zichtbaar waren, kon men zich het oorverdoovend ge- | |
[pagina 590]
| |
druisch voorstellen. Dan de statige Myrdals jökull, met er achter de waterspuwende Kotlugjà. Wij volgden de kust waar zich nergens een teeken van leven openbaarde. Daàr, ver in 't Oosten, een zwarte stip, een rots die, van het vasteland afgesneden, den rug uit het water opstak als een sluimerende walvisch. Nader gekomen, bemerken wij eerst dat een boog deze rots met de kust verbindt: dit is de zuidelijkste uithoekGa naar eindnoot10 van IJsland, kaap Portland genaamd. De zee heeft een diep gat in de kust geboord, een reusachtige spelonk, onder de gewelven waarvan een mastschip met gemak zou kunnen doorvaren. De kapitein van de ‘Ceres’ wil het echter niet wagen. Nog eenige knoopen tot Hjorleifshöfði en dan zullen wij het land uit 't oog verliezen, want de kust vormt hier een uitgestrekte halve maan. Het is trouwens avond geworden, ten minste de zon verdwijnt achter de jökulls en bemaalt den hemel en de sneeuvlakten met de onwaarschijnlijkste tinten. Als waterverf smelten alle schakeeringenGa naar eindnoot11 door elkander; oranje naast bleekgroen, hemelblauw naast onyx en opaal vloeien harmonisch te zamen zonder merkbaren overgang... Langs de ‘Ceres’ dobberen tal van zeevogels; vetganzen en papegaaiduikers (mormon, alca arctica) die met vermakelijkeGa naar eindnoot12 haast den kop in het water steken totdat wij op een behoorlijkenGa naar eindnoot13 afstand verwijderd zijn.. Op 't dek heerschte een zalvende avondstilte, toen eensklaps welluidende tonen aan den achtersteven weêrklonken: verscheidene IJslandsche jongelieden, toekomende studenten op de Kopenhaagsche Hoogeschool, vergasttenGa naar eindnoot14 ons op een uiterst welkom concert. Met behulp van eenige ölflasken en een kistje sigaren, die een onzer reisgenooten hun ten beste gaf, in de noodige stemming gebracht, zongen zij tal van a capella koren, die bij 't omliggende tafereel wonderbaar werkten. Of nu deze wijzen - schier alle in mol - nationaal IJslandsch waren, kon ik niet te weten krijgen, maar zij herinnerden mij levendig aan de koren | |
[pagina 591]
| |
der Zweedsche en Finsche studenten. Het kenmerk der Noorsche muziek met haar eigenaardige wendingen en modulaties heb ik er echter niet kunnen in terugvinden, hetgeen mij eenigszins bevreemdde met het oog op hun gemeenzamen oorsprong. Maar dit bewijst echter niets tegen het oorspronkelijk karakter der IJslandsche muziek, dat wel degelijk bestaat, maar ten huidigen dage ongelukkig naar 't alledaagsch-moderne overhelt. De vorm was veelmeer gewoon classiek, welluidend maar zonder opvallende overgangen. De stemmen echter, glashelder en zuiver, getuigden van een stelselmatige opleiding. Er bestaan trouwens in IJsland verscheidene zangvereenigingen en over 't algemeen is de muziek een zeer beoefende kunst. De IJslandsche studenten hebben een Söngbok uitgegeven inhoudend 36 oorspronkelijke zangstukken waarvan er 16 in de Lydische toonsoort geschreven zijn. Muziek in IJsland, zooals in de meest andere landen, heeft haar oorsprong in de kerkelijke zangen, maar terwijl zij elders sedert de XVIe eeuw, door de ontwikkeling en de vermenigvuldiging der speeltuigen, instumentaal geworden is, bleef zij hier uitsluitend tot den zang beperkt. Aldus is het IJslandsche volkslied uit de middene uwsche kerkmuziek ontsproten met dit verschil dat de meeste tweestemmige liederen op quinten geschreven zijn, iets dat men in de middeneeuwen voor een muzikale ketterij - diabolus in musica - hield. Twee der populairste IJslandsche wijzen zijn door den Noorschen componist Johan Svendsen voor strijkorkest bewerkt. Wat er ook van de muziek op IJsland zij, zeker is het dat hier voor den muziekkenner nog een ruim veld open ligt: hij vindt hier een gelegenheid die hem nergens op aarde wordt geboden, namelijk het bestudeeren der middeneeuwsche muziek in de XXe eeuw. Een dergelijke studie zou het grootste nut opleveren en menig duister of betwist punt ophelderen. Reeds een Deensche | |
[pagina 592]
| |
oudheidkundige Dr. Angul Hammerich heeft onlangs in de Kopenhaagsche bibliotheek nasporingenGa naar eindnoot15 over IJslandsche muziek gedaan en menige parel aan het licht gebracht. Het oudste meerstemmig kerkelijk zangstuk door hem ontdekt is een op perkament geschreven Agnus Dei en deel van Credo door een zekeren Jón Thorlaksson in 1473 getoonzetGa naar voetnoot(1). Maar ter plaatse zelf diende dit onderwerp toegelicht te worden. Dat de IJslanders groote muziekliefhebbers zijn, bewijst reeds dat men op iedere pachthoeve ten minste een harmonica of een occarina vindt. Ik weet wel dat deze Instrumenten niet den hoogsten trap van muzikale ontwikkeling beduiden, maar onze boeren en visschers hebben het nog niet eens zoo ver gebracht op hun schuiftrompetten en fr. 2.99 bazaarviolen en zij houden er evenmin een Beckstein- of Steinwayvleugel op na, hoe wel voor hen niet zooals voor de IJslanders onoverkomelijke hindernissen in den weg staan. Naar 't binnenland kan niets zwaars of breekbaars vervoerd worden, en slechts op de kust vindt men hier en daar een klavier dat met een Stemmer nimmer meer in aanraking is gekomen - met het noodzakelijk gevolg dat op de toonladder de helft der sporten - alias noten - ofwel ontbreekt, ofwel verkeerd zit. Ik heb zelden meer bokkesprongen moeten maken om een gewone gam te verkrijgen dan op de piano van het Temperance Hôtel te Reykjavík. Maar, zooals ik hooger aanduidde, het gedurende lange eeuwen van 't vasteland afgesneden eiland heeft niet kunnen meêdoen aan de instrumentale ontwikkeling; de menschelijke stem is het eenige speeltuig geweest en op dit gebied moeten de IJslanders voor anderen niet onderdoen. Geef hun de middelen aan de hand en ik ben overtuigd dat zij, evenals de Finnen der jongste | |
[pagina 593]
| |
jaren, in staat zijn aan de edelste der schoone kunsten menige kostbare bijdrage te schenken. | |
XXIIIEr was weer land in zicht en allengskensGa naar eindnoot16 werd de streep aan den horizont duidelijker, verhoogde de kust. Maar het weder was nukkigGa naar eindnoot17 en slechts bij tusschenpoozen liet het ons toe een omvattenden blik over 't landschap te slaan; dan echter was het de moeite waard, want te midden der wolken en mistnevels verhief zich een nog reusachtigere massa dan te voren. Geen wonder ook: dit was de Oraefa jökull, een brok van de Vatna of Klofa jökull, de grootste gletscher der wereld. Zulke grillige vormen vertconden hier de ijsvelden dat ik dikwerf inbeeldige muren en huizen te zien kreeg. Met eenige verbeeldingskracht traden heele steden, met torens en koepels, grachten en vestingwerken te voorschijn, dermate dat de verrekijker niet overbodig was om het zinsbedrog te doen vervliegen.... Hier huisde slechts de Dood, roerloos, versteven, hopeloos. Een jonge Brit, William Lord Watts genaamd, is de eenige dien het gelukt is in 't jaar 1875 een vluchtigen blik te werpen in 't binnenste van deze woestenij. Het is een wonder dat hij vermocht terug te keeren om ons zijn wederwarigheden te verteilen; andere indringers heeft Zijne Majesteit Vatna Jökull tot dusverre zegevierend afgeweerd. Achter deze vervaarlijkeGa naar eindnoot18 massa, in noordelijke richting, verheft zich de Díjngjufjöll, een bergketen in 't midden waarvan zich IJslands grootste maar geheimzinnigste, eveneens door Watts ontdekte vuurspuwende berg, de Askja bevindt. Den IJslanders zelven was deze berg, de knoop van hun vaderland, onbekend tot 1875, in welk jaar hij zich door een ontzettende uitbarsting berucht maakte. Deze reuzenkrater zou een opening | |
[pagina 594]
| |
hebben van ongeveer drie en twintig vierkante mijl! Ongelukkig is deze berg evenals de meeste andere vuurspuwende bergen van IJsland, wetenschappelijk nog onvoldoend onderzocht. Het grootste gedeelte der zoo menigvuldig een belangrijke natuurverschijnselen berusten trouwensGa naar eindnoot19 nog op gissigenGa naar eindnoot20 of onnauwkeurige gegevens. Vermoedelijk heeft de Askja zich nog tal van andere uitbarstingen te verwijten, daar echter de berg zelf onbekend was heeft men deze steeds toegeschreven aan den ongenaakbaren Vatna jökull. De schepen van Det Forenede Dampskibselskab doen verscheidene plaatsen op de Zuid- en Oostkust aan, als daartoe behoefteGa naar eindnoot21 bestaat, dus als er goederen te vervoeren zijn, hetgeen niet iedere maand het geval is. Dit verwondert minder als men de gelegenheid heeft een dezer zoogenaamde dorpen of gemeenten te bezoeken. Gewoonlijk bestaan deze maar uit een enkele hoeve, misschien twee of drie, op aanzienlijke afstanden van elkander gelegen, met als middenpunt een kerkje of houten kapelletje, waarvan de priester zelf een dier hoeven bebouwt. Toch dragen deze dwerggemeenten namen die met dikke letters op de landkaart vermeid staan. Het geeft soms - maar eilaas op de landkaart alleen - den indruk alsof de streek dicht bewoond was; in werkelijkheid echter steekt in dit opzicht het kale Siberië hier nog de loef af. Wij stevenden dus Berufjörðr (Beerenfjord) en Fáskrúðsfjörðr die in het beste seizoen trouwens maar tweemaal 's jaars bezocht worden, voorbij, am eenige uren te gaan vertoeven in de ‘groote’ havens van de Oostkust Eskifjörðr, Seyðisfjörðr en Vopnafjörðr. Deze namen duidden reeds aan dat de streek hier een ander aanzien had gekregen. De onherbergzame, onvertrouwbare kust was nog steeds even steil, de rotswanden nog steeds even hoog, maar door breede diepe scheinen drong nu het zeewater ver het land in, met zijwegen en zijbochten, met | |
[pagina 595]
| |
kapen en eilanden. Nu ging de IJslandsche kust haar eigenaardig karakter aannemen, uitgetand, hoekigGa naar eindnoot22, gekerfd met sierlijke krommingen als reusachtig kantwerk. Men werpe slechts een blik op de landkaart om overtuigd te wezen hoezeer de natuur hier vreemdsoortig is te werk gegaan. De ijsbanken en ijsschollen hebben grootendeels aan de vorming der IJslandsche kusten bijgedragen, en zonder bepaaldGa naar eindnoot23 aardrijkskundigeGa naar eindnoot24 of geoloog te zijn, merkt men toch zoodraGa naar eindnoot25 den invloed van deze ijsmassa's, die door hun wrijving op 't harde gesteente diepe sporen hebben achtergelaten. Sedert 1817 is de scheepvaart om de kust min of meer vrij. Het is een bekend feit dat de reuzenijsbank, die sedert vier eeuw de heele Noordkust omknelde, dat jaar na een buitengewoon zachten zomer losbrak, en bij kapitein Ross het denkbeeld verwekte zich door deze scheurGa naar eindnoot26 heen een weg naar de Noordpool te banen. Nog steeds hoopen zich langs de Noord- en Oostkust ijsbanken op, die soms een oppervlakte van eenige duizend vierkante mijl beslaan, door zeestroomingen van Groenland hierheen worden gedreven, en de scheepvaart gedurende de wintermaanden belemmeren. Hoe meer en hoe langer IJsland deze ijsmassa's tegenhoudt, hoe beter voor ons, want onze winter zal dan zacht zijn; wordt hun de weg niet versperd, dan verheugen zich de IJslanders, maar zullen wij klagen over buitengewone koude: Europa's brood is IJsland's dood. Aldus oefent IJsland op het klimaat van 't Noorden van Europa, maar tot zijn eigen nadeel, een aanzienlijken invloed. Zonder IJsland zouden onze streken vermoedelijk onbewoonbaar worden. |
|