Boekennieuws
Ich, Liedeskunst von Louis Wolff-Cassel. Vierte Auflage. E. Pierson's Verlag, Dresden, 1902. Preis 2,50 Mk.
Niet ten onrechte heeft de dichter het veelomvattende woordje ‘Ich’ als titel gekozen voor zijne verzameling van gedickten. Geene bladzijde toch treft men in dezen bundel aan, waar de persoonlijkheid van den dichter niet opvalt, want Wolff is een dergenen die eene sterk eigen kleur geven aan alles wai zij te zeggen hebben. De oplossing van het groote wereldraadsel ‘Liefde’ is het vooral wat hem bezig houdt en de kern van haar wezen tracht hij nu eens in fijnspottende, dan weer diep wijsgeerige verzen te doen kennen.
Wolff is een dichter, die niet vasthoudt aan uitwendig vert on, maar zijne onderwerpen keert en wendt en u naar de ziel tast. Niet overal kunnen wij met zijne wijsgeerige opvatting van het leven instemmen; toch meenen wij daarom niet minder, dat hij door de diepte van zijn denken, de klankrijkheid van zijn taal en de verscheidenheid van zijne onderwerpen, in onze boekerijen zich opdringt.
Juranitsch
* * *
Nicolaas Zannekin, maatschappelijk drama in vijf bedrijven, in blanke verzen, door Frans Van den Weghe.
De heer Van den Weghe is geen onbekende in de letterwereld. Hij schreef reeds een paar werken over de Geschiedenis van het Onderwijs der Volkstaal en die der Nederlandsche taalstudie in Vlaanderen en nog eerlang zullen van hem ‘Letterkundige Opstellen en Critieken verschijnen.
Met ‘Nicolaas Zannekin’ - ik ken geen ander tooeelstuk van den schiijver - waagt hij zich nu ook op dramatisch gebied. Dat hij ten volle geslaagd is zou - bij een eerste werk - allicht moeten verwonderen; di[t] is schrijver ook niet en dit kon men reeds uit het inleidend woord van zijn werk opmaken.
Ik heb een hekel aan ultleggingen die bij een tooneelwerk voorafgegeven worden; dit is, meen ik, een bewijs dat de schrijver het zwakke van zijn werk zelf vat en waarom zou men wel kunnen vragen, iets uitgeven waarvan men vooruit bewust is dat het zwak is! - Uit de handeling van het drama zelf, b.v., moet men kunnen zien, dat (met het oog op Zannekin) het vierde bedrijf ‘de veraanschouwlijking van den strijd tusschen twee drijfveeren voorstelt: liefde tot de vrouw en lief e tot het volk’ zonder dat de schrijver ons dit vooraf doet opmerken. Dat het laatste bedrijf historisch waar is, hoef ik evenmin te weten, meen ik, daar het mij in een drama vooral om handeling, karakters en hartstochten te doen is en poetische waarheid volstaat. Overigens zal het niemand invallen een historisch tafereel aftekeuren omdat het niet getrouw naar de bekende bronnen is geschilderd: hoofdzaak is en blijft dat het schilderij goed ineenzit, uit het oogpunt van kleur en teekening voldoet, schoone vormen voorstelt. Historische waarheid mag er bijkomen - bij het drama zoowel als bij de schildering - maar hoofdzaak is dit vast niet. Verder is het ons in het drama toch niet te doen omwat werkelijk zòò geschied is, maar wel omwat zóó had kunnen zijn en zal de tooneelschrijver ons vooral aantoonen dat zulke persoon met zulk karakter, in zulke omstandigheden niet anders handelen kon dan zooals hem de schrijver liet handelen.