| |
Aan Kruger en zijn Helden!
Onder bovenstaande opdracht heeft de dichter Hubertino een Dithyrambischen Huldezang geschreven, die nog deze maand het licht zal zien en wel geroepen schijnt, bij alle boerenvrienden het gretigst onthaal te genieten.
De heele beschaafde wereld door, hebben we gedichten en spotprenten zien verschijnen, waarbij Engeland naar het hart gestoken werd. In Hubertino's Huldezang worden de laffe Engelschen op geen mindere wijze uitgekleed, dan dit de hevigste hekeldichten of - prenten reeds deden. Wij deelen er eenige verzen uit mede, opdat onze lezers een voorsmaak zouden hebben
| |
| |
van het edele dat de dichter bezield heeft, wanneer het gold het ellendige schurkenras dat in Transvaal huishoudt te brandmerken.
‘Of men de Britten kent! - Met twintig tegen tien,
En dan, dan nog den Boer in 't oog niet durven zien!
Nog vluchten, laf en bang, als afgebrakte hazen;
Maar nauw'lijks buiten schot, nog bleek, half dood van schrik
Daar staan te brallen reeds als vuige vechtersbazen,
Met bollen, batschen trots en onbeschoften blik;
Ja, groote helden zijn en 't staal doen ramm'len dààr,
De dapp're Beeren hen niet op de hielen zitten:
Ziedaar, o volk'rendom, den heldenmoed der Britten!
Of men de Britten kent! - Met veertig tegen tien,
En dan, dan nog den Boer in 't oog niet durven zien!
Nog vluchten laf en bang, als afgebrakte hazen,
Maar eenmaal buiten schot,
Den angstblok nog op 't hart, de schrikklem in den strot,
Of daar te werk dan gaan als echte rooversbazen;
Daar, - na de schandelijkste vlucht
De walgelijkste wraaktooneelen! -
Daar 't onverbidd'lijk monster spelen,
Brooddronken, dol van plunderzucht!
Daar tieren, buld'ren en tempeesten;
Als opgehitste wilde beesten;
Daar alles met ontzetting slaan;
Daar breken, branden, rooven, moorden;
Daar langs de rijkste, weeld'rigste oorden
Noch muur noch schutsel laten staan;
Als beulen, zonder hart en bloed,
Het wicht daar aan zijn wieg ontscheuren
Den lamme van zijn leger sleuren,
De kraamvrouw uit het bed waar zij in baren moet:
| |
| |
Afgrijs'lijk is 't, niet waar? Afgrijs'lijk voor de Boeren!
En dàt, dàt heet de Brit: heldhaftig oorlogvoeren!
Of men de Britten kent! - Met zestig tegen tien,
En dan, dan nog den Boer in 't oog niet durven zien!
Nog wijken, laf en bang, nog laf en eerloos vluchten;
En wijken achteruit, waar niets meer is te duchten,
Daar, met hun duizendtallen stout en sterk,
Topwild en - woest als barbaren aan 't werk,
Grier'lende grijsaards en wagg'lende wichten
Sleepen en sleuren met barsche gezichten;
Zieken, gekwetsten, tot stervenden toe,
Beestig doodmart'len in duivelsche woe;
Vluchten voor mannen, maar kind'ren braveeren!
Vrouwen bezoed'len en maagden onteeren:
Ziedaar den roem der Britsche vlag!
En dan, wat nooit de wereld zag,
Nog zelfs bij geen barbaren,
Dan 't walg'lijkst wanbedrijf der eeuwen evenaren!
Dan, gansch vertijgerd, gansch ontmenscht
En heel de wereld door vermaledijd, verwenscht,
Dan al die schepsels, zwak en broos,
Gansch hulp- en hoop- en haveloos
Ontredderd, berooid en van alles beroofd,
Zonder dak, zonder bed, zonder steen voor hun hoofd,
Met bijst'ren duiv'lengrijns in heische folterkampen
Als slachtvee op elkander stampen:
Afgrijs'lijk is 't, niet waar? afgrijs'lijk, voor de Boeren!
En dàt, dàt heet de Brit: grootmoedig oorlogvoeren!
Of men de Britten kent! - Met tachtig tegen tien,
En dan, dan nog den Boer in 't oog niet durven zien,
Nog rillen, laf en bang, als kinderdwergendommen,
| |
| |
Maar buiten het bereik van Botha's keurkolommen,
Daar, in het wereldtergend kamp,
Dàar elke bete broods, bromvloekend neergesmeten
Als voedsel voor een' hond, doen in den modder eten;
Daar, in die onafzienb're ramp,
Dáar al wat weerloos is als razenden kastijden,
En gansch een heldenvolk uitmoorden door het lijden;
Daar 't roemvol Boeren-Pantheon
En 't Schandekapitool van 't eerloos Albion
Met meer dan vijftienduizend kinderlijken;
Daar het verstomd heelal, in 't walg'lijkst tijgerspel
Dat ooit genie zal scheppen,
De afgrijselijkste brok uit Dantes folterhel
Als slijk in 't wezen kletsen.
En tot Herodes zelfs met gansch het beulenras
Doen huiveren van walg en rillen in zijn asch:
Afgrijs'lijk is 't, niet waar? afgrijs'lijk voor de Boeren!
En dàt, dàt heet de Brit: roemzuchtig oorlogvoeren!
Of men de Britten kent! - Met honderd tegen tien,
En dan, dan nog den Boer in 't oog niet durven zien?
Ellendig beven nog als lamme dwergendrommen,
Door schrik vernietigd en verplet;
Maar, buiten 't oorlogsperk der vliegende kolommen
Van d'onbevrozen held, van Adriaan de Wet,
Daar, - fier en trotsch als Britsche hanen,
Op pantsertreins, langs blokhuisbanen,
Verschanst gelijk een kind en honderd tegen tien,
Daar aan de gansche wereld
In 't gruwelijkst schouwspel laten zien,
Dat er slechts muggenbloed in hunne borsten perelt;
Ja, daar als 't eerloost rot, daar als het laagst gespuis,
Van lafheid tot in 't merg doortrokken,
Zich bergen achter vrouwenrokken,
| |
| |
Wegvluchten achter 't Roode Kruis,
En dààr dan, stout en onverschrokken,
Aanvuuren op den held, die zich met bloote borst
Vlak over zooveel lafs in 't strijdperk wagen dorst,
Ja, dààr hun menschennaam met zooveel slijk besmeuren
En zich met lijf en kop, door zooveel schande sleuren
Dat ze over heel de wereld, tot in 't verst gewest,
Als Kaïns zijn vervloekt, verafschuwd als de pest;
Afgrijs'lijk is 't, niet waar? afgrijs'lijk voor de Boeren!
En dàt, dàt heet de Brit: als ridders orologveeren!
Naar we vernemen zal 20% van den verkoop in de kas gestort worden voor weduwen en weezen van gevallen Boeren. Wij komen hier later op terug. J.H.
|
|