Germania. Jaargang 4
(1901-1902)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Nieuwe Geest
| |
Eerste tooneel
dr frederik
(terwijl de gordijn opgaat. Leest):
‘Laat uw licht alzoo | |
[pagina 455]
| |
schijnen voor de menschen, dat zij uw goede werken mogen zien en uwen vader, die in de Hemelen is, verheerlijken.’ (Sluit den bijbel. - Gaat tot zijn boekerij en neemt een boek; gaat tot de dubbeldeur en opent een deel ervan. - Frissche morgenlucht stroomt binnen). Lieve morgen - wreede avond!
(Gaat naar buiten en sluit de deur).
| |
Tweede tooneel
kaatje
(komt van rechts op, hoort nog de laatste woorden van Dr. Frederik).
‘Lieve morgen - wreede avond.’ Er moet weer iets omgaan in hem. Arme doctor, ge vergaat als sneeuw voor de zon en redden zal men u niet! (Schuift de gordijnen weg; het volle zonlicht stroomt naar binnen. Men ziet de bloeiende boomen in den tuin). En nog even stijfhoofdig als vroeger! - En dan Betsy nog! - - (Merkt den bijbel). Ja, zie je, elken morgen hetzelfde. 't Is of hij zonder zijn bijbel niet leven kan. (Legt het bijbelboek op den lessenaar) De menschen spreken raar over hem en dan kennen ze hem nog niet. (Mevr. Boodt van links op). Dag, Mevrouw.
| |
Derde tooneel
mev. boodt
(blikt naar buiten).
Wat heerlijk wêer, Kaatje! - Open toch de ramen! (Zij opent het raam links; Kaatje opent het raam rechts van de dubbeldeur).
kaatje:
Lieve morgen - wreede avond, mevrouw.
mev. boodt
(die ook de dubbeldeur ver openwerpt, zoodat men een prachtig uitzicht heeft op den tuin: Verschillende boomen staan in vollen bloei. Een frissche lentegeur dringt de veranda binnen. Men bemerkt een pad, dat leidt van den ingang tot aan het tuinhek. Dit pad is van weerskanten beplant met perelaars, die nu ook bloeien. Achter het tuinhek een straatweg en daarachter akkers. In de verre verte het dorpken met torenspits).
Dat is aardig gezegd, Kaatje. - Is Frederik al op? - | |
[pagina 456]
| |
kaatje:
Ik leerde het daarjuist van hem. Hij ging wandelen.
mev. boodt:
Merkt ge nog geen beterschap aan hem, Kaat? (Kaatje zwijgt). Hij is toch, dunkt me, veranderd in den laatsten tijd - -
kaatje:
Ge hoort de menschen niet klappen zooals ik, mevrouw.
mev. boodt:
Wat zeggen ze? (Kaatje zwijgt) Spreek ronduit, Kaat!
kaatje:
Ze spreken zonderling over hem, vooral de werklui.
mev. boodt:
Dat doet de burgerij ook. - En toch, Frederik komt bij niemand - -
kaatje:
Meent ge, mevrouw?
mev. boodt:
Hebt ge hem ooit bij iemand gezien?
kaatje:
Neen. - Maar als hij gaat wandelen en het wil lukken dat men hem aanspreekt, dan spreekt hij van dingen die niemand verstaat. - Mijnheer - ge weet het, mevrouw - heeft hem soms al erge woorden - -
mev. boodt:
Ten onrechte. - We weten niet wat hij wil, 't is waar. Hij weet wellicht zelf niet, wat hij behoeft. Maar hij is toch geen gek, Kaatje. (Zij is terneergeslagen).
kaatje:
Op ver na niet.
mev. boodt:
Hij zou minder moeten studeeren. -
kaatje:
En meer wandelen.
mev. boodt:
Die boeken doen hem geen goed. -
kaatje:
't Zit hem in 't bloed, geloof ik. 't Zal er moeilijk uit.
mev. boodt:
Ongelukkig. (M. Boodt komt aan het raam links voorbij). Goeden dag, Karel! (Tot Kaatje). Zorg maar dat we vroeg eten. - Frederik zei me gister, dat wellicht van namiddag zijne vrienden komen. Hij verwacht brieven.
(Kaatje links af. Mev. Boodt gaat tot de dubbeldeur waarlangs Mr. Boodt binnen komt).
| |
Vierde tooneel
mev. boodt:
Zijt ge al eens rond den tuin geweest? | |
[pagina 457]
| |
mr. boodt:
't Is recht aangenaam daarbuiten. Echt zomersch weer. We zullen dit jaar veel fruit hebben, Elodie.
mev boodt:
De tuin is één bloem.
mr. boodt:
En zeggen dat we bijna zoo 'n prachtige brok moesten kwijt raken.
mev. boodt:
't Is gelukkig zoo niet geworden.
mr. boodt:
't Had zoo kunnen zijn. Was het geen kaakslag geven aan heel het dorp, toen met de Serenade? (Mev. Boodt knikt bevestigend). Het is toch de eigendom van den burgemeester, vrouw.
mev. boodt:
Hij vergeet licht.
mr. boodt:
Zonder mijne bevriendheid met hem zaten we op straat. - We hadden gedacht dat Frederik zich anders zou gedragen. Hij gaat maar immer zijn weg. Hij houdt vergaderingen, raast van kunsttempels en wat weet ik al! - 'k Begin nu waarlijk te gelooven dat hij gek wordt, vrouw!
mev. boodt:
Karel! Gij weet, de dokter - -
mr. boodt:
Luistert hij naar dokter Paul? Rusten moet hij. Wandelen, - Geen boeken, zegt de dokter. - ‘Kwakzalver’ verwijt hij mijnheer Paul! - Rust hij? (Mevr. Boodt knikt ontkennend) Hij is ziek, ja. Maar hij maakt zich met den dag hatelijker in 't dorp. - 'k Heb gister den tuinman met zijn knechten weer iets hooren razen van een meeting, van onzen burgemeester en wat weet ik al, 'k heb er geen acht op geslagen. - Maar als ik mij herinner, was Frederik gister erg opgewonden toen hij binnenkwam.
mev. boodt:
Dat was hij.
mr. boodt:
Wie weet heeft hij wêer geen uitval op den burgemeester gedaan. Hij durft alles! -
mev. boodt:
Moest hij dàt beginnen! (Men ziel door het raam den briefbode van rechts over den straatweg komen. Hij opent het tuinhek en komt op de veranda af, terwijl hij een deuntje fluit en
| |
[pagina 458]
| |
zijn stok in de hand ronddraait). Hebt ge den heer Pastoor geschreven?
mr. boodt:
Zeker. (Briefbode binnen met vier brieven voor Frederik, een naam kaartje onder omslag voor M. Boodt en eenige dagbladen van verschillende politieke kleur. Het zijn alle Fransche bladen, een paar slechts uitgezonderd: ‘De Vlaamsche Strijd’ en ‘Neerlandia’).
| |
Vijfde tooneel
briefbode:
Goeden dag!
mev. boodt:
Dag, bode!
briefbode:
Schoon weer vandaag, mevrouw. - (Reikt alles aan Mevr. Boodt over). Er zijn brieven bij voor meneer Frederik.
mev. boodt:
Aangenaam weer, bode.
briefbode
(even groetend).
Mevrouw, menheer - - (Gaat terug naar den straatweg, fluit een deuntje en zwaait zijn wandelstok. Hij gaat links de straat op).
| |
Zesde tooneel
mev. boodt:
Dat 's voor u. (Geeft de Fransche bladen aan M. Boodt). Dit ook. (Reikt hem het naamkaartje over, welk M. Boodt leest). Dit is voor Frederik. (Legt de vier brieven en Vlaamsche bladen op den lessenaar). Komt de pastoor?
mr. boodt:
Misschien. (Reikt aan Mevr. Boodt het kaartje over, die het in ziet). Hij heeft Frederik van kindsbeen af gekend. Hij zal hem misschien nog goed krijgen. Slaagt hij niet - -
mev. boodt:
Frederik zal luisteren, Karel.
mr. boodt:
We zullen nog wat hopen, Elodie. - We hebben al zoolang gehoopt. - Hij mag zich niet blijven ophouden met die Vlaamsche beweging. Hij moet een ander gezelschap zoeken. - Van wie komen die brieven weer? Natuurlijk van artisten! (Hij neemt zijn zakdoek en hoest) , Schrijver,
| |
[pagina 459]
| |
bouwkundigen, toonkunstenaars, die kent hij - al mannen met talent misschien, 'k betwist niet, maar die Frederik niets vooruit kunnen helpen. Ze hebben meestal zelf niet! 'k Heb het hem al zoo dikwijls gezegd, ik word het moede! (Hij hoest). De kunst is maar goed voor rijke menschen. Frederik maakt er een levenszaak van. (Hoest opnieuw) Hij wroet, hij werkt, hij studeert, hij schrijft en al wat hij doet zal geen greintje verandering brengen! Integendeel! De menschen lachen hem uit. - Nog geen veertien dagen geleden, sprak me dokter Paul ook over hem en keurde zijn handelwijze af.
mev. boodt:
Zoo gaat het.
mr. boodt:
Wat geeft ons dat Flamingantisme! Frederik zou beter doen voor zijn geldzak te zorgen. - Neen! Neen! het kan zoo niet blijven duren! -
mev. boodt:
Ik ben ook van uw gevoelen, maar - -
mr. boodt:
Het is niet te ‘maren’! Wij hebben hem veel te veel toegegeven! Wij hadden hem maar niet moeten laten studeeren, maar een ambacht aanleeren.
mev. boodt:
't Ware misschien best geweest!
mr. boodt:
Met de kennissen die hij bezit ware een ander al lang tot de hoogste ambten geklommen. - Had hij gewild! we hadden trotsch op hem mogen zijn! Hij zou naam gemaakt en roem verworven hebben. Nu verdient hij nog altijd niets, integendeel! -
mev. boodt:
Ik heb me ook in hem vergist.
mr. boodt:
't Is ongelukkig - - (Poos). Komen zijn vrienden weer niet vandaag? (Mev. Boodt knikt bevestigend). Dat moet ook ophouden!
mev. boodt:
Zeg hem nu toch niets vóór ze hier zijn.
mr. boodt:
Neen. - Maar 't is de laatste keer dat die heeren nog in mijn huis komen! Er moet een eind aan! - | |
[pagina 460]
| |
mev. boodt:
Als hij niet van een plaats hield, had hij ten minste naar een begoed meisje kunnen uitzien. -
mr. boodt:
Hij zoekt zijn ongeluk, vrouw. Ge had Betsy van in den beginne moeten uit ons huis houên!
mev. boodt:
Kon dat? - Betsy is deftig. Konden wij voorzien dat Frederik haar beminnen zou? - En om zoo nu opeens dat meisje den toegang tot ons huis te verbieden - - dat zou te veel opgang maken. (Men bemerkt Dr. Frederik, die van rechts de baan opkomt, in een boek lezend).
mr. boodt:
We zullen wel op een andere wijze een stok in dat wiel steken. - (Staat recht). Ginder komt hij. Weeral lezen!
(Dr. Frederik komt den tuin in, op de veranda af.)
mev. boodt:
Laat er nu maar niets van blijken.
mr. boodt:
Ik beklaag hem. - (Gaat naar rechts). Ik wil mijn kranten lezen. Komt de heer pastoor en ben ik soms niet hier, zoo roep me dan. -
(Rechts af.)
| |
Zevende tooneel
mev. boodt
(Op Frederik toetredend, die zijn boek sluit en de trap van de veranda opkomt)
Mijn Frederik -
dr frederik:
Lieve, lieve moeder - -
mev. boodt:
Weeral lezen - (Frederik legt zijn boek naast het bortsbeeld van Socrates neer). De dokter - -
dr frederik:
Dokter Paul weet niet wat hij zegt, moeder -
mev. boodt:
Hij is zoo goed voor u - -
dr frederik:
Hij is 'n geldman. - Hij lacht te veel -
mev. boodt:
De studie - -
dr frederik:
De studie is mijn leven. - De studie, moeder, is als de zon: ze is het leven; ze is als de storm: ze verkwikt. Ze is een gaaf van God, want ze is oneindig, moeder, oneindig, stel u voor: oneindig - - | |
[pagina 461]
| |
mev. boodt:
Ge zijt ziek, Frederik.
dr frederik:
Denkt ge?
mev. boodt:
Ge overwerkt u?
dr frederik:
Denkt ge?
mev. boodt:
Ge moet rusten. -
dr frederik:
Kent ge de woorden: ‘Ich habe keine Zeit müde zu sein?’
mev. boodt:
Ge moogt zoo niet nadenken - -
dr frederik
(Poos)
Hoe zou ik dàt ontleeren?
mev. boodt:
Ge spreekt zoo dikwijls van zelfbeheersching.
dr f ederik:
De geest is uit God, wil tot Hem terug. - Ik mag, ik kan hem niet bedwingen. - Niet meer denken; dan slechts nog gevoelen!
mev. boodt:
Ik begrijp u niet.
dr frederik
(Hare handen grijpend):
Moeder, ik tracht een mensch te worden, een edel mensch -
mev. boodt:
Zoon. -
dr frederik:
Iemand die dàn edele menschen zal kunnen vormen. Een mensch die niet vasthoudt aan de aarde. Niet een droogstoppel, moeder. Maar een mensch die denkt en gevoelt, die zijn God lief hebben kan met hoofd en hart, niet met het hart alléén. - Een volmaakt mensch.
mev. boodt:
Frederik - -
dr frederik:
Laat me uitspreken. Ge kent geen menschen. Ge spreekt met geen menschen. De menschen van ons dorp zijn geen menschen, moeder - -
mev. boodt:
Maar Frederik! -
dr frederik
(Koortsig)
Zijn geen menschen! - Het zijn huichelaars! aardwormen! wormen! moeder, - - ongediert!
mev. boodt:
Frederik! -
dr frederik
(drukt haar vast aan zijn hart)).
't Zijn duivels! duivels! Ze kennen enkel goud! Van goud droomen ze, voor | |
[pagina 462]
| |
goud verkoopen ze hun ziel, moeder, hun ziel, het heiligste dat ze hebben; hun ziel, geleend goed van God, moeder, hun ziel!! - Die verkoopen ze voor goud! Schijnheilige duivels! (Hij zijgt koortsig op een stoel en laat het hoofd in de handen rusten. Mev. Boodt legt haar hand op zijn schouder. - Poos).
mev. boodt:
Frederik. - - Frederik! - -
dr frederik:
Laat me een oogenblik alleen - - (Mev. Boodt opent de deur links om weg te gaan. Frederik staat recht). Moeder!
mev. boodt
(Terugkeerend):
Zoon?
dr frederik:
Kwam niets voor mij?
mev. boodt:
Ja, vier brieven en twee bladen. - Maar vermoei u nu maar niet. - Ik lei alles op uw lessenaar.
dr frederik:
Vrees niet, moeder. (Gaat naar zijn lessenaar. Mevr. Boodt links af. - Op dit oogenblik komen van links op de straat twee melkboerinnen met een kar met hond bespannen. De kar is vol met koperen kannen. Vóór het hek neemt een der boerinnen een kan uit de kar en komt den tuin in en gaal dan langs het raam links voorbij. Een oogenblik later keert ze terug, zet de kan in de kar en rijdt met de andere melkboerin verder de straat op, rechts af.)
| |
Achtste tooneel
dr frederik
(opent intusschen een der brieven - Leest vluchtig en vouwt hem dan toe).
Dat dacht ik wel. (Opent een tweeden brief en leest weer. - 't Zelfde met een derde). Zoo zijn ze nog van ochtend hier. (Neemt den vierden brief. Ziet op den omslag). Betsy, van u ook iets? (Opent koortsig. - Leest) : ‘Ik ben bij u, zoodra de beslommeringen hier thuis eenigszins afgenomen hebben - - Uw trouwe - -’ (Sluit den brief, bergt hem met de anderen in zijn tesch). Hoe zou ik u vergeten, die mijn ideaal moet helpen verwezenlijken! Volgt ge me thans niet, eens komt gij toch tot mij over - -
(Hij zoekt in zijn boekerij naar een boek, Legt het op zijn lessenaar. Werpt een
| |
[pagina 463]
| |
oogslag in den ‘Vlaamschen Strijd’ en ‘Neerlandia’. Intusschen komt aan het raam rechts Mr. Boodt voorbij en gaat langs het middenpad naar het straathek toe, de handen op den rug en in de handen zijne bladen gevouwen houdend. Bij de straat blijft hij staan en blikt over de velden. Van links op de straat komt de pastoor aangestapt, lezend in zijn brevier. Men bemerkt dat hij opziet en Mr. Boodt groet. Hij sluit zijn brevier, drukt M. Boodt de hand. M. Boodt noodigt hem binnen. Men ziet dat de pastoor zich verontschuldigt. Nogmaals handdrukken. Dan vervolgt de pastoor zijn weg, in zijn brevier lezend. Op dit oogenblik legt Dr. Frederik zijn bladen ter zijde en blikt even door het raam. Hij ziet den pastoor juist weggaan. Slaat het boek, dat hij zooeven nam, open. M. Boodt komt den tuin in naar de bloeiende boomen ziende. Dr. Frederik leest):
‘Habe nun, ach Philosophie,
Juristerei und Medezin
Und, leider! auch Theologie
Durchaus, studiert mit heiszem Bemühn.
Da steh' ich nun, ich armer Thor!
Und bin so klug, als wie zuvor;
Heisse Magister, heisse Doktor gar
Und ziehe schon an die zehen Jahr'
Herauf, herab und quer und krumm
Meine Schüler an der Nase herum -
Und sehe, dass wir nichts wissen können!’
........
(Sluit het boek en komt tot vóór het borstbeeld van Socrates. - Mijmert.)
‘Und sehe, dass wir nichts wissen können!’ (Luia). Zou 't waar zijn? - Tot niets dan, al ons denken, al ons zoeken, al ons trachten, al ons lijden? - - Ach, 't oude vers, ja!
(Blikt naar het raam. - Half luid).
‘Wijs hem natuur - - -’ (Staart mijmerend naar buiten. M. Boodt komt aan het raam links voorbij).
mr. boodt:
Frederik!
dr frederik
(Treedt nader tot het raam).:
Vader.
mr. boodt:
Zoudt ge 't raam niet sluiten? Daar is veel tocht. | |
[pagina 464]
| |
dr frederik:
Dat verkwikt me. (Mr. Boodt gaat links af. Op den straatweg van links komen Jaak Gustaaf en Ernst. - Frederik bemerkt ze). Daar zijn ze! Daar zijn ze! (Ze bemerken nu ook Frederik en werpen hem handgroeten toe, die Frederik van door het raam beantwoordt). Trouwe vrienden! - Redders van ons volk! - (Gaat naar de deur links). Kaatje! Kaatje! -
(Legt zijn boek op den lessenaar. - Kaatje van links op).
| |
Negende tooneel
kaatje:
Mijnheer Frederik -
dr frederik:
Sluit de ramen, Kaatje! Mijn vrienden zijn daar! Waar kunstenaars zijn als die, daar is de plaats heilig! - (Hij gaat langs de dubbeldeur naar de straat toe en ontvangt daar Jaak, Gustaaf en Ernst. Ze drukken hem de hand en komen allen op de veranda af).
kaatje
(Sluit de ramen).
Die vergaderingen houden niet op, - en altijd over zoo 'n zonderlinge dingen dat die heeren spreken! (Gaat rechts af. Frederik komt blijde binnen met de vrienden).
| |
Tiende tooneel
dr frederik
(Binnentredend).
Ja, recht welkom! - Ik dacht wel dat ge niet lang op u zoudt laten wachten.
gustaaf:
Zulke lieve brieven als die van u niet beantwoorden, ware misdadig.
dr frederik:
Zet u - (Ze zetten zich).
jaak:
Ik had Ernst geschreven of hij van morgen komen kon.
ernst:
Was zóó best.
gustaaf:
Dan konden we samen hier zijn.
dr frederik:
En wordt meest werk afgelegd, niet waar? (Allen knikken bevestigend. Mev. Boodt komt van rechts op. Allen staan recht en groeten),
| |
Elfde tooneel
mev. boodt:
Dag Heeren - (tot Frederik). Wenschen de heeren niets te gebruiken?
(Dr. Frederik blikt de vrienden aan).
| |
[pagina 465]
| |
gustaaf:
Dank u zeer, Mevrouw.
mev. boodt:
Zoo dring ik niet verder aan. (Tot Frederik) Wil ik de dubbeldeur ook sluiten, Frederik?
dr frederik:
Doe maar, moeder - (Tot zijne vrienden) Zet u -
(Mev. Boodt sluit de dubbeldeur en gaat links af.)
| |
Twaalfde tooneel
dr frederik
(Na een poos stilte).
Nu, vrienden -
gustaaf:
Hoe maakt ge 't, Frederik?
dr frederik
(Poos).
Slecht - als ik niet onder u ben. - Het is hier niet meer uit te houden.
jaak:
Nog geen verandering sedert onze laatste bijeenkomst?
dr frederik
(Poos):
Jawel - (poos) Ze maken me hier alle dagen zieker.
ernst:
Dat komt weer goed.
dr frederik:
'k Was gister in 't dorp, kwam toevallig met den burgemeester in gesprek. Die man laat me niet los, sedert ik zijn eerbetoon ontweek. Hij raakte de zaak weêr aan. - Hoe het kwam, weet ik niet, 'k was erg opgewonden, maar hij is van woede gaan loopen en de weinigen die 't afgezien hebben lachten. -
ernst:
Weten ze 't thuis?
dr frederik:
Wat bekommer ik er mij om? - Intusschen maken ze mij maar steeds zieker - - -
gustaaf:
Beterschap komt toch.
dr frederik:
Ge geeft me moed.
ernst:
Die ontbreekt u niet.
dr frederik:
En toch wanhoop ik soms voor mijn ideaal -
gustaaf:
Voor het ‘Klooster der Kunst?’
dr frederik
(poos)
Ja.
jaak:
Frederik! - (Dr. Frederik blikt droevig naar hem). Kent gij ons dan niet?
| |
[pagina 466]
| |
ernst:
Hebt gij ons niet gevormd?
gustaaf:
Heeft uw woord, zóó warm, zóó vertrouwend in de zaak van ons volk, ons hart niet doen opengaan?
jaak:
Ik kan van u zeggen: ‘Hij kwam, zag, overwon!’
ernst:
En ik?
gustaaf:
Is Ernst niet een bekeerling? - Hoe dikwijls hebt ge me gezegd: ‘Ernst heeft talent, maar hij misbruikt het. Hij moet naar ons overkomen?’
ernst:
Gij hebt mijne oogen doen opengaan, Frederik.
dr frederik:
(poos):
Ge zijt vrienden.
gustaaf:
Komen zal het wat gij gedroomd hebt (drukt Frederik's hand). Het klooster der kunst zal gesticht worden, Frederik, tot heil van ons dierbaar Vlaamsch volk!
dr frederik:
Met mannen als gij kan men alles verwezenlijken.
gustaaf:
Zoo wordt waarheid wat ge eens laast, Frederik -
dr frederik:
Ach ja, 't gedicht! het reine gedicht, weet ge 't nog - (Op zijne vrienden wijzend). Zij kennen 't nog niet.
ernst en jaak:
Welk gedicht bedoelt ge?
dr frederik:
Neen, ge kent het niet. (Staat op en gaat tot zijn lessenaar). Ik wil 't u voorlezen.
ernst en jaak:
O, ja! lees -
dr frederik
(Die een boek uit zijn boekenkast genomen heeft)
Er zijn zulke zoete herinneringen aan dat gedicht verbonden!
ernst en jaak:
Lees ons dan, lees - -
dr frederik
(Opent het boek).
Hier is het. (poos. Leest):
‘Weer is de lente gekomen, de lieve, de lachende lente,
Leven herscheppend op aard, leven en liefde en genot!
Heel de natuur ontwaakt bij het lauwe geluw van uw adem,
Lente! Ze rept zich en tooit feestlik zich op tot uw eer.
Immers, ge slaaktet op 't einde de boeien van d' ijzigen winter,
Dien ze met onwil droeg. Thans is ze vrij en ze juicht -
Thans is 't een zingen, een lachen; een loeien en stoeien; een kweelen,
| |
[pagina 467]
| |
Tsjirpen, een wiekengeklap over en door de natuur.
Thans is 't een klaatren, een schaatren, een vloeien, een groeien en bloeien,
Alles wat leeft en beweegt juicht: Het is lente en is blij.’Ga naar voetnoot(*)
allen:
Prachtig! (Frederik steekt het boek terug).
jaak:
Verzen die klinken als staal.
ernst:
Een heel schilderij.
dr frederik:
Toen ik dàt voor de eerste maal las, ruischte er een stem door mijn ziel en die sprak: ‘breng zoo een nieuwen geest in uw volk!’
allen:
Edel!
dr frederik:
En ik dacht: kon ik van 't harte mijns volks spreken, zooals de dichter zingt van de natuur.
gustaaf:
Dat zult ge eens -
dr frederik:
Want is het winter en koud en liggen de velden naakt, dood zijn ze niet, ze wachten een zoelen adem en ze ontwaken. - Het hart van ons volk is als het veld in den winter. Het is naakt, omdat het koud is rond dat hart.
allen:
Zoo is het.
dr frederik:
Maar het hart is niet dood! -
(Allen doen teekens van instemming). Het wacht den adem der Lente! Dan zal het warm worden, opengaan en het edele dat er in verborgen ligt zal groeien en bloeien. (Teekens van instemming). Want ons Vlaamsch volk is in de kern een edel volk, een onverbasterd, gezond volk! Een dapper volk, dat in de geschiedenis geschitterd heeft en nog schitteren zal, als we de ongezonde plekken, die het Romaansche element er reeds ingebracht heeft, verwijderen; als het vasthoudt aan zijn reine zeden, als het zijn taal blijft liefhebben -
gustaaf:
En zijn God.
jaak:
En meteen naast de Europeesche mogendheden zich zelfstandig wil ontwikkelen. | |
[pagina 468]
| |
ernst:
Dan wordt het nog eens een groot volk - -
dr frederik:
Dat zijn God met hoofd en met hart zal liefhebben. (Poos). Zwaar is de taak die gij op de schouders te torsen hebt, maar zoet is het te weten dat men zijn plicht daardoor vervult! - Zwaar is de taak, tiendubbel, honderdvoud zwaar, omdat ze rusten moet op enkelen en alleen van de taak verlichting komt, wanneer anderen meêgaan op den weg dien wij bewandelen. -
gustaaf:
Wij zijn u dankbaar.
dr frederik:
Plicht hoeft geen dank! - (Gaat tot zijn lessenaar en neemt zijn bijbelboek, dat hij in de hoogte houdt). Ik schonk den weg niet. De weg bestond reeds lang. Wij waren er van afgedwaald. Dit is de weg, kunstenaars, dien ge volgen zult! (Legt het bijbelboek op tafel). Kunstenaars zijt ge, een edel deel van de menschheid; het deel is niet het geheel! Denkers zijn er en vorschers, een ander deel, even edel, van de menschheid. De volmaakte mensch houdt beide deelen in zich! Wij willen volmaakte menschen worden; wij willen volmaakte menschen vormen. - Wie onbaatzuchtig wil zijn, wijde alles aan zijn volk! alles!
allen:
Wij zijn bereid!
dr frederik:
Godsdienst is geen wetenschap, wetenschap geen kunst. In het ‘Klooster der Kunst’, dat we stichten willen, zullen allen samengaan, want waar het hart alleen God liefheeft, wordt Hij maar de helft bemind; wij willen ons geheel aan hem wijden!
allen:
Zóó zij het.
dr frederik:
Denkers en kunstenaars zullen dus samengaan. -
jaak:
En de rest? -
dr frederik:
De rest zijn duivels. - De wereld is een wereld van philisters! -
ernst:
Daarom vluchten wij hen. | |
[pagina 469]
| |
dr frederik:
Mogen ze niet vluchten, moeten ze opzoeken! - De duivels waren engelen! - Er is iets goeds ook in een duivel! - Dat goede moet ontwikkeld worden! - (Men knikt toestemmend). ‘Gaat en verlicht de volken’ zegt de Schrift. - Dat de uitkomst van ons onderzoek onbaatzuchtig aan de jeugd onderwezen worde, dan zal het latere geslacht een volk zien, veelzijdig ontwikkeld en edel. -
gustaaf:
We zijn bereid alles voor dat ideaal te offeren.
dr frederik
(Kalmer. Stilaan met meer vuur):
‘Gij hebt talenten ontvangen om er meê te woekeren’ zegt de Schrift. - Gij zijt kunstenaars, zegt me, begrijpt ge die woorden?
allen:
Wij begrijpen ze.
dr frederik
(poos).
‘Geef aan wie van u vraagt en wend u niet af van hen die van u wil leeren’. - Ge zijt kunstenaars, zegt me, begrijpt ge die woorden?
allen:
Wij begrijpen!
dr frederik
(de handen naar hen uitstekend).
Al wie dorst heeft, hij kome naar u en drinke! - Ge kent uw plichten; gij zijt mijn echte, trouwe vrienden; gij wordt de redders van uw volk; gij brengt den nieuwen geest in Vlaanderen. Dat die geest zich overal verspreide! - Gelukkigen, die onbaatzuchtig hart en geest der menschheid offert!
allen
(staan recht en drukken Frederik de hand).
Wij volgen u.
dr frederik:
Hij, die de grillen van een volk voldoen wil, hoort niet tot u! - Uw plaats is bij de kudde niet, maar wel vooraan. De zwakken gaan in menigte, de sterken gaan alleen.... De vloed van het halfslachtige wast fel en dreigt de dijken van het Ware en 't Goede en 't Schoone meê te sleuren! - Dat uwe borst den stroom in zijne dolle vaart een dijk zij en kunt gij hem niet ophouden,
dan liever nog gebroken worden en vermorzeld dan u te laten slingeren op zijn golven
| |
[pagina 470]
| |
allen:
Wij volgen u!
dr frederik:
Een nieuwe geest zal opgaan over ons volk, voor de volken, wanneer èn Wetenschap èn Kunst èn Godsdienst als deelen zullen zijn van één geheel. - Daarom dringt zich het Klooster der Kunst op! -
allen:
Wij scharen ons om u!
dr frederik:
Geen eed daarop. Uw woord zij ja, ja; neen, neen!
allen:
Zoo zij het!
dr frederik:
Het Klooster van de Kunst rijze uit den grond!
allen:
Het zij een toevluchtsoord voor alle kunstenaars!
gustaaf:
Het zij de zon die Vlaanderen verkwikt.
jaak
(poos):
Frederik, wanhoopt ge nu nog?
dr frederik:
Zou ik nog mogen? -
gustaaf:
Zoo is de band gelegd en kunnen wij ons voorbereiden op den grooten dag -
jaak:
Die kome weldra!
ernst
(poos):
Wanneer vergaderen wij weer?
dr frederik:
Aanstaande maand -
gustaaf:
Ten mijnent.
allen:
Ja bij Gustaaf. (Ze gaan naar de dubbeldeur).
dr frederik:
Schrijf mij intusschen menigen brief nog, vrienden. (Hij opent de dubbeldeur in haar geheel).
allen:
Gewis!
dr frederik:
Ik ga mede tot aan het hek.
allen:
Blijf maar. - Er waait een koele bries.
dr frederik:
Neen, neen! - Tot aan het straathek! - (Gaat met de vrienden door de dubbeldeur naar de straat toe, waar hij allen de hand drukt en afscheid neemt. De vrienden gaan links de straat op. Dr. Frederik blikt hen na en komt dan langzaam naar de veranda terug.
| |
[pagina 471]
| |
Dertiende tooneel
mr. boodt
(die van links binnenkomt, tot zijn vrouw die hem volgt):
Maar ze gaan juist uit!
mev. boodt:
Wees nu maar niet hard tegenover hem.
mr. boodt:
't Moet eindigen, 't moet eindigen!
mev. boodt:
Waarom altijd op zóó 'n toon?
mr. boodt:
Heb ik ongelijk? -
mev. boodt:
Neen! (Poos. - Dr. Frederik treedt langs de dubbeldeur de veranda binnen).
| |
Veertiende tooneel
mev. boodt
(tot Dr. Frederik gaande):
Zijn de vrienden vertrokken?
dr frederik:
Vol geestdrift.
mr. boodt
(Poos. - Allen blikken elkaar aan).
Hoor Frederik, ik moet u wat zeggen - - (poos). Die vergaderingen moeten ophouden.
dr frederik:
Vader!
mr. boodt:
Moeten ophouden! Ik had het u al lang reeds willen zeggen. - Maar ik hoopte, dat gij wel van zelf tot andere inzichten zoudt komen! Ongelukkig! Ge gaat hoe langer hoe verder. Eigenzinnig en 't hoofd vol hersenschimmen, loopt ge de ellende in de armen!
mev. boodt:
Daar vrees ik ook voor, Frederik!
dr frederik:
Maar in Gods naam - -
mr. boodt:
Ik heb altijd veel van u gehoopt, Frederik. - Ge hebt talent. - Waar anderen, met minder kennissen dan gij, een schoon ambt wisten te verkrijgen, zijt gij aan kant gezet!
dr frederik:
Is het mijn schuld, dat men bijna nog enkel door laag kruipen tot een plaats komt? - Zoudt ge mij liever een vetbetaald ambt zien bekleeden, dank zij huichelarij en laffe kruiperij waarmeê zulk ambt zou verkregen zijn, dan wel mij eerlijk te zien honger lijden? | |
[pagina 472]
| |
mr. boodt:
Ook zonder kruiperij kondet ge zóóver komen. Toen ge uw candidatuur -
dr frederik:
Halfslachtigen loopen er reeds genoeg! - Ik had het niet noodig zoo dadelijk geplaatst te worden; 't zou een ellendigheid geweest zijn, met die candidatuur alle studie op te geven!
mev. boodt:
Maar nu zijt ge reeds meer dan twee jaar doctor, Frederik!
mr. boodt:
En sedert hebt ge tweemaal een plaats geweigerd!
dr frederik:
Mijn doel ligt hooger. -
mr. boodt:
Alles hersenschimmen, jongen! Als men jong is, meent men een wereld te zullen veroveren; op mijn ouderdom is men tot het inzicht gekomen, dat er maar ééne waarheid bestaat: De Macht van 't Geld! -
dr frederik:
o, Vader!
mr. boodt:
De macht van 't goud, ja! Daarvoor buigen kleinen en grooten! Voor 't goud offeren ze alles: gezondheid, eer, lichaam - - Voor goud worden moordenaars vrijgesproken, gaan dieven door als eerlijk, worden uw zonden vergeven - -
mev. boodt:
Vader zegt de waarheid, Frederik. (Poos).
dr frederik:
Wat toch, wat toch wilt ge dan van mij?
mr. boodt:
Al uw geschrijf en gewrijf over Flamingantisme brengt u enkel last bij; al uw betrekkingen met kunstenaars en letterkundigen kunnen alleen dienen om u tijd en geld te doen verspillen. Denk niet, dat al uw moeite een greintje verandering zal brengen aan de menschheid! Laat die hersenschimmen varen, Frederik. (Mev. Boodt knikt instemmend). Laat ze varen; doe als de zonen van Mijnheer Peersman - -
mev. boodt:
Ja, Frederik en laat Betsy -
mr. boodt:
Ge zult wel een plaats bekomen zonder kruiperij, Frederik. Ge hebt talent, gebruikt het om u boven te werken | |
[pagina 473]
| |
en laat de dwazen gaan. - 't Is altijd mijn droom geweest u gelukkig te zien -
mev. boodt:
Eens geplaatst, zoudt ge u gerust bij de Vereeks mogen aanbieden. Madame Vereek heeft meer dan eens mij zelf laten verstaan dat een huwelijk met haar dochter haar aangenaam zou zijn (Poos. - Dr Frederik lacht bitter).
mr. boodt:
Dan zou al het gebeurde met de serenade en al 't andere gauw vergeten zijn en in 't dorp werdt ge in weinige weken als de voornaamste gegroet.
mev. boodt:
Zou 't geen genoegen zijn voor ons, Frederik, u met vader naar den Eenhoorn te zien gaan? Nu spreken de Peersmans wellicht spottend van u - wie zou 't niet - maar dàn...
mr. boodt:
De Peersmans wegen tegen Frederik niet op, vrouw. - De Peersmans zijn rijk - maar 't is ook al.
mev. roodt:
Moest Frederik Mietje Vereek huwen - - (Dr. Frederik bedwingt zich met moeite).
mr. boodt:
Denkt nu daar niet aan. - Frederik kan eerst beginnen met zijn geschrijf over dat Flamingantisme te eindigen. 't Kan zoo alles in eens niet komen. (Poos).
dr frederik:
Ge wilt me ongelukkig maken!
mr. boodt:
Hoe?
mev. boodt:
Wij willen u gelukkig maken!
dr frederik
(poos).
Ik kan niet.
mr boodt:
Ge moet kunnen. Ik kan alles als 't moet, als ik maar zie dat het profijt aanbrengt.
mev. boodt:
Luister naar vader, Frederik. - Ik ben het met hem eens. - Gij zijt ons boven alles lief. Maar ga niet voort zooals ge nu doet. - Doe wat wij u raden.
dr frederik
(poos):
Ik kan niet.
mr. boodt:
Maar begrijpt ge dan niet -
mev. boodt:
Als ge volstrekt wilt blijven studeeren, zie dan toch af van Betsy. Met haar komt ge nooit door de wereld. | |
[pagina 474]
| |
mr. boodt:
'k Zag hem liever als professor geplaatst, Elodie. - Een rijke vrouw kan iedereen krijgen, die wat geld heeft, daarom hoeft ge niet veel verstand. -
dr frederik:
Ik kan niet! - Ik kan niet!
mr. boodt:
Koppigaard!
mev. boodt:
Karel!
dr frederik:
Mijn boeken vaarwel zeggen -
mr. boodt:
Behoud uw boeken, niemand zegt - -
dr frederik:
De taak van de schouders werpen, die ik zoo kloekmoedig had opgenomen! - Ik kan niet!
mr. boodt:
Er zijn anderen genoeg, die uw werk zullen voortzetten.
dr frederik:
Ik kan niet! - - Mijn boeken, mijn volk, mijn Betsy - - Ik kan niet! - (Hij gaat op en neer).
mr boodt
(opgewonden):
Gek! - Gek!
dr frederik:
o, Vader!
mev. boodt
(die M. Boodt weerhoudt):
Karel! Frederik zal luisteren.
mr boodt
(opgewonden):
Uw boeken hebben u wat opgebracht! - Doemnis! Uw boeken zijn uw ondergang! - Koppigaard! (Hij gaat tot Frederik) Ik kon u - (Keert eensklaps naar links) Verandering komt er! - Gek! - (Gaat tot de deur links. Op dit oogenblik opent Kaatje deze en roept: ‘Mijnheer’. - Mr. Boodt gaat links af.)
| |
Vijftiende tooneel
mev. boodt
(Die lang zwijgend Frederik aangestaard heeft)
Frederik! Frederik! (Zet zich bij tafel op een stoel) Vader heeft veel reden.
dr frederik:
Gij maakt mij af, moeder.
mev. boodt:
Waarom zoo kortaf zeggen dat ge 't niet zult doen? Waarom niet iets toegeven en beloven dat ge voortaan anders zult doen?
dr frederik:
Iets beloven dat men toch nooit doen zal? | |
[pagina 475]
| |
mev. boodt:
Ge zijt de gelukkigste jongen van 't dorp, als ge wilt. - Geleerd, van de leelijkste niet en wat te verwachten! Hoevelen zouden het honderste wenschen, van wat gij bezit!
dr frederik:
Heb ik u ooit gezegd, dat ik ongelukkig was? -
mev. boodt:
Geloof mij, Frederik, de menschen lachen met uw geschrijf.-
dr frederik:
Moeder, indien ik ooit ongelukkig word, zal het uwe schuld zijn, de uwe en die van vader! - Gij eischt dat ik uw verlangen zou voldoen: ik kan niet! ik kan niet! - - Twee wegen lagen vóór mij open, als ik mijn doctoraat bekwam: de weg van den roem en die van de bespotting. Ik heb met voorliefde den laatsten gekozen, omdat ik er niet van hield langs den rug van anderen naar boven te kruipen of mijn ziel te bevlekken door een drift naar goud! Ik heb mijn eigen weg gekozen; ik zal de gevolgen dier keuze manhaftig dragen! - (Kaatje van links op).
| |
Zestiende tooneel
kaatje:
Mevrouw, wilt ge eens aanstonds bij Mijnheer komen?
mev. boodt:
Ik kom. (Kaatje links af.)
| |
Zeventiende tooneel
mev. boodt:
Ik zal weer alles goed brengen. Zie dan toe, dat het spel niet weer begint.
dr frederik:
Moeder, ge doet mij onrecht aan.
mev. boodt:
Ontwijk hem liefst eenige uren. (Links af)
| |
Achttiende tooneel
dr frederik
(mijmerend):
Hoe lang nog? Hoe lang nog?- - (Hij gaat tot het raam links van de dubbeldeur, waaraan juist Betsy voorbij gaat). Ha! - Zij! -
(Opent de dubbeldeur waarlangs Betsy binnenkomt.)
| |
[pagina 476]
| |
Negentiende tooneel
dr frederik:
Betsy! Betsy! - (Omarmt haar).
betsy:
'k Ben van mijn woord, zie je?
dr frederik:
o, Ik ben gelukkig, dat ge hier zijt! -
betsy:
Is het vergadering geweest vandaag?
dr frederik:
Zet u.
betsy:
Mag niet; wilde enkel een goeden dag komen zeggen; moet naar 't dorp. - Kom dan terug.
dr frederik:
Ja, de vrienden zijn geweest. - (Poos) o, Ik min u, Betsy! - (Hij drukt haar aan de borst). Kunt gij gelooven, dat gij mij ooit verlaten zoudt? - (Poos). Betsy, zoudt gij mij ooit verlaten? -
betsy:
Frederik, wat is er?- - Gij spreekt zoo zonderling?
dr frederik:
o, Neen!
bersy:
Ja wel. - Frederik!
dr frederik:
Ik bemin u. - De menschen zijn zóó zwak - zóó slecht -
betsy:
Gij maakt mij ongerust. - Wat is er, zeg het me -
dr frederik:
Niets - -
betsy:
Lieg niet - - o, Ik voorzie - -
dr frederik:
Kom, ik zal 't u zeggen. - (Hij houdt haar dicht aan zijn bort en blikt haar in de oogen) Ze zijn hier zóó tegen mij - Betsy - Ze willen - o, De menschen zijn slecht! -
betsy:
Frederik! Ze zijn tegen mij gekant - - niet waar? - Frederik! ik lees het in uw oogen! - Draai het hoofd niet van mij om! - o, Ik ongelukkige! - - Ongelukkige! - Frederik! - Spreek! -
dr frederik:
Ik min u, hel en duivel zullen u niet van mij rukken! - - Ik min u! - - Samen zullen wij naar het doel streven dat mijn leven beheerscht! - Betsy! er is een band gesloten vandaag die de vrienden aan mij hecht - - | |
[pagina 477]
| |
Betsy - - 'k heb het u al zóó dikwijls gevraagd - - Volg mij - - Volg mij - -
betsy:
Waarheen? - Ge spreekt zóó wild - - o! Ze zijn tegen mij gekant! - -
dr frederik:
En al stonden allen tegen u op, wat kan 't u schaden, ben ik bij u? - Hebt ge niet de kracht om ze te haten? - -
betsy:
Ach! -
Poos. Met het hoofd op Frederiks schouder). Spreek niet van haten!
dr frederik:
Wat wilt ge?
betsy:
Spreek niet zóó! - - Ge zijt nog heviger dan ooit! - Ge weet hoe wij thuis van de voornaamste personen van 't dorp moeten leven. - Spreek niet van haten. - Waar moet het heen met ons? -
dr frederik:
Wat bedoelt ge?
betsy:
Zijn de vrienden geweest?
dr frederik:
Maar ja - - Zei ik u niet, dat ze bereid zijn mij te volgen - -
betsy
(Poos):
Doe wat ik vraag - Volg den burgemeester wat in - wij moeten thuis van hem leven - - Wees vriend met den gemeenteraad - -
dr frederik:
Zwijg, Betsy! - Is het mijn schuld dat de burgemeester zich op uw vader zou wreken omdat hij mij niet treffen kan? - - Is 't mijn schuld dat ik geen vrienden heb in 't dorp? - (Hij wijst op de beeltenis van Jezus) ‘Gij zult van allen gehaat worden om mijne woorden en om mijnen naam’ zegde die! - - 'k Wil geen huichelaar zijn, geen philister!
betsy:
Woorden - -
dr frederik:
Zwijg! Zwijg!
betsy:
Zóó kan het niet voortgaan! - - Frederik! - Verlaat den ingeslagen weg - - | |
[pagina 478]
| |
dr frederik
(drukt haar aan zijn hart):
Nog eens: volg mij - - Ge zult gelukkig zijn! -
betsy:
Ge leidt ons ten verderve! -
dr frederik:
Ten verderve moet ieder die zijn plicht doet! Daarom ontvangt hij den hemel! - (Poos) Volg mij! Ik heb u lief! - Leef voor uw volk! Werk voor uw volk! Studeer tot ge bezwijkt voor uw volk! - -
betsy:
Frederik! Frederik! Ik had gedroomd met u alleen te leven -
dr frederik:
Voor anderen is dit weggelegd! Wij hebben ons hooger te stellen. Althans nu toch! Ik ga u vóór in den strijd, ik en de vrienden, volg mij.
betsy:
Gij hebt allen tegen u!
dr frederik
(vat haar hand. Leidt haar tot vòòr het borstbeeld van Socrates).
Die had ook allen tegen zich! (Wijst op Jezus).
Die had ook allen tegen zich!
betsy:
Gij zijt geen God!
dr frederik:
Die was de Zoon van God, de Zoon, versta wel. - Wij kunnen het ook zijn, als we willen!
betsy:
Men zal u van hier drijven!
dr frederik
(Driftig. - Haar meêtrekkend en op de beeltenissen wijzend langs den wand en op de borstbeeldjes op de piano).
Die allen zijn vervolgd geworden! - De duivelen schuwen het licht, haten het licht, daarom zijn het duivelen! Wij zullen de duivelen zich aan het licht leeren gewennen! - Volg mij - Betsy! -
betsy
(Lange poos):
Zoo niet - -
dr frederik:
(Haar zachtjes van zicht stootend)
Dan - - Vaarwel! (Komt naar het midden van de hamer).
betsy:
Frederik!
dr frederik:
Allen verlaten mij! - - Alles heb ik opgeofferd! (Poos. Tot de deur rechts snellend). Strijd! Strijd! Ik ben geheel aan u!
(Hij wil langs rechts buiten. Betsy weerhoudt hem. - Op dit oogenblik komt M. Boodt van links op met een britfje in de hand).
| |
[pagina 479]
| |
Twintigste tooneel
betsy:
Uw vader - (Dr. Frederik keert terug en blikt zijn vader ondervragend aan).
mr boodt
(Erg opgewonden):
Uw comedie is uitgespeeld! Uw comedie is uitgespeeld! -
betsy:
God - - wat is er gebeurd? -
mr boodt:
Uw boeken zijn uw ondergang! - Uw boeken zijn de schuld van alles!
dr frederik:
Wat is er?
mr boodt:
Wat er is! Weet het beter dan ik! - Uw twist met den burgemeester!
betsy:
God!
dr frederik:
Wat ik gezegd heb - -
mr boodt:
Gij hebt niets te zeggen! - Zwijg! Zwijg! Zwijg! - Wij moeten verhuizen! - -
betsy:
Frederik!
dr frederik:
Daarvoor?
mr boodt:
Gelukkig kunnen zijn en niet willen! - Die boeken zijn de schuld van alles! - Al geld in 't water? Al uw studie voor niet! - Doemnis!
dr frederik:
Ik zal gaan!
betsy:
Frederik!
mr boodt:
Waarheen? - Ge zijt voor niets goed met al uw geleerdheid! Niet eens een plaats bekomen en dat is doctor!
betsy:
o, Frederik!
mr boodt
(Naar de boekenkast gaande).:
Ik sla dien boel aan stukken! Ik sla dien boel aan stukken!
dr frederik
(Verspert hem den weg).
Vader!!
betsy:
Frederik!
dr frederik:
Ik sterf nog liever! (duwt zijn vader achteruit).
betsy:
Ooooo!! - - | |
[pagina 480]
| |
mr boodt:
Dàt! (Duwt Frederik op zijde. Grijpt eenigebreken en werp. ze ten gronde). Dien boel aan stukken!
dr frederik
(Als waanzinnig):
Ik sterf liever! (Grijpt zijn vader bij de schouders. Mr. Boodt struikelt en valt ten gronde. - Betsy slaakt een gil en vliegt op hem toe).
mr boodt:
Doemnis!
dr frederik
(Brengt de hand aan 't voorhoofd).
Dàt! - (Springt wild naar de dubbeldeur, rukt ze ver open).
betsy
(Die Mr. Boodt opgeholpen heeft, welke bij tafel op een stoel nu zit, loopt tot Frederik en slaat den arm om zijn hals).
Wat wilt ge beginnen? Frederik!
dr frederik
(Als waanzinnig wringt zich uit haren arm):
Betsy! Betsy! Laat me! Ik moet weg! -
betsy
(Die hem nog tracht te weerhouden):
Frederik, blijf! Blijf! - (Op dit oogenblik komt Mev. Boodt van links op. - Zij weent).
| |
Een en twintigste tooneel
mev. boodt
(Op Betsy en Frederik toesnellend):
Frederik! -
dr frederik
(Die zich losgerukt heeft en naar het straathek vlucht)
Weg! Weg! - | |
Twee en twintigste tooneel(Men ziet Dr. Frederik links de straat opvluchten. Bij het straathek staan verbaasde wandelaars, die den vluchteling nastaren).
mev. boodt
(tot Betsy).
Wat is er gebeurd? - (tot Mr. Boodt die nog altijd bij de tafel zit, het hoofd in de handen latende rusten): Karel!
Karel! - Ooooo! - - (GORDIJN)
|