Germania. Jaargang 4
(1901-1902)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||
De Nieuwe GeestGa naar voetnoot*
|
KAREL BOODT, | begoed burger. |
ELODIE, | zijn vrouw. |
FREDERIK, | hun zoon, Doctor Philosophiae. |
BETSY, | beminde van Frederik. |
GUSTAAF, | bouwkundige } vrienden van Frederik. |
JAAK, | toonkundige } vrienden van Frederik. |
ERNST, | schilder } vrienden van Frederik. |
KAATJE, | dienstmeid ten huize van Mr Boodt. |
REMS | Burgemeester, voorzitter der fanfaren-maatschappij ‘Eigen Kunst’. |
DOKTER PAUL | } eereleden van ‘Eigen Kunst’. |
SECRETARIS BRETS | } eereleden van ‘Eigen Kunst’. |
RENTENIER VLIERES | } eereleden van ‘Eigen Kunst’. |
PEER, | knaap van ‘Eigen Kunst’. |
Pastoor. - Briefbode. - Melkboerinnen. - Muzikanten. - Volk.
De Handeling grijpt plaats in Vlaanderen.
Eerste bedrijf
Eerste tooneel
Zoo is dan alles klaar, als iemand komt.
Mijnheer Frederik zal blij zijn, Mevrouw.
‘Doctor’ Frederik, Kaatje! - Mijn Frederik is nu ‘doctor’.
Hij is toch erg geleerd, niet waar, Mevrouw?
Mijn man zegt altijd, dat ze er in 't dorp moeten achterblijven.
Mijnheer is ook een bolleken....
Dat 's bekend. - Hij weet ook menigeen raad te geven - en toch deed hij maar een middelbare school uit. Maar mijn Frederik! - En nu hij doctor is, Kaatje, nu zullen alle vuiltongen moeten zwijgen.
En altijd, altijd maar studeeren, hé, mevrouw?
Te veel om goed te zijn. Mijn man - ik ken hem - hij zegt weinig, maar hij zou gaarne hebben, dat Frederik ook al eens met hem uitga. Anderen, zegt hij, komen met hun zonen ter herberg. Hij gaat altijd alleen. En Frederik is iemand waarvan hij eer zou halen.
Doctor Frederik kan met geen herbergpraat weg, mevrouw.
Hij zal het moeten leeren. Hij komt nooit onder menschen. Zie eens de zonen van mijnheer Peersman: een is ingenieur en de ander advocaat en die gaan eiken avond naar den ‘Eenhoorn’. Dokter Paul komt daar ook en onze burgemeester en meer anderen. Maar Frederik ligt altijd over zijn boeken, koopt altijd maar boeken bij en komt nooit in aanraking met menschen.
Ja, mijnheer is soms niet wel gezind over hem, hé mevrouw?
Niet zonder reden. We hadden hem liefst niet voort laten studeeren. Mijn man heeft nooit zoolang gestudeerd als hij en weet toch óók veel. - Frederik had nu al lang een mooie plaats kunnen hebben.
Ge zijt rijk, mevrouw.
Dat zegt gij, Kaatje,
Mijnheer ging maar pas uit om doctor Frederik af te halen. Ik zal eens opendoen.
Tweede tooneel
‘Te vijf uur kom ik aan.’ 't Station is een half uur van hier. Het kan nog niet vijf zijn.
Derde tooneel
Ik kom met de groeten van meneer den burgemeester, onzen voorzitter, mevrouw.
Mijn man zal verheugd zijn.
'k Hoorde het van morgen zeggen op mijn werk. - De zoon van meneer Boodt, zei'en ze, is nu ook ‘doktoor’, zei'en ze.
Met de grootste, Peer.
Dat 's 't hoogste van al, mevrouw?
Juist.
En ‘doktoor’. Komt meneer Frederik zich hier plaatsen, mevrouw? Meneer Paul is ook ‘doktoor’, niet waar?
Ge vergist u, Peer. De menschen meenen, dat een doctor altijd een geneesheer is. -
Zeker, mevrouw.
Frederik is heel wat anders! Hij is doctor in wijsbegeerte - ‘Doctor philosophiae’ noemen ze dat, Peer.
Ge zegt, mevrouw?
Doctor philosophiae. -
Dat ken ik niet.
Dat geloof ik.
Dat 's nog niemand in 't dorp. Mijnheer Frederik moet toch wel geleerd zijn! Nu, bedankt! mevrouw, bedankt! - Ik zal 't eens aan den burgemeester zeggen.
Onnoodig Peer. Zeg aan mijnheer den burgemees-
ter dat het ons uiterst aangenaam zal zijn door de fanfaren met een serenade vereerd te worden.
'k Zal niet mankeeren, mevrouw; 'k zal niet mankeeren. -. Mijn groeten aan meneer Frederik. - -
Dank, Peer!
Vierde tooneel
Een serenade voor mijn Frederik! Ha! Ha! dat is nog nooit gebeurd! Nu zullen de Mertens afgunstig zijn!
Vijfde tooneel
Mevrouw.
Toe kind, neem den stoffer.
Daarom kwam Peer?
Zeker. - Te acht uur, schrijft de burgemeester! Kaatje, een serenade! Ha! Ha! Ha! Wat zal men nu zeggen van mijn Frederik! -
Doctor Frederik zal blij zijn.
Poets alles op, Kaatje. - Zet de stoelen op hun plaats, hang de portretten wat recht. - Kuisch de piano op. - Ik wil intusschen eenige lekkernij halen; we kunnen die heeren niet bloot op wijn ontvangen. -
Aan den kapstok in de keuken, mevrouw.
En mijn korf ken?
Ook in de keuken, op de etenskast.
Ik kom aanstonds terug. Wordt er gebeld en zijn het heeren, leidt ze dan maar in het salon.
Ja mevrouw.
Zesde tooneel
Zoo altijd studeeren, dan verdient men toch een serenade! 't Zou schande zijn, moesten ze 't niet doen. De zoon van den Secretaris kreeg verleden week wel een, omdat hij 'nen eersten prijs bekomen had met velorijden.
Zevende tooneel
Ontlast u nu maar van jas en hoed, Frederik. - Ik laat eenige verversching opdienen.
Niet noodig, vader.
Toch wel. - De vermoeienis van de reis, het examen.
't Examen was zoo erg moeilijk niet.
Er zouden weinigen zoo iets aandurven.
Als de menschen er nu maar naar leven. -
Ja, dàt! -
Was waarlijk niet noodig.
Achtste tooneel
Jezus de Zaaier. Ruw was het harte der menschen vóór uwe komst. Gij kwaamt en zaaidet. Uw zaad was de Liefde, maar veel van uw zaad ging verloren. - Viel niet een deel op steenachtige plaatsen? En viel niet een ander deel in de doornen? Jezus de Zaaier, uw zaad is gezegen in mijn harte!
Negende tooneel
Proficiat! mijnheer Frederik! Proficiat!
Ach, gij. - Dank.
Nu zal het feest zijn, hé, menheer Frederik; nu zal het feest zijn!
Zeg maar als vroeger, Kaatje; of zoo ge wilt, zeg maar kortaf: Frederik.
Mevrouw ging lekkernij halen. Mijnheer is bij haar.-
Lekkernij? - Voor wie? -
Ja, ge weet het nog niet, ik zie 't al!
Wat?
Peer van de fanfaren kwam het zeggen. Te acht uur spelen ze.
Neem alles weg. - Ik heb geen dorst.
En ik hoorde ook van bloemtuilen.
Tiende tooneel
Serenade? Bloemtuilen? - Voor mij? - Waarom? - Om mijn bekomen graad? - Ben ik nu iets meer dan gister? De menschen willen een teeken; goed. Ik geef er hun een. Maar daarmêe uit! -
Elfde tooneel
Mijnheer Frederik. -
Draag dit aanstonds tot den burgemeester. -
Twaalfde tooneel
Bierserenades! bierserenades! en al ware 't anders - 't heeft geen reden van zijn.
Dertiende tooneel
Wàt Frederik! - De meid gaat niet, hoort ge! niet!
En komen moeten ze, Frederik!
Dàt toch niet?
Zóó moet ge naam maken. Wees wie ge wilt, jongen, men heeft reklaam noodig, reklaam en vriendjes!
Vader. -
'k Heb het al dikwijls gezegd en dikwijls gezien: de besten blijven steken, jongen. - Alles schoon die boeken, voor iemand die rijk is. Ge moet praktisch man worden, Frederik. - Ge moet uw bootje weten te sturen, jongen. - Zoo 'n serenade doet goed. -
Hij zal nu toch gauw geplaatst zijn?
'k Betwijfel niet. - 't Werd ook tijd.- Geleerd zijn is schoon, maar 't moet iets opbrengen.
En als ge geen geld behoeft!
Zie eens wat anderen doen. - Niemand werkt voor niet, jongen.
Weet ge wat Ernst Wildenbruch in zijn ‘Christoph Marlow’ zegt?
Ik houd me niet op met schrijvers, jongen. We leven in een tijd dat geldkloppen 't wachtwoord is. Zonder geld, niets!
Geld is de ‘blom’, die 't niet heeft, treurt er om, en zóó is 't.
Jammer genoeg dat ge u niet met schrijvers ophoudt! Nu, hij zegt ergens:
‘Vernünft'ge Leute suchen Geld und Mastung, Der Dichter Menschen! Menschen! weiter nicht!’
Ik zou 't met de ‘vernünft'ge Leute’ houden. -
Ge zoudt er het verst mêe komen.
Ik wil een dichter zijn.
Als hij nu oppast? -
Pas ik niet op?
Ik meen, wat minder met uw boeken en wat meer met het stoffelijke bekommerd zijn.
Zie maar Vermets. - Schrijven de bladen niet over hem met veel lof? - Ik zal geen oordeel over hem uitspreken. Maar staat hij niet bekend als een voornaam letterkundige en toch weet hij zóó te werken, dat zijn spaarpot stilaan gevuld wordt.
Als ge nu Betsy laat gaan, zult ge een ander krijgen. - De Vereeks lieten u ook groeten.
Die zitten er mêe. -
En Mietje heeft een oog op u, 'k weet het, 'k weet het ged.
Betsy is deftig, 'k betwist niet; maar voor u. -
Frederik zal een ander krijgen.
Houd Op!
Zie eens in 't dorp hoe de zonen van de meeste burgers vooruitkomen, schoon min bekwaam dan gij. - Toen ge uw candidatuur hadt, kondet ge ook een plaats krijgen. Ge hebt niet gewild. Nu wordt het hoog tijd.
Maar Karel, hebt ge niet gesproken van een vriend die - -
Ja, 'k heb nog een vriend, een dagbladschrijver, 'k Zal hem een woordje over u zenden.
Houd Op!
Reklaam, jongen! - De menschen onderzoeken niet meer of ge bekwaam zijt of niet. Reklaam! Geen vriendjes, geen plaats! Wees wie ge wilt! - -
Houd op! - Houd op! - Houd op! - Gij zijt zonderlinge menschen, zonderlinge menschen!
Zoó zijn de toestanden - -
Houd op! - Houd op! - Gij raast van princiepen en hebt er min dan een kaailooper! -
Geen hoogmoed - -
'k Wilde nooit geboren zijn, was het hoogmoed die me spreken laat! - Neen, neen! geen charlatanisme in de kunst! -Laat Vermets als letterkundige geroemd worden, door lieden die wellicht best ‘literkundigen’ zouden heeten, geeft niet! - Ze kennen hun plicht niet! - Ik wil geen lofbetuigingen, van niemand!! -
Maar als - -
Van niemand! - Houd op!
Ge. zult. er. vèr. mêe. komen!
Genoeg, dat ik bewust ben van mijn kennis! 'k Wil er mêe woekeren, ze wijden aan mijn volk, onbaatzuchtig! - Vermets, Vereeks, fanfaren, laat alles draaien zooals 't wil; ik ga mijn weg! -
Veertiende tooneel
Ze zullen nochtans spelen. - Het is mijn wil.
Laat er ons nu over zwijgen. -
Mijnheer Gustaaf is daar ook.
Kan hij hier komen?
Vijftiende tooneel
Ik wil me intusschen verkleeden.
Gewis! -
Zestiende tooneel
Leven baart strijd, strijd kunst!
Zeventiende tooneel
Gustaaf.
Zoo'n uitslag, Frederik! - 'k Ben waarlijk gelukkig in uw plaats.
Zóó erg neemt ge 't toch niet op Gustaaf?
't Is een krachtige spoorslag tot hooger!
Dat is het.
De menschen nemen zoo iets anders op dan wij.
Ja, de menschen -
Beseffen niet wat ons hart doet bloeden.
Ze zijn te baatzuchtig, Gustaaf.
Kunnen het niet beseffen.
Moeten het leeren, moeten het leeren. -
Droomen - -
Spot niet met droomen.
'k Spot nooit. - Het heiligst schijnt dikwijls het belachelijkst. -
En 'k voelde me zalig in mijn graf, als ik zag hoe
het volk mijn gedachtenis vereerde. - - Dan kwamen andere droomen. - Weer was er strijd, ook voor de taal, maar meteen voor de kunst van ons volk - - En 'k zag hoe de vijand de taal van ons volk verdringen wilde en hoe met de taal, de kunst van ons volk te gronde ging. - - En weer stond ik vooraan in den strijd en weer viel ik, doch, 'k weet niet hoe - droomen is aardig - ik beval van in mijn graf, dat men geen kronen zou nêerleggen - -
Zonderling.
Niet alles. - Later in 't leven, nu wat vier jaar geleden, had ik er weer een. Toen was 't me eensklaps alsof Vlaanderen op den rand van den afgrond stond. En een stem ging over 't volk en 't was of de boomen langs den weg me toebogen en fluisterden: Vlaanderen treurt, Vlaanderen wacht den Messias. En de steenen waarop ik ging èn de daken der huizen zelf, èn alles wat ik zag, at, dronk, gevoelde, 't scheen of alles me toefluisterde: Vlaanderen treurt, Vlaanderen wacht den Messias der Kunst! -
Zonderling, zonderling.
Toen zweefden mij op eens in gouden letters voor oogen: ‘De bergen zullen opspringen als lammeren.’ Ge kent de woorden, Gustaaf?
Zonderling, zonderling, maar toch slechts droomen, Frederik.
Toen ik ontwaakte, voelde ik een kracht in mij, een goddelijke kracht -
Gij moet leven!
Leven, ja! - Zoo iemand, dan is het de kunste-
naar die leven moet. - O! Gustaaf, men kent me niet; men beoordeelt me geheel verkeerd!
't Is ons streven, Frederik, ons door het volk te doen begrijpen, zegdet gij daar. - Ik ken u.
Ja, gij -
En Betsy -
Zij? - Ze mint me enkel, omdat ze weet dat ik lijd; ze mint mijn streven niet, vat mijn streven niet, kent het niet.
Zal het leeren. -
Moot het leeren! - Ik offer alles voor mijn ideaal, ook haar!
Zij kalm -
Kalm zijn? - Is de zee kalm? Mijn hart is als de zee; nooit verzadigd en steeds woelend, al schijnt haar oppervlakte soms een spiegel, zoo glad. - Woelen, stormen, bruisen - Kent ge de verzen nog, we lazen ze zoo dikwijls: ‘Roerloos is de dood. Zonder te wenschen kan Geen mensch leven, 't Genot houdt na 't bereiken op; Zoo streeft eeuwig de mensch; eeuwig bewijs van zijn Afkomst. - Wijs hem natuur, daar is de ware kunst.’Ga naar voetnoot(1)
Schoon, diep. -
En waar - -
Achttiende tooneel
Frederik! Proficiat!
Gij thans hier, Betzy?
Ik spoedde me om vóór de fanfaren hier te zijn - - Ze brengen u - -
Komen ze dan tòch? -
Hoor, ze zijn daar reeds.
De fanfaren, - Frederik.
Betsy!
Ge beziet me zoo wild, wat is er?
Gustaaf.
Wat wilt ge?
Ik duld het niet!
Frederik! - Wat zal men van u zeggen! - Frederik!
Bierserenade! En al was't nog anders! Ik duld het niet! - Ik vraag niet naar het oordeel der wereld
Negentiende tooneel
Houd u wat ter zijde Kaatje, tot straks.
Doe gij open, Karel.
Kan toch niet zonder Frederik?
Waar is die nu weer?
Ging daar juist weg.
Hij zal Betsy en Gustaaf uitgeleide gedaan hebben. Doe maar open.
Volk! Volk! Volk! De burgemeester met een bloemtuil en Peer met een palmtak, ha! ha! Mevrouw! En bengaalsch vuur! groen, rood!
Doe toch open, Karel! -
Twintigste tooneel
Toe, Kaatje, inschenken!
Een en twintigste tooneel
Stilte, mijnheeren als 't u belieft,
Bravo!
Het is de eerste maal dat een zoon van ons dorp, den graad van doctor philosophiae bekomt.
Bravo! Bravo!
Wij zijn te meer verheugd, omdat de titel met groote - -
De grootste -
Met de grootste onderscheiding is toegekend. We zijn dubbel verheugd, omdat de overwinnaar zoon is van een onzer leden, evenals een onzer leden vader is van den overwinnaar dien we vorige week met een serenade hebben mogen vereeren.
Bravo!
De maatschappij ‘Eigen Kunst’ heeft me dan ook opgedragen, als blijk van genegenheid, dezen bloemtuil aan te bieden - -
Twee en twintigste tooneel
Ik schenk dus dezen bloemtuil aan Doctor Frederik Boodt - -
Drie en twintigste tooneel
Zijn hoed hangt niet aan den kapstok. -
Mijnheer de Burgemeester en mijnheeren allen, ik dank u voorde eer.
Ik zag hem niet. -
Hij was nog hier, toen gij binnenkwaamt, M. Brets.
Mogelijk mevrouw - -
Zoó iets -
Hij zou wel hier mogen zijn. - Ik begrijp niet -
Zoo iets -
Mijnheer Frederik zal te geleerd zijn voor ons.
Mijnheer de burgemeester - -
Gij begrijpt, Heer Burgemeester - -
Sst! Sst! 'k Heb dikwijls gehoord, dat Frederik een woelgeest is. Het schijnt dat men waarheid gesproken heeft.
Zoó iets - -
Dat vergeet ik nooit!
Heeren -
Mijnheer -
Vier en twintigste tooneel
Elodie.
Oooo!!!
Neem alles weg, alles, Kaat!
Hoe moet dat met mijnheer Frederik eindigen?!
- voetnoot*
- Verboden nadruk. - Dit stuk mag niet opgevoerd worden, zonder toelating van den schrijver.
- voetnoot(1)
- Uit Dr. Haller von Ziegesar's gedichten: Van mijn Eigen.